Leesfragment: De lessen van de psychopaat

27 november 2015 , door Kevin Dutton
| | | |

6 november verschijnt van Kevin Dutton De lessen van de psychopaat. Levenslessen van heiligen, spionnen en seriemoordenaars (The Wisdom of Psychopaths, vertaald door Catalien van Paassen en Albert Witteveen). En 13 november treedt Dutton op bij Spui25. Wij publiceren voor.

Voorwoord

Mijn ouwe was een psychopaat. Het lijkt wat vreemd dat ik dat nu achteraf zeg. Maar hij was het wel. Geen twijfel mogelijk. Hij was charmant, hij kende geen angst en hij kon meedogenloos zijn (maar nooit gewelddadig). En zijn geweten vertoonde net zoveel activiteit als een koelbox van Jeffrey Dahmer. Hij heeft niemand vermoord. Maar hij heeft er wel een paar te grazen genomen.
Het is maar goed dat genen niet alles zeggen.
Mijn vader had ook een griezelige gave om precies te krijgen wat hij wilde. Vaak met niet meer dan een terloopse opmerking. Of een veelzeggend gebaar. Mensen zeiden zelfs dat hij op de acteur Del Boy leek. En dat was ook zo. Hij deed niet alleen hetzelfde als hij, al deed hij dat trouwens ook (hij was ook marktkoopman).
Only Fools and Horses was een soort familie-epos van de Duttons.
Ik weet nog dat ik mijn vader een keer hielp een vracht agenda’s te verpatsen op de markt van Petticoat Lane, in het Londense East End. Ik was toen tien jaar, en het was een schooldag. De agenda’s waren collector’s items. Alleen hadden ze maar elf maanden.
‘Die kun je niet verkopen,’ protesteerde ik. ‘Er zit geen januari in!’
‘Weet ik,’ zei hij. ‘Daarom ben ik je verjaardag vergeten.’
‘Een unieke kans om een elfmaandenagenda in bezit te krijgen, mensen... kies nu twee voor de prijs van één en je krijgt volgend jaar gratis een extra maand erbij...’
We hebben het hele zootje weg gekregen.
Ik heb altijd gezegd dat mijn vader zo ongeveer de ideale persoonlijkheid voor het moderne leven had. Ik heb geen moment gezien dat hij in paniek was. Ik heb nooit meegemaakt dat hij zijn beheersing verloor. Geloof me, er zijn heel wat keren geweest dat er genoeg aanleiding voor was.
‘Ze zeggen dat mensen angst hebben ontwikkeld als een overlevingsmechanisme tegen roofdieren,’ vertelde hij me een keer. ‘Maar, jongen, je ziet toch zeker geen sabeltandtijgers bij Elephant & Castle rondsluipen?’
Hij had gelijk. Ik had er nog nooit een gezien. Er waren misschien een paar gemeneriken. Maar iedereen wist wie dát waren.
Destijds dacht ik dat de spitsvondige opmerking van mijn vader gewoon een van zijn gevatte marktpraatjes was. Heden rood, morgen dood. Een beetje zoals al die troep die hij verpatste, grappig genoeg. Maar nu, jaren later, besef ik dat er in de woorden van die gewiekste ouwe smeerlap eigenlijk een diepe biologische waarheid school. Met een griezelige, buitengewone precisie liep hij in feite vooruit op het gezichtspunt van de moderne evolutiepsychologen. Wij mensen hebben inderdaad naar het schijnt onze angstreactie ontwikkeld als een overlevingsmechanisme dat ons moest beschermen tegen roofdieren. Zo halen apen met een beschadiging aan de amygdala – de emotionele sorteerkamer van de hersenen – domme streken uit. Ze proberen bijvoorbeeld een cobra op te pakken.
Maar miljoenen jaren later, in een wereld waar geen wilde dieren bij elke straathoek rondwaren, kan dit angstsysteem overgevoelig zijn – als een zenuwachtige automobilist die voortdurend met zijn voet boven de rempedaal hangt – en reageert het op gevaren die niet echt bestaan, waardoor we worden aangezet tot het maken van onlogische, irrationele keuzes.
‘In het pleistoceen bestond er nog niet zoiets als een aandelenmarkt,’ verduidelijkt George Loewenstein, hoogleraar economie en psychologie aan Carnegie Mellon University. ‘Maar mensen hebben een pathologische afkeer van risico. Veel mechanismen die aan onze emoties ten grondslag liggen, zijn niet goed aangepast aan het moderne leven.’
Ik geef de voorkeur aan mijn vaders versie.
De constatering dat de mensen van nu een pathologische afkeer van risico hebben, betekent uiteraard niet dat dit altijd zo is geweest. Je kunt zelfs zeggen dat tegenwoordig degenen van ons die een klinische afkeer van risico hebben – die bijvoorbeeld lijden aan een chronische angst – gewoon te veel van het goede hebben. In de tijd van onze voorouders kan volgens evolutiebiologen het bestaan van personen die super waakzaam voor dreigingen waren, van doorslaggevend belang zijn geweest in de strijd tegen roofdieren. Vanuit dat gezichtspunt gold angst ongetwijfeld als een aanpassingsvoordeel. Hoe gevoeliger je was voor geritsel in het struikgewas, des te groter was de kans dat jij, je familie en de leden van je groep het er levend vanaf brachten. Zelfs nu zijn angstige personen beter dan anderen in het ontdekken van een aanwezige dreiging. Als je op een computerscherm de afbeelding van een boos gezicht invoegt tussen een aantal vrolijke of neutrale gezichten, dan pikken angstige mensen dat gezicht er veel sneller uit dan niet-angstige mensen – geen slechte vaardigheid om op terug te vallen als je ’s avonds laat alleen rondloopt in een onbekende buurt. Angstig zijn kan soms zijn nut hebben.
Het idee dat een geestelijke stoornis iemand zo nu en dan goed van pas kan komen, en soms naast een bovenmatige spanning ook buitengewone, bizarre voordelen kan opleveren, is natuurlijk niet echt nieuw. De fi losoof Aristoteles merkte meer dan 2400 jaar geleden al op: ‘Ieder genie is ook een beetje gek.’ Als het gaat om autisme en schizofrenie, vinden de meeste mensen deze link tussen ‘genie’ en ‘gekte’ waarschijnlijk een vanzelfsprekende zaak dankzij kaskrakers in de bioscoop als Rain Man en A Beautiful Mind. In zijn boek De man die zijn vrouw voor een hoed hield doet de neuroloog en psychiater Oliver Sacks verslag van zijn befaamde ontmoeting met ‘de tweeling’. De sterk autistische John en Michael verbleven op hun zesentwintigste in een inrichting. Op het moment dat hij een doosje lucifers op de grond liet vallen, riepen ze allebei tegelijk: ‘111.’ Terwijl Sacks de lucifers bijeenraapte, begon hij te tellen...
Op vergelijkbare wijze is er enige grond voor het cliché van de briljante maar ‘gekwelde kunstenaar’. De schilder Vincent van Gogh, de balletdanser Vaslav Nijinsky en de vader van de ‘speltheorie’ (waarover later meer) John Nash waren allemaal psychotisch. Toeval? Niet volgens Szabolcs Kéri, een onderzoeker aan de Semmelweis Universiteit in Boedapest, die een gen schijnt te hebben ontdekt dat in verband kan worden gebracht met zowel schizofrenie als creativiteit. Kéri constateerde dat personen met twee exemplaren van een bepaalde eenletterige dna-variant in een gen die neuregulin-1 wordt genoemd, een variant die eerder al met psychose – en ook vergeetachtigheid en gevoeligheid voor kritiek – in verband werd gebracht, vaak signifi cant hoger scoren in creativiteit dan personen die één of geen exemplaar van die variant hebben. Ook zijn personen met één exemplaar vaak creatiever – gemiddeld – dan personen zonder.
Zelfs een depressie biedt voordelen. Uit recent onderzoek komt naar voren dat zwaarmoedigheid ons helpt beter na te denken, en bijdraagt aan een versterking van de aandacht en het vermogen problemen op te lossen. In een ingenieus experiment plaatste Joe Forgas, hoogleraar psychologie aan de University of New South Wales, een samenraapsel van kleine objecten, zoals speelgoedsoldaatjes, plastic diertjes en miniatuurautootjes, bij de kassa van een winkel voor kantoorbenodigdheden in Sydney. Wanneer de klanten de winkel uit gingen, testte Forgas hun geheugen door hun te vragen zoveel mogelijk objecten op te noemen. Maar Forgas hanteerde een extra factor. Op sommige dagen was het regenachtig, en dan liet hij Verdi’s ‘Requiem’ in de winkel klinken. Op andere dagen was het zonnig, en dan werden de klanten onthaald op een vrolijk stukje Gilbert and Sullivan.
Het resultaat had niet duidelijker kunnen zijn. Klanten in de ‘neerslachtige’ stemming herinnerden zich bijna vier keer zoveel van de spulletjes. De regen maakte hen triest, en door hun triestheid letten ze beter op.
De moraal van het verhaal? Als het mooi weer is, controleer dan beslist je wisselgeld.
Wanneer we alle stoornissen die een voordeel opleveren, alle wolken waarachter de zon schijnt, en alle psychologische troostprijzen de revue laten passeren, blijkt het moeilijk een toestand te bedenken die níet iets extra’s biedt – in een of andere vorm dan tenminste. Obsessieve- compulsieve stoornis? Je zult nooit per ongeluk het gas aan laten. Paranoia? Je zult nooit in de valkuil van de kleine lettertjes vallen. Bezorgdheid en droefheid – angst en depressie – zijn in feite twee van de vijf basisemoties die zich universeel in alle culturen hebben ontwikkeld en die we als zodanig vrijwel allemaal op een bepaald moment in ons leven ervaren. Maar er is een groep mensen die de uitzondering op deze regel vormen, die geen van deze twee basisemoties ervaren – zelfs niet in de zwaarste en moeilijkste omstandigheden. Psychopaten. Een psychopaat maakt zich nog geen zorgen zelfs al hád hij het gas aan gelaten. Schijnt hier de zon achter de wolken?
Stel deze vraag aan een psychopaat, en in de meeste gevallen zal hij u aankijken alsof u gek bent. Voor een psychopaat bestaat er namelijk niet zoiets als een wolk. Voor hem schijnt alléén maar de zon. De keiharde constatering dat een jaar uit twaalf maanden bestaat, niet elf, zou naar verwachting iedereen abrupt doen besluiten die agenda’s dan maar niet te verpatsen. Maar dat gold niet voor mijn vader. Integendeel zelfs. Hij zag het als een aanbeveling.
Hij staat hierin niet alleen. Hij zag het niet heel erg verkeerd, zou je kunnen zeggen. In de loop van mijn onderzoek ben ik in contact gekomen met een groot aantal psychopaten uit alle lagen van de bevolking – en voor alle duidelijkheid, niet alleen binnen mijn eigen familie. Achter gesloten deuren ben ik een redelijk aantal Hannibal Lecters en Ted Bundy’s tegengekomen: meedogenloze en gewetenloze hoogstegraders die zonder nadere referenties kunnen komen dineren aan elke psychopatentafel die je maar noemt. Maar ik heb ook psychopaten ontmoet die de samenleving helemaal niet van binnenuit verslinden, maar die de samenleving juist dienen met een koelbloedige onverstoorbaarheid en keiharde besluiten om deze te beschermen en te verbeteren: chirurgen, soldaten, spionnen, ondernemers... en waarschijnlijk zelfs advocaten.
‘Krijg nooit te veel kapsones. Hoe goed je ook bent. Laat ze nooit merken dat je eraan komt,’ adviseerde Al Pacino als senior van een groot advocatenkantoor in de film The Devil’s Advocate. ‘Dat is de truc, mijn vriend – maak jezelf klein. Wees de pummel. De manke. De saaierd. De leproos. De zonderling. Kijk naar mij – iedereen heeft me vanaf de allereerste dag onderschat.’ Pacino speelde de duivel. En sloeg – misschien geen verrassing – de spijker op z’n kop. Als er iets is wat psychopaten gemeen hebben, is het hun volmaakte bedrevenheid om zich voor te doen als heel gewone mensen, terwijl achter die façade – de gevoelloze, briljante maskerade – het kille hart klopt van een meedogenloos, ijskoud roofdier.
Zoals een succesvolle jonge advocaat tegen me zei op het balkon van zijn penthouse met uitzicht over de Theems: ‘Diep in mij schuilt ergens een seriemoordenaar. Maar ik hou ’m bezig met cocaïne, formule 1-races, seksafspraakjes en sprankelende ondervragingen.’
Heel langzaam schoof ik van de rand vandaan.
Deze ontmoeting op hoog niveau met de jonge advocaat (hij bracht me later in zijn speedboot over de rivier terug naar mijn hotel) geeft wel een aardig beeld van een theorie over psychopaten die ik heb: een van de redenen waarom zij ons boeien, is dat we gefascineerd worden door illusies, door dingen die aan de oppervlakte normaal lijken te zijn, maar dat bij nader onderzoek allesbehalve blijken te zijn. Amyciaea lineatipes is een spinachtige die het fysieke uiterlijk nabootst van de mieren waarop hij jaagt. Pas als het te laat is, worden zijn slachtoffers uit de droom geholpen dat ze iemand wel aardig kunnen inschatten. Veel mensen die ik heb gesproken, weten precies hoe dat voelt. Geloof me, dat zijn degenen die geluk hebben gehad.
Kijk eens naar de foto op de volgende bladzijde. Hoeveel voetballen ziet u? Zes? Kijk nog eens. Nog steeds zes? Aan het eind van dit voorwoord ziet u het antwoord onder aan de bladzijde.

Zo zijn psychopaten. Doordat ze aan de buitenkant zo voorkomend zijn, leiden hun charme, charisma en onberispelijke psychologische camoufl age ons af van hun ‘ware aard’: de sluimerende afwijking pal voor onze ogen. Met hun bedwelmende, hypnotiserende aanwezigheid trekken ze ons onverbiddelijk naar zich toe.
Maar de duivel en zijn flamboyante Londense protegé van daarnet lieten ook al doorschemeren dat psychopathie goed voor ons kan zijn. In gematigde vorm tenminste. Net zoals angst, depressie en nog een aantal stoornissen is psychopathie in staat zich aan te passen. Zoals we zullen zien, beschikken psychopaten over diverse eigenschappen – persoonlijke aantrekkingskracht en een geniaal maskeringsvermogen zijn nog maar het begin – die vaak, als je weet hoe je ze in het gareel moet brengen en beheersen, aanzienlijke voordelen bieden op het werk en in het leven van alledag. Psychopathie is als zonneschijn. Overdadige blootstelling kan iemands dood door kanker aanzienlijk versnellen. Maar een gereguleerde blootstelling in een beheerste en optimale mate kan een sterke positieve invloed op iemands welzijn en kwaliteit van leven uitoefenen.
In het hiernavolgende zullen we deze eigenschappen in detail bestuderen. En zien hoe we een drastische verandering in ons leven teweeg kunnen brengen door ze in onze set van psychologische vaardigheden op te nemen. Uiteraard is het geenszins mijn bedoeling de daden van psychopaten te idealiseren – in ieder geval niet de daden van disfunctionele psychopaten. Dat zou zoiets zijn als het idealiseren van een cognitief melanoom: de kwaadaardige intriges van een gezwel van de persoonlijkheid. Maar er zijn bewijzen die laten doorschemeren dat psychopathie, in kleine doses tenminste, persoonlijkheid met een kleurtje is. En dat er verrassende voordelen aan kunnen kleven.
Van een paar ben ik zelf getuige geweest. Met het verstrijken van de jaren en nadat mijn vader was gestopt met de markthandel, keken de goden niet al te welwillend op hem neer. (Ook al kon het geen kwestie van een foute keuze zijn: beeldjes van Boeddha, Mohammed, het Heilig Hart, Maria... ze waren allemaal aan bod gekomen achter in zijn driewielerbusje.) Hij kreeg parkinson en veranderde in een angstwekkend korte periode van iemand die in welgeteld tien seconden een koffer kon inpakken (een vaardigheid die verrassend vaak van pas was gekomen), in iemand die niet eens rechtop kon staan zonder dat hij onder beide armen gesteund werd. (‘Vroeger deden de smerissen dat,’ zei hij.)
Maar zijn mooiste moment deed zich ongetwijfeld postuum voor. Het kwam tenminste pas na zijn dood onder mijn aandacht. Op een avond, niet lang na de begrafenis, ging ik door zijn spullen. Tot mijn verrassing trof ik in een la een map met handgeschreven aantekeningen aan. De aantekeningen waren neergepend door een reeks van opeenvolgende hulpverleners die in de laatste paar maanden voor mijn vader hadden gezorgd (ondanks het advies van zo ongeveer iedereen was het hem gelukt thuis te blijven wonen). De aantekeningen leken wel een soort ‘zorgdagboek’.
Het eerste wat me opviel aan het dagboek was hoe keurig en minutieus de meldingen waren. Het handschrift, onmiskenbaar van een vrouw, liep parmantig en sensueel over de bladzijde, bescheiden gekleed in blauwe of zwarte Bic-inkt, met nauwelijks een letter of een streep die uit het gelid viel. Maar hoe meer ik las, des te duidelijker werd me dat mijn vader in zijn laatste paar maanden op aarde weinig afwisseling had gehad. Zijn laatste kunstje, zijn laatste optreden in de marktkraam van het leven, was weinig meer dan eentonige herhaling en aanhoudende misère. Niet dat hij me daar ooit iets van had laten merken wanneer ik voor een bezoekje langskwam. De parkinson mocht dan wel een puinzooi van zijn armen en benen hebben gemaakt, zijn geest was onoverwinnelijk.
Maar hier stond ontegenzeglijk te lezen hoe de situatie in werkelijkheid was.
‘Heb meneer Dutton uit bed gehaald om 7.30 uur.’
‘Heb meneer Dutton geschoren.’
‘Heb voor meneer Dutton een komkommersandwich gemaakt.’
‘Heb meneer Dutton een kop thee gebracht.’
En zo verder. Enzovoort. Het ging eindeloos door.
Al vrij snel raakte ik verveeld. Ik begon, zoals je dat dan doet, de aantekeningen door te bladeren. Toen viel mijn oog op iets. In een trillerig, hanepoterig handschrift was in grote blokletters in het midden van een van de bladzijden gekrabbeld: ‘meneer dutton heeft een radslag op de gang gemaakt.’ Een paar bladzijden later gevolgd door: ‘meneer dutton heeft een stripshow op het balkon uitgevoerd.’
Iets zei me dat hij het had verzonnen. Maar hé, het was wel mijn vader. Waarom zou je een levenslange gewoonte veranderen?
De spelregels waren bovendien al veranderd. Achter de flauwekulpraat van unieke buitenkansjes school een hogere, grotere waarheid: het verhaal van een man wiens ziel onder vuur lag, wiens zenuwcellen en synapsen hopeloos en genadeloos waren overtroefd. Maar die, als het menens werd en het spel zo goed als gedaan was, in ieder geval strijdend ten onder ging met een ontembare lak aan conventies. Radslagen en stripshows zijn te allen tijde beter dan een scheerbeurt of een komkommersandwich.
Wie maalde erom dat het flauwekul was?

© Kevin Dutton
Auteursportret © Paul Robbert Williams

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum