Leesfragment: De lengte van het leven

14 juni 2012 , door Seneca
| | |

De brevitate vitae, een van de beroemde werken van de Romeinse filosoof Seneca is onlangs in Nederlandse vertaling verschenen als De lengte van het leven (vertaald door Vincent Hunink). Wij publiceren vanavond de eerste zes hoofdstukken.

Druk, druk, druk. Dagen en jaren vliegen voorbij. Wat is het leven toch kort! Het zijn veel gehoorde uitspraken, maar de Romeinse filosoof Lucius Annaeus Seneca vindt ze absolute onzin. In De brevitate vitae verklaart hij zich nader.
Het leven te kort? Welnee, het duurt lang genoeg. Maar dan moet je je tijd wel goed gebruiken, bijvoorbeeld door grote denkers te lezen: zo krijg je letterlijk eeuwen erbij. Maar de meeste mensen verspillen hun tijd en komen niet toe aan werkelijk leven.
In fraaie anekdotes over beroemde en minder beroemde Romeinen gaat het over tomeloze ambities en winstbejag, over domheid en verveling. En over het eindeloos uitstellen van goed leven tot ‘later’. De kritiek klinkt soms verrassend modern. Zo is Seneca streng voor mensen die de hele dag alleen maar bezig zijn met ‘balspel’. Of in de zon liggen.
Gebruik je tijd verstandig, blijf zelf de baas ervan, kies voor het hier en nu. Wie De lengte van het leven leest heeft geen cursus timemanagement meer nodig.

N.B. Eerder interviewden we vertaler Vincent Hunink, toen over zijn Tacitusvertaling. Update: we publiceerden ook fragmenten uit Innerlijke rustOnkwetsbaarheid en De goede dood, allemaal van Seneca en Hunink, samen met Het ware geluk gebundeld als Levenskunst.

 

I

Te kort (1-2)?

De meeste mensen, Paulinus, klagen dat de natuur ons zo karig heeft bedeeld. Dat we maar kort op de wereldmogen blijven, dat de ons gegeven tijd zo vlug, zo razendsnel verloopt. Op een paar uitzonderingen na verliest haast iedereen het leven terwijl men zich nog warmloopt.

Een algemeen kwaad is het, denken ze. En niet alleen de grote massa, het domme volk, zucht en steunt daarover, ook mannen van naam kennen dat gevoel, met alle jammerklachten van dien.

Vandaar ook die uitspraak van de grootste dokter over ‘het leven en zijn kortheid’ en de lange duur van de kunst. En vandaar dat Aristoteles hier moppert over de natuur, iets wat een wijs man beslist niet past: dat de natuur bepaalde dieren een zo lang leven vergunt dat ze vijf, zes generaties meegaan, terwijl de mens, geboren voor zo vele, grote prestaties, tegen strakkere grenzen aanloopt.

Onze tijd is helemaal niet kort! Nee,wij verspillen juist veel tijd. Het leven is lang genoeg, we krijgen royaal de ruimte om de werkelijk grote dingen af te maken, als we al die tijd maar goed besteden. Maar als het leven ons door de vingers glipt in onze zucht naar luxe en door desinteresse, als we er niets goeds mee doen, zien wij de feiten pas onder ogen in uiterste nood: eerst beseften we niet hoe het voortging, daarna merken we dat het voorbij is.

Ja, zo is het. Het leven dat we krijgen is niet kort, wij maken het kort; we hebben er niet te weinig van, we gooien het met bakken overboord. Het is als met grote rijkdom van een koning: wanneer die in verkeerde handen valt is alles in een oogwenk verdwenen. Maar een bescheiden bezit dat wordt toevertrouwd aan iemand die er goed op past groeit met het gebruik. Zo vergaat het ook ons: wie de zaken goed inricht krijgt van het leven volop de ruimte. Wat klagen wij over de natuur? Die heeft zich heel welwillend opgesteld. Het leven is, wanneer je ermee kunt omgaan, lang.

II

Menselijke domheid (2)

Maar ja, de een is in de greep van onverzadigbare hebzucht, de ander stort zich fanatiek op nutteloze bezigheden. De een bezat zich aan wijn, een ander blijft volkomen apathisch, weer een ander jaagt tot vermoeiens toe zijn ambities na en blijft zodoende steeds afhankelijk van andermans oordeel, nog een ander voelt een onstuitbaar verlangen naar handel dat hem meevoert door alle landen, over alle zeeën, in de hoop op winst. Sommigen zijn verslingerd aan krijgsdienst, voortdurend bedacht op gevaren voor anderen en beducht voor die voor henzelf.

Er zijn er ook die Grote Mannen achternalopen in vrijwillige slavernij, waarmee ze stank voor dank oogsten. Velen zijn gefixeerd op andermans lot of klagen juist eindeloos over dat van henzelf, demeesten volgen geen vaste koers en fladderen lukraak, ongedurig, van hot naar her,met telkens weer nieuwe plannen. Sommigen willen helemaal geen einddoel voor hun reis: het noodlot treft ze lummelend, geeuwend.

Nee, ik twijfel er niet aan, het is waar wat bij de grootste dichter staat, die orakelachtige spreuk: ‘Wij leven maar een klein deel van ons leven.’ En de rest? Dat is geen leven maar tijd.

Aan alle kanten zitten mensen bekneld en omringd door hun fouten. Die laten hen niet overeind komen of de ogen opslaan voor een helder zicht op de waarheid, maar drukken hen omlaag, dompelen hen onder, verankeren hen aan begeerten.Nooit meer kunnen zij de weg terugvinden naar zichzelf. Hebben ze toevallig al eens even rust, dan vergaat het hun zoals de volle zee, waarop ook na stormwind deining blijft: ze klotsen heen en weer, ze krijgen nooit vrijaf van hun begeerten.

Denk je dat ik spreek over mensen die er onmiskenbaar slecht aan toe zijn? Kijk maar eens naar lieden in goeden doen, bij wie iedereen te hoop loopt. Zij stikken onder alle goeds!

Hoevelen gaan er gebukt onder rijkdom? Hoevelen putten zich uit in welsprekendheid of in dagelijkse drukte om hun talent te tonen? Hoevelen zien er bleek door onafgebroken genot? Hoevelen hebben geen millimeter vrije ruimte meer, met zo’n massa volgelingen om zich heen? Kortom, ga ze allemaal maar langs, van laag tot hoog: de een vraagt juridische hulp, de ander geeft die. Nummer een is beklaagde, nummer twee verdedigt, nummer drie vonnist. En niemand claimt zichzelf, iedereen verbruikt zijn krachten voor een ander. Vraag maar naar de mensen van wiemen zich de namen inprent, dan zul je zien waarin zij zich onderscheiden van elkaar: A is compleet gericht op B, B op C, niemand is van zichzelf.

Idioot is verder de verontwaardiging van bepaalde mensen die klagen over ‘arrogante hoge heren’: die hebben ‘geen tijd voor ze’ wanneer ze hen willen bezoeken. Ja hoor, klagen over hooghartigheid van een ander terwijl je nooit tijd hebt voor jezelf. En toch, die ander trekt een verwaand gezicht, zeker, maar wie je ook bent, er komt een moment dat hij jou ziet staan, hij luistert genadig naar jouw woorden, hij laat jou toe aan zijn zijde. Maar jijzelf? Jij acht jezelf nooit een blik, nooit de aandacht waard. Dat plichtsbetoon van jou mag jij dus niemand in rekening brengen. Want jij handelde niet omdat je bij die ander wilde zijn, nee, je kon niet bij jezelf zijn.

Zuinigheid en verspilling (3)

Alle verlichte denkers uit de geschiedenis zijn het gloeiend eens: wat een duisternis in de hoofden van de mensen! Maar het blijft ook voor hen echt verbazend.

Mensen laten nooit hun grond door een ander innemen, bij hetminste of geringste grensgeschil grijpen ze naar stenen enwapens.Maar dat anderen hun leven binnentreden vinden ze best, of sterker nog, ze halen zelf hun toekomstige eigenaars binnen. Je vindt geen mens die zijn geld zomaar weggeeft, dat wil niemand. Maar ieder deelt zijn leven uit aan Jan en alleman. Scherp is hun discipline voor behoud van hun erfdeel. Maar gaat het over tijd vergooien, dan kennen ze in het geheel geen maat. Terwijl alleen daarbij krenterigheid volkomen eerbaar is.

Daarom zou ik wel eens zo’n bejaarde, een van die velen, aan willen pakken. ‘U bent intussen in de laatste levensfase,’ zeg ik dan, ‘we zien het, honderd jaren ofmeer al dragen uw voetafdruk. Kom, kijk eens terug op uw bestaan en maak de balans op. In mindering brengen: alle tijd die in beslag is genomen door crediteurs, vriendinnen, hoge omes, volgelingen; alwat opging aan echtelijke ruzies, bestraffing van slaven, plichtplegingen waarvoor u heel de stad af moest. Daarbij nog: ziekten waar we zelf de hand in hadden, tijd die onbenut bleef liggen. U zult het zien: minder jaren hebt u dan u telt.

Denkt u nog eens terug. Wanneer was u nu werkelijk doelgericht? Hoeveel dagen verliepen er al met al zoals gepland? Wanneer was u echt eigen baas? Wanneer stond uwgezicht op normaal, was er rust in uw hart? Wat hebt u in dat lange bestaan eigenlijk tot stand gebracht? Hoeveel mensen plunderden uw leven zonder dat u merkte wat u verloor?

Hoeveel ging er op aan nutteloos verdriet en domme vrolijkheid, gretige verlangens, elkaar naar de mond praten? Hoe weinig van uzelf bleef echt van u? U zult het begrijpen: uw dood komt ontijdig...’

Wat zit hier eigenlijk achter? Dat jullie allemaal leven alsof het voor eeuwig is! Zonder ooit eraan te denken hoe kwetsbaar jullie zijn en zonder te kijken hoeveel tijd er al is verstreken. Die tijd verspillen jullie alsof de voorraad op peil, overvloedig is. Terwijl de dag die jullie aan iets of iemand geven intussen misschien wel de laatste is. Al jullie angsten zijn die van stervelingen, jullie verlangens die van onsterfelijken!

‘Na mijn vijftigste,’ hoor je de meesten zeggen, ‘dan doe ik het kalmer aan. En met zestig leg ik alle functies neer.’ Wie staat ervoor garant dat jij zo lang leeft? Wie laat de zaken lopen volgens jouw plan? De restanten van je leven reserveren voor jezelf, voor wijsheid alleen de tijd inruimen waar je verder niets mee kunt: vind je dat niet beschamend? Het is te laat te beginnen met leven bij de finish. Verstandige plannen uitstellen tot je vijftigste of zestigste, je leven willen starten op een punt dat weinigen bereiken: wat een dom gebrek aan bewustzijn van je sterfelijkheid.

Verkeerde keuzes: Augustus (4)

Van de machtigste mannen op topposities hoor je soms uitspraken over stoppen met werken. Dat is hun hoop, daar zijn ze positief over, dat vinden ze mooier dan al het goeds dat ze hebben. Van hun hoge positie zouden ze soms, als het veilig kon, wel willen afstappen.Want geluk komt ten val, ook zonder externe druk of tegenkracht.

Neem de vergoddelijkte Augustus, de man die van de goden meer heeft gekregen dan wie ook. Onophoudelijk bad hij om rust, om een bestaan ná de politiek. Elk persoonlijk gesprek draaide uit op hetzelfde, dat hij zo uitzag naar een lege agenda. Dat was de troost voor al zijn gezwoeg: de aangename illusie dat hij ooit zou leven voor zichzelf.

Er is een brief van hem aan de senaat waarin hij eerst belooft dat zijn jaren van rust ‘niet zonder waardigheid zullen zijn’ en niet zullen afsteken tegen zijn eerdere glorie. Ik lees dan het volgende citaat: ‘Natuurlijk, beloven is één, realiseren is mooier. Maar ik verlang zo hevig naar die zalige tijd! Die vreugde laat helaas nog op zich wachten, en daarom staat het er met mij nu zo voor: ik puur alvast iets van genot uit die heerlijke woorden.’

Ja, een lege agenda lijkt hem iets geweldigs, en omdat dat voor hem niet bereikbaar is fantaseert hij erover. De man die ziet dat alle dingen afhangen van hem alleen, die het lot bepaalt van mensen en volkeren, kijkt met intense vreugde uit naar de dag waarop hij zijn grootheid kan afleggen.

Ruime ervaring had hij intussen opgedaan met al het prachtigs dat overal ter wereld schittert, hij besefte hoeveel zweet het kost, hoeveel heimelijke zorgen erachter schuilgaan. Gedwongen tot gewapende strijd, eerst tegen burgers, later tegen collega’s, ten slotte tegen zijn naasten, vergoot hij bloed te land en ter zee. Macedonië en Sicilië, Egypte en Syrië en Klein-Azië en zowat alle kustgebieden, hij trok er oorlogvoerend rond, totdat zijn legers moe waren geworden van het Romeinen doden en hij ze richtte op buitenlandse oorlogen. En terwijl hij de Alpen bedwong en midden in gepacificeerde, Romeinse gebieden vijanden de baas werd, terwijl hij de rijksgrenzen opschoof tot voorbij Rijn, Eufraat en Donau, werd in Rome het zwaard tegen hem geslepen door Murena, Caepio, Lepidus, Egnatius en anderen.

En nog was hij niet ontsnapt aan hun complotten, hij kreeg zijn dochter en een grote groep voorname jongemannen tegenover zich. Echtbreuk had hen verbonden, datwas hun plechtige eed. En zo vormden zij de schrik van Augustus’ oude dag, onder wie ook Jullus: opnieuw was nu naast een Antonius een vrouw te vrezen.

Die rotte plekken sneed hij weg met ledematen en al. Andere groeiden ervoor in de plaats, het was als in een lichaam met een overmaat aan bloed: steeds weer brak het ergens open.

Vandaar dus zijn verlangen naar een lege agenda. Die hoop, die gedachte maakte zijn gezwoeg wat beter draaglijk. Dat was nu de grote wens van de man die de wensen van anderen kon vervullen.

Verkeerde keuzes: Cicero (5)

Of kijk naar Cicero die steeds ten prooi is aan lieden als Catilina en Clodius, Pompeius en Crassus, deels verklaarde vijanden, deels twijfelachtige vrienden. Wanneer hij met de staat in zwaar weer terechtkomt, beschermt hij haar tegen de ondergang maar wordt zelf ten slotte weggevaagd. Bij voorspoed kent hij geen rust, tegenspoed verdraagt hij niet.

Ach, dat niet zonder reden maar wel eindeloos opgehemelde consulaat van hem: hoe vaak vervloekt hij dat! En wat een klaaglijke uitspraken doet hij in een brief aan Atticus, als Pompeius senior verslagen is en junior in Spanje de resten van het leger nog nieuw leven wil inblazen. ‘Wat ik hier doe, vraag je?’ zegt hij. ‘Ik zit in mijn landgoed in Tusculum. Halfvrij.’ Plus nog wat woorden waarin hij treurt over zijn vroegere leven, klaagt over nu en wanhoopt aan later.

Halfvrij noemt Cicero zichzelf. Maar allemachtig, een wijs man zal nooit zo’n lage term hanteren, die is nooit ‘halfvrij’. Die bezit juist de vrijheid, onverkort en bestendig. Hij is ongebonden, onafhankelijk, torent boven alles uit. Want hij staat boven Fortuna, dus wat kan er staan boven hem?

Verkeerde keuzes: Drusus (6)

Ander voorbeeld: Livius Drusus, die felle radicaal. Toen die met zijn nieuwe wetsvoorstellen de Gracchen-ellende had opgerakeld en door dichte drommen volk uit heel Italië omstuwd geen politieke uitweg meer zag — hij had geen mogelijkheid zijn beleid te realiseren noch de vrijheid de eenmaal ingeslagen koers op te geven — vervloekte hij zijn leven. Vanaf het vroegste begin was het getekend door onrust, zou hij hebben gezegd, hij als enige had zelfs als jongen geen dag vakantie gehad.

Tja, als pupil onder voogdij, nog in jongenstoga, had hij de euvele moed gehad aangeklaagden te verdedigen bij de rechters en zijn invloed te laten gelden op het forum. En met veel resultaat ook, het staat wel vast dat hij bepaalde processen compleet naar zijn hand zette.

In die ontijdige ambitiemoest hij wel doorslaan. Je kon het zien aankomen, die vroegrijpe bravoure zou uitdraaien op grote ellende, privé en politiek. Te laat dus klaagde hij over ‘nooit een dag vakantie’: hij was als jongen al oproerig en een lastpak op het forum.

Er is discussie of hij de hand aan zichzelf heeft geslagen.Hij bezweek namelijk aan een plotseling opgelopen buikwond, waardoor sommigen twijfelen of zijn dood wel zelfgekozen was. Dat die tijdigwas betwijfelt geen mens.

Dit volstaat, meer namen noemen is niet nodig. Velen die in de ogen van anderen uiterst gelukkig waren legden een waar getuigenis af over zichzelf doordat zij alles haatten wat zij van hun jaren hadden gemaakt. Maar met die klachten hebben ze anderen evenmin veranderd als zichzelf. Want hun woorden breken wel los,maar hun passies vallen vervolgens terug op het normale patroon.

Het geldt verdorie voor u allemaal! Al duurt uw leven langer dan duizend jaar, het schrompelt weg tot een minimale periode: geen eeuw die niet verzwolgen wordt door die fouten. En de tijd die u hebt? Die van nature heen vliegt maar zich door goed gebruik toch laat verruimen? Die tijd ontglipt u snel, dat kan niet anders. U pakt hem niet, houdt hem niet vast. Hij is het vlugste wat er bestaat en u probeert hem niet te vertragen maar laat hem wegschieten als iets overbodigs, iets vervangbaars.

 

© 2012 Vincent Hunink & Athenaeum-Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum