26 augustus verschijnt Luís de Camões' De lusiaden (Os Lusíadas, 1572), de eerste integrale Nederlandse vertaling van deze gedichten door Arie Pos. In de Nacht een uitgebreid fragment uit de eerste zang.
De Lusiaden verhaalt over de Portugese ontdekkingsreizen, met als voornaamste de legendarische reis van Vasco da Gama via zuidelijk Afrika naar India in 1497-1498. Camões was de eerste Europese dichter die de avontuurlijke zeereis naar Azië maakte en zijn epos weerspiegelt die unieke ervaring: de kennismaking met Afrika, India en het Verre Oosten. De Lusiaden is daardoor een uniek Renaissance-epos dat de overgang markeert naar de moderne tijd. Daarnaast biedt het nog altijd tal van relevante observaties over het gevaar van macht en over de opkomst en ondergang van grootmachten, die niet alleen door vijanden van buiten worden bedreigd, maar ook van binnenuit door het verlies van integriteit en visie.
Terecht wordt De Lusiaden al eeuwen in één adem genoemd met onder andere Dantes Divina Commedia en Miltons Paradise Lost. Als epos van de zee inspireerde het Herman Melville tot het schrijven van Moby Dick en Slauerhoff evoceerde de dichter en zijn werk in gedichten en de roman Het verboden rijk.
Eerste Zang 1.De strijdbare helden wil ik bezingen,Die van het Lusitaanse westerstrandOver tevoren nooit bevaren zeeënTot voorbij Taprobane durfden zeilen,Die zich in oorlog en gevaren weerdenMet bijna bovenmenselijke moedEn onder verre volken een nieuw rijkGrondvestten en tot roemvol aanzien brachten, 2.En ook de grootse nagedachtenisVan koningen die het geloof verbreidden,Hun rijk vergrootten en het heidendomVan Afrika en Azië vertrapten,En anderen die door hun kloeke dadenOntstegen aan de wetten van de dood.Mijn zang zal overal hun naam doen klinkenWanneer talent en vakmanschap mij steunen. 3.Vergeet de slimme Griek en de TrojaanEn hun vermaarde overzeese reizen,Genoeg van Alexander en TrajanusEn hun alom geprezen wapenfeiten.Ik loof de Lusitaanse dapperheidWaarvoor Neptunus en zelfs Mars zich bogen.Laat de klassieke Muze voortaan zwijgen:Een hoger heldendom is nu verrezen. 4.O nimfen van de Taag, u hebt in mij,Die tot voor kort in onbehouwen verzenEn licht van hart de lof zong van uw stromen,Een nieuw, gloedvol verbeeldingsvuur gewekt.Geef mij een edele, verheven toon,Een stijl die vloeiend en welsprekend is,Zodat uw wateren door Phoebus’ gunstDe Hippocreenbron niet hoeven benijden. 5.Geef mij een gloedvolle, bevlogen klank.Niet het gesnerp van boerse herdersfluiten,Maar het robuust geschal van krijgstrompettenDat aangezicht en hart bezield doet gloeien.Geef mij een stem de daden waardigVan uw vermaarde volk dat Mars zeer steunt;Laat hun roem klinken door de hele wereld,Als zo verheven lof in verzen past. 6.En u, o welgeboren schutsheer vanDe eeuwenoude Portugese vrijheidEn onze zekerste en vaste hoopOp aanwas van het kleine Christenrijk;O jongste schrikbeeld van de Moorse lansen,Onkeerbaar lotswonder van onze tijdDat God, die alles leidt, de wereld schonkOm grote aarddelen voor Zich te winnen; 7.U, jonge, tere bloesemtak, ontsprotenAan een boom die Christus als geen andereDie in het Westen wortelt dierbaar is,Hoe keizerlijk of allerchristelijkst ook(Uw trots blazoen gedenkt de overwinningDie in een ver verleden werd behaald,Toen Hij de wonden die Hij aan het KruisOntving tot wapenschild gaf aan de uwen); 8.U, machtig vorst, wiens hoge heerschappijDe zon meteen aanschouwt bij haar verschijnenEn ook wanneer zij in het zenit staat,En nog als zij uiteindelijk verzinkt;U, die tot juk en smaad geboren lijktVan Ismaëls ontaarde ruiterhorden,De Ottomaan en de verstokte heidenDie zich nog in het heilig water baadt: 9.Neig mij de majesteit een weinig toeDie op uw fijn gelaat te lezen staatEn reeds de volle rijpheid toont waarmeeU later intreedt in het Eeuwig Huis;Sla uw goedgunstig oog neer naar de aardeEn zie een ongeëvenaard bewijsVan liefde voor de vaderlandse moed,Gevat in schone, welluidende verzen. 10.U ziet dan liefde tot het vaderland –Om laag gewin? Nee, edel en haast eeuwig;Het is geen laag gewin bekend te staanAls lofverbreider van mijn bakermat.Wil horen hoe de naam verheerlijkt wordtVan hen die u als opperheer regeert,En overweeg dan wat uw voorkeur heeft:De wereld of dit volk tot vorst te zijn. 11.U zult de uwen niet horen bezingenZoals uitheemse Muzen doen, die pochenMet valse wapenfeiten die verdichting,Verzinselen en loze leugens blijken;Hun werkelijke daden zijn zo grootDat die gedroomde fabels overtreffen,Ruggero en Rodamonte te boven gaan,En Roland zelfs, al heeft die echt bestaan. 12.Ik bied u in hun plaats de koene Nuno,Van grote waarde voor zijn rijk en koning,En Egas en Dom Fuas, die verdiendenGeroemd te worden door Homerus’ citer.In ruil voor de twaalf Pairs geef ik u graagMagriço en zijn twaalf van Engeland;Ook zing ik van de roemruchte Da GamaDie zich Aeneas’ faam al heeft verworven. 13.Wenst u een even heugelijke heldAls Caesar of de Franse koning Karel?Denk dan aan Alfons I, die met zijn lansDe roem van ieder ander deed verbleken;Aan hem die aan het rijk zijn grenzen gafMet de door God gezegende triomf,En Johan ii, de nooit verslagen ridder,Aan Alfons III, en Alfons IV en V. 14.En evenmin vergeet ik in mijn verzenDe mannen die zich in Aurora’s rijkenMet wapens onderscheidden in de strijdEn steeds uw vaandel zegevierend hieven:De dappere Pacheco, de geduchteAlmeida’s, die de Taag nog steeds betreurt,De leeuw Albuquerque, de krachtige CastroEn anderen die na hun dood voortleven. 15.Neem, grote vorst, terwijl ik hen bezing– Niet u, want daartoe heb ik niet de moed –De teugels van uw rijk stevig ter handEn inspireer zo nooit gehoorde zangen.In Afrika, op zeeën van het OostenWordt nu de zware last al voelbaar vanDe weergaloze krijgsmachten en dadenWaarover zich de wereld zal verbazen. 16.De Moor staart u met kille ogen aanEn weet in u zijn ondergang voorspeld;Als de barbaarse heiden u maar zietBuigt hij zijn nek al om uw juk te dragen.Haar hele hemelsblauwe waterrijkHeeft Tethys u tot bruidsschat voorbestemd:Betoverd door uw lieflijke gelaatWenst zij u als haar schoonzoon te verwerven. 17.De zielen van twee grootvaders van naamBezien u mild uit hun Olympisch huis:De angelieke vorst van gouden vredeEn hij die op het bloedig slagveld heerste.Hun nagedachtenis en heldenwerkenVerwachten zij in u te zien herleven;Zij plaatsten al een zetel voor u inDe tempel van de hoogste eeuwigheid. 18.Vereer, terwijl de dagen traag verstrijkenTot u de volken naar hun wens regeert,Dit nooit vertoonde waagstuk met uw gunstEn maak zo mijn gedicht tot uw verhaal.Dan ziet u hoe uw Argonauten doorHet zilte zilver ploegen, wetend datUw blik hen op de woeste golven volgt.Wen er vast aan te worden aangeroepen. [...]
1.De strijdbare helden wil ik bezingen,Die van het Lusitaanse westerstrandOver tevoren nooit bevaren zeeënTot voorbij Taprobane durfden zeilen,Die zich in oorlog en gevaren weerdenMet bijna bovenmenselijke moedEn onder verre volken een nieuw rijkGrondvestten en tot roemvol aanzien brachten,
2.En ook de grootse nagedachtenisVan koningen die het geloof verbreidden,Hun rijk vergrootten en het heidendomVan Afrika en Azië vertrapten,En anderen die door hun kloeke dadenOntstegen aan de wetten van de dood.Mijn zang zal overal hun naam doen klinkenWanneer talent en vakmanschap mij steunen.
3.Vergeet de slimme Griek en de TrojaanEn hun vermaarde overzeese reizen,Genoeg van Alexander en TrajanusEn hun alom geprezen wapenfeiten.Ik loof de Lusitaanse dapperheidWaarvoor Neptunus en zelfs Mars zich bogen.Laat de klassieke Muze voortaan zwijgen:Een hoger heldendom is nu verrezen.
4.O nimfen van de Taag, u hebt in mij,Die tot voor kort in onbehouwen verzenEn licht van hart de lof zong van uw stromen,Een nieuw, gloedvol verbeeldingsvuur gewekt.Geef mij een edele, verheven toon,Een stijl die vloeiend en welsprekend is,Zodat uw wateren door Phoebus’ gunstDe Hippocreenbron niet hoeven benijden.
5.Geef mij een gloedvolle, bevlogen klank.Niet het gesnerp van boerse herdersfluiten,Maar het robuust geschal van krijgstrompettenDat aangezicht en hart bezield doet gloeien.Geef mij een stem de daden waardigVan uw vermaarde volk dat Mars zeer steunt;Laat hun roem klinken door de hele wereld,Als zo verheven lof in verzen past.
6.En u, o welgeboren schutsheer vanDe eeuwenoude Portugese vrijheidEn onze zekerste en vaste hoopOp aanwas van het kleine Christenrijk;O jongste schrikbeeld van de Moorse lansen,Onkeerbaar lotswonder van onze tijdDat God, die alles leidt, de wereld schonkOm grote aarddelen voor Zich te winnen;
7.U, jonge, tere bloesemtak, ontsprotenAan een boom die Christus als geen andereDie in het Westen wortelt dierbaar is,Hoe keizerlijk of allerchristelijkst ook(Uw trots blazoen gedenkt de overwinningDie in een ver verleden werd behaald,Toen Hij de wonden die Hij aan het KruisOntving tot wapenschild gaf aan de uwen);
8.U, machtig vorst, wiens hoge heerschappijDe zon meteen aanschouwt bij haar verschijnenEn ook wanneer zij in het zenit staat,En nog als zij uiteindelijk verzinkt;U, die tot juk en smaad geboren lijktVan Ismaëls ontaarde ruiterhorden,De Ottomaan en de verstokte heidenDie zich nog in het heilig water baadt:
9.Neig mij de majesteit een weinig toeDie op uw fijn gelaat te lezen staatEn reeds de volle rijpheid toont waarmeeU later intreedt in het Eeuwig Huis;Sla uw goedgunstig oog neer naar de aardeEn zie een ongeëvenaard bewijsVan liefde voor de vaderlandse moed,Gevat in schone, welluidende verzen.
10.U ziet dan liefde tot het vaderland –Om laag gewin? Nee, edel en haast eeuwig;Het is geen laag gewin bekend te staanAls lofverbreider van mijn bakermat.Wil horen hoe de naam verheerlijkt wordtVan hen die u als opperheer regeert,En overweeg dan wat uw voorkeur heeft:De wereld of dit volk tot vorst te zijn.
11.U zult de uwen niet horen bezingenZoals uitheemse Muzen doen, die pochenMet valse wapenfeiten die verdichting,Verzinselen en loze leugens blijken;Hun werkelijke daden zijn zo grootDat die gedroomde fabels overtreffen,Ruggero en Rodamonte te boven gaan,En Roland zelfs, al heeft die echt bestaan.
12.Ik bied u in hun plaats de koene Nuno,Van grote waarde voor zijn rijk en koning,En Egas en Dom Fuas, die verdiendenGeroemd te worden door Homerus’ citer.In ruil voor de twaalf Pairs geef ik u graagMagriço en zijn twaalf van Engeland;Ook zing ik van de roemruchte Da GamaDie zich Aeneas’ faam al heeft verworven.
13.Wenst u een even heugelijke heldAls Caesar of de Franse koning Karel?Denk dan aan Alfons I, die met zijn lansDe roem van ieder ander deed verbleken;Aan hem die aan het rijk zijn grenzen gafMet de door God gezegende triomf,En Johan ii, de nooit verslagen ridder,Aan Alfons III, en Alfons IV en V.
14.En evenmin vergeet ik in mijn verzenDe mannen die zich in Aurora’s rijkenMet wapens onderscheidden in de strijdEn steeds uw vaandel zegevierend hieven:De dappere Pacheco, de geduchteAlmeida’s, die de Taag nog steeds betreurt,De leeuw Albuquerque, de krachtige CastroEn anderen die na hun dood voortleven.
15.Neem, grote vorst, terwijl ik hen bezing– Niet u, want daartoe heb ik niet de moed –De teugels van uw rijk stevig ter handEn inspireer zo nooit gehoorde zangen.In Afrika, op zeeën van het OostenWordt nu de zware last al voelbaar vanDe weergaloze krijgsmachten en dadenWaarover zich de wereld zal verbazen.
16.De Moor staart u met kille ogen aanEn weet in u zijn ondergang voorspeld;Als de barbaarse heiden u maar zietBuigt hij zijn nek al om uw juk te dragen.Haar hele hemelsblauwe waterrijkHeeft Tethys u tot bruidsschat voorbestemd:Betoverd door uw lieflijke gelaatWenst zij u als haar schoonzoon te verwerven.
17.De zielen van twee grootvaders van naamBezien u mild uit hun Olympisch huis:De angelieke vorst van gouden vredeEn hij die op het bloedig slagveld heerste.Hun nagedachtenis en heldenwerkenVerwachten zij in u te zien herleven;Zij plaatsten al een zetel voor u inDe tempel van de hoogste eeuwigheid.
18.Vereer, terwijl de dagen traag verstrijkenTot u de volken naar hun wens regeert,Dit nooit vertoonde waagstuk met uw gunstEn maak zo mijn gedicht tot uw verhaal.Dan ziet u hoe uw Argonauten doorHet zilte zilver ploegen, wetend datUw blik hen op de woeste golven volgt.Wen er vast aan te worden aangeroepen.
[...]
© 2012 Nederlandse vertaling, noten en nawoord Arie Pos