Leesfragment: De jacht in Nederland en Vlaanderen

27 november 2015 , door Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren
|

Donderdag 16 februari om 19.30 zou Oswin Schneeweisz bij Athenaeum Haarlem geïnterviewd worden door Alexander Reeuwijk (de avond is geannuleerd) over zijn eind vorig jaar verschenen boek De Jacht in Nederland en Vlaanderen, dat hij samen schreef met Martijn van Dooren. Vanavond kunt  u de eerste pagina's uit het boek lezen, en enkele illustraties bekijken.

Wie ooit een haas of een ree geschoten heeft staat nooit meer op dezelfde manier als voorheen in het leven. Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren, twee ervaren jagers, nemen de lezer mee het veld in en laten hem delen in de sensatie van het jagen. Daarnaast schetsen ze een historisch portret van de jacht en gaan ze op zoek naar de waarde die de jagerstraditie nog heeft in het begin van de eenentwintigste eeuw. De praktijk van het jagen blijkt veel minder zwart-wit dan voor- en tegenstanders willen doen geloven.

De jacht is een prikkelende, levensbeschouwelijke bijdrage aan de discussie over dierenrechten, dierenactivisme en bio-industrie, en de plaats van de mens in de natuur. De auteurs gaan daarbij controversiële standpunten niet uit de weg. Het boek, roman en geschiedverhaal in één, is rijk geïllustreerd met foto’s en afbeeldingen.

Gezegend met hazenbloed

‘Welke gek loopt er nou een hele middag met het bloed van een haas op zijn voorhoofd?’ denk ik terwijl Martijn, mijn vriend en leermeester in de jacht, met zijn duim een kruis op mijn voorhoofd tekent. Ik voel het warme bloed op mijn huid en kijk naar het gezelschap jagers dat zich, midden in het veld, in een kring rond mij heeft opgesteld. Op het gras ligt een haas. Mijn eerste. Het hoekje in het veld waar ik hem schoot heet vanaf nu Oswins hoekje. Het was een voltreffer. Zo’n schot waar een verantwoordelijk jager eeuwig trots op is. ‘Stokstijf blijven staan tot ie op tien meter is, dan aangooien, doorzwaaien en voor schieten. Dan heb je de minste kans dat je hem ziek schiet,’ had mijn leermeester in jachtzaken Martijn nog gezegd. Hazen hebben met hun grote amberkleurige ogen een panoramisch zicht, waardoor ze elk mogelijk gevaar vrijwel meteen zien, maar er zit een weeffoutje in het verdedigingssysteemvan deLepus.Hij registreert voornamelijk beweging. Het knipperen van een ooglid is al genoeg omeen haas te doen vluchten. Mijn haas gedraagt zich volgens het boekje. Hij rent recht opmij af door het hoge gras enmaakt een haakse wending zodra ik uit de schaduw van de boom naar voren stap en het geweer aanleg. Een seconde later gaat de Lepus ‘over de bol’. Hij is op slag dood.
De vacht voelt zacht en warm in mijn handen. Ik streel zijn buik en het is alsof het bloed nog stroomt, maar het hart niet meer klopt. Het proces van verstijven is nog niet ingetreden. Alsof het leven nog geen plaats wil maken voor de dood. Het was zijn tijd, denk ik, zoals het ooit mijn tijd zal zijn. De jager is een onbegrepen mens omdat hij zich vrijwillig in het binnenste van de cirkel tussen leven en dood begeeft, maar dat betekent niet dat hij geen emoties voelt.De emoties gieren nog door mijn lijf als ikmet vlakke hand over zijn buik naar beneden strijk omde blaas te legen. Dit ‘pekelen’ zorgt ervoor dat de achtergebleven urine in de blaas de smaak van het wild niet kan bederven. Het was mijn vinger die de trekker overhaalde en daarmee binnen een fractie van een seconde de beslissende keuze tussen leven en doodmaakte. Ik zal niet ontkennen dat dat ook gepaard gaat met een gevoel van opwinding: de adrenaline giert op zo’n moment door het bloed. Maar alles komt getweeën: de vlucht komt met de aanval, de haat met de liefde en de dood met het leven. Ik voel mijn hart een beetje bloeden omdat ik deze trotse bewoner van het veld het leven heb ontnomen. Voor mij is dat de essentie van het begrip ‘weidelijk’. De Dikke Van Dale omschrijft het als volgt: ‘in overeenstemming met het gebruik, de ongeschreven regels bij het jagen.’ In wezen betreft het een ongeschreven code die al eeuwenlang onder groene lieden wordt gehanteerd, maar die pas de laatste decennia is geformaliseerd. Het heeft alles te maken met hoe je je als jager in het veld gedraagt, met de houding ten opzichte van de natuur en de dieren. Een weidelijk jager maakt zijn jachtpassie ondergeschikt aan de eisen van goed wildbeheer en pleegt geen roofbouw op de wildstand. Hij heeft het welzijn van de dieren hoog in het vaandel. Daarom mag hij oogsten, in het besef dat alles in de natuur vroeg of laat ten prooi valt. De vos verschalkt het konijn, de ekster rooft het nest jonge vogels leeg: in de natuur is de dood doodnormaal. Zelfs de klimopstruik die bij ons thuis zo idyllisch tegen de beuk aan groeit zal, wanneer de snoeischaar niet ingrijpt, die statige reus ooit vermorzelen.
Anders dan mensen sterven dieren met open ogen. Het geeft mijn Lepus iets heldhaftigs. Hij heeft zijn trots en edele voorkomen behouden, zoals hij daar ligt in het hoge gras met het perfecte lichaam van een topsporter. De schoonheid van een wild dier houdt niet op met het leven. Een dood dier laat zich prachtig determineren. Pas dan zie je hoe groot zijn achterlopers zijn in verhouding tot de voorlopers . Dat maakt de Lepus tot de ideale lange afstandsloper van het veld. Anders dan zijn kleine broer Konijn – die juist sterk is op de korte sprint – excelleert het haas (jagers spreken van het haas, nooit van de haas) op de lange afstanden. Met zijn typische gang – waarbij de achterlopers voor de voorlopers worden geplaatst – bereikt hij een gemiddelde snelheid vanwel vijftig kilometer per uur.
‘Bedenk dat dit je eerste haas is.Onthoud dat je leven neemt en leven geeft. Schiet omdat je jaagt, jaag niet om te schieten.’ Martijns stem klinkt nu net zo plechtig als die van de priester bij wie ik lang geleden als jochie mijn Eerste Communie beleefde. Samen gingen we ter kerke: mijn zus in een sneeuwwit jurkje met witte handschoentjes en een flonkerende diadeem in het haar. Ik in een speciaal voor die gelegenheid aangeschaft pak en glanzende nieuwe schoenen. ‘Dit bloed zal je herinneren aan de plichten en verantwoordelijkheden van de weidelijke jager,’ zegt Martijn. ‘Dit bloed zal je eraan herinneren elk levend wezen met respect te bejegenen. Het staat voor de eeuwige verbondenheid tussen dier en jager.’ Terwijl we terugwandelen naar de jachthut, met het haas over mijn schouder, hoor ik mijn zusje haar communieliedje zingen: ‘Dank u voor alle goede vrienden/ Dank u voor al wat leeft/ Dank u voor wat ik niet verdiende/Dat Gij mij vergeeft.’

Die dag heb ik, samen met de jachtopzichter, de drift uitgezet. Alle jagers en drijvers staan nu op de juiste plaatsen in het veld. In de verte zie ik hoe Oswin uit de oude Range Rover stapt en naar zijn plek loopt. Het is een bekend postje, in de hoek van het veld, langs een smalle vliet. Menig haas heeft die route genomen. Vele zijn er ontsnapt en een aantal is naar de eeuwige jachtvelden gegaan. Ik ken dit veld inmiddels vijfendertig jaar. Ging met mijn vader mee. Te grote laarzen voor kleine kindervoeten. Iedere pas van hem waren er twee van mij. Ik herinner mij de vermoeidheid aan het einde van de dag. Rozig van het appelsap en het haardvuur dommelde ik tijdens de jagersborrel na afloop bijna in slaap.
Nu staat Oswin daar in ons veld, verscholen onder de buigende takken van treurberken en wilghout. Ik kan niets meer voor hem doen. Aan elk leermeesterschap komt een einde. Hij moet het zelf beslissen, vertrouwen op wat hij heeft geleerd uit boeken en van mij. Hoe anders dan ik is hij in de jacht verzeild geraakt. Wat voor mij een onbewuste vanzelfsprekendheid was, is voor hem een bewuste stap. Mijn familie jaagt al generaties. We kregen het zogezegd met de paplepel ingegoten. Toch voel ik bij Oswin dezelfde emotie. Het diep doordrenkt zijn van wat de Engelsen zo mooi de awareness of being noemen, een onlosmakelijk onderdeel te zijn van de cirkel van leven en dood. Jagen als deel van het bestaan.
De Range Rover brengt het volgende ‘geweer’ naar zijn post. Ik tuur in de verte omte zien of het allemaal goed gaat. Dat is mijn verantwoordelijkheid vandaag. Naast mij lopen de drijvers – die straks de hazen uit hun schuilplaats moeten drijven – naar hun plaats in de linie. Ik zie ‘groene ruggen’ die zo lijken weggelopen uit een boek van Rien Poortvliet en herinner mij hoe ik mijn eerste haas schoot in hetzelfde veld. Veilig. Veilig. Veilig: houd ik mijn geweer zo veilig? Veilig. Veilig... Als een mantra echode het woord door mijn hoofd terwijl om mij heen de honden zenuwachtig om hun bazen sprongen. De jagermeester had de drift al uitgezet en we begonnen toen het hoornsignaal klonk. Na vijftig meter moesten we over prikkeldraad en, zoals geleerd op de jachtopleiding, haalde ik eerst de patronen uitmijn geweer. Eindeloos zou ik deze veiligheidsmanoeuvre moeten herhalen, want de kleine landbouwpercelen zijn allemaal afgezet met het akelige spul dat ooit voor de loopgravenslagvelden in de Eerste Wereldoorlog is uitgevonden. Toen een van de twee nestors door een collega over het prikkeldraad werd geholpen, sprong plotseling een rammelaar op de lopers. In een reflex duwde ik een patroon in het geweer, zag dat ik een veilig schot kon afgeven en haalde de trekker over. Adrenaline gonsde door mijn aderen, mijn oren suisden van snelstromend bloed. Is dat de kick? De kick van het doden...?
Maar dat is lang geleden. Toen was ik een beginneling. Nu ben ik jagermeester en zoek speurend in het hoge gras naar demarkante kleur en vormvan een ‘gedrukt’ haas. Het is een merkwaardige spanning, niet uit te leggen in woorden. Ze zijn er. We weten het. We kennen ons veld. Maar zijn ze nu hier? Ik ontwaar in platgetreden gras een hazenpad, kijk op en zie de grote glimlach van de jachtopzichter. Dan stuit een eindje verderop een van de drijvers op een haas. Diep weggedoken ligt ze. Daarom gebaart de jachtopzichter het haas te laten liggen. De hazen die stil blijven liggen zijn immers vaak moerhazen . Het lijkt zo berekenend, vrouwtjes sparen, mannetjes schieten. Dat is het ook, maar het verhaal erachter is veel genuanceerder dan ‘kan je volgend jaar meer hazen schieten’. Een belangrijk onderdeel van de jacht is immers het zorg dragen voor een gezonde – lees: in relatie tot zijn omgeving evenwichtige – wildstand. Het zijn cultuurgronden waarop we jagen. Deze aarde is vele malen bewerkt, gedraineerd, bemest, beregend. De grond is rijker dan ooit en daarmee een voedingsbodem voor meer wild dan voorheen. Het is verleidelijk om bij een dergelijk goede wildstand grote tableaus te oogsten, niets menselijks is de jager vreemd,maar belangrijker dan schieten is de zorg voor een duurzame bestendigheid van het wild in het veld.

Ik zie Oswin duidelijk staan. Zijn silhouet tekent zich tussen de wittige takken scherp af. Luid geblaf schalt over het veld, een haas rent recht op de middelste post, waar de jager net iets te snel gaat staan. Het haas zwenkt naar links en mijn hart bonst in mijn keel. Daar komt de mooiste kans die Oswin krijgen kan: veilig schootsveld, alle tijd, als hij maar stil blijft staan.
En plotseling zie ik mijn vader. Hij stapt naar mij toe terwijl een drijver hem het door mij geschoten haas overhandigt. Hij strijkt met zijn vingers langs de kop en terwijl hij het hazenbloed over mijn voorhoofd veegt zegt hij: ‘Bedenk...’

Illustraties

Na de jacht. Prins Bernhard bekijkt het tableau. Uit: Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren, De jacht in Nederland en Vlaanderen.
Na de jacht. Prins Bernhard bekijkt het tableau.

Jachtmode uit 1836. (Foto Jean van Lingen). Uit: Uit: Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren, De jacht in Nederland en Vlaanderen.
Jachtmode uit 1836. (Foto Jean van Lingen)

Tweeduizend jaar geleden werden de fazanten door de Romeinen in ons land ingevoerd. Sindsdien zijn ze niet meer weg te denken uit onze akkers en bosgebieden. Een haan heeft meerdere hennen, en de mannetjes bemoeien zich niet met de legsels en opvoeding van de jongen. De Latijnse naam is Phasianus colchicus. (Bijzondere Collecties, UvA). Uit: Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren, De jacht in Nederland en Vlaanderen.
Tweeduizend jaar geleden werden de fazanten door de Romeinen in ons land ingevoerd. Sindsdien zijn ze niet meer weg te denken uit onze akkers en bosgebieden. Een haan heeft meerdere hennen, en de mannetjes bemoeien zich niet met de legsels en opvoeding van de jongen. De Latijnse naam is Phasianus colchicus. (Bijzondere Collecties, UvA).

© 2011 Oswin Schneeweisz en Martijn van Dooren/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum