Leesfragment: De ziener

02 september 2012 , door Paul Claes
| | |

Vrijdag 7 september verschijnt de Perpetua-editie van Rimbauds Gedichten. Een seizoen in de hel. Illuminations, vertaald en van een nawoord voorzien door Paul Claes.

 

De ziener

Rainer Maria Rilke vat het leven van Arthur Rimbaud poëtisch samen in Das Testament: (1921): ‘één keer met onstuimig hart aan de taal wrikken, om die voor één ogenblik goddelijk onbruikbaar te maken – en dan weggaan, niet terugblikken, koopman worden.’
Rimbaud voltrekt in razende vaart een literaire revolutie. Hij is amper vijftien jaar oud als zijn eerste gedicht verschijnt. In 1870 schrijft hij al anthologiestukken als ‘Roman’ en ‘De slaper in het dal’. Een paradepaardje uit de Franse poëzie, ‘De dronken boot’, dateert uit 1871. De ‘Laatste verzen’ ontstaan nog geen jaar later.
Na tweeënhalf jaar experimenteren met gebonden poëzie gaat Rimbaud op zoek naar iets nieuws. In 1873 publiceert hij een prozawerk: Une Saison en enfer. Nog voor zijn twintigste sluit hij zijn oeuvre af met een bundel prozagedichten: Illuminations. De loopbaan van het literaire wonderkind heeft al bij al vijf jaar geduurd.

Vroege verzen

Poésies is de titel die Franse tekstbezorgers geven aan de gedichten uit 1869-1871. In oktober 1870 schrijft Rimbaud tweeëntwintig van deze verzen over in het ‘recueil Demeny’. Enkele worden door Paul Verlaine gekopieerd in een schrift: het ‘cahier Verlaine’, andere zijn in brieven bewaard.
De eerste gedichten staan nog in het teken van de traditie. Een romantisch gedicht als ‘Gevoel’ recyclet verzen van Hugo, Coppée en Mérat. Sommige gedichten zijn regelrechte parodieën. Zo is ‘Venus Anadyomene’ een spottende omkering van een lofdicht: vrouwelijke charmes worden lichaamsgebreken.
De versvorm is gevarieerd: gedichten in kwatrijnen wisselen af met sonnetten en strofevormen van drie, zes en acht regels. Het rijke vocabulaire is het product van een klassieke opleiding en een uitgebreide lectuur. Al snel wijkt conventionele dichterlijkheid voor spreektaal. De jonge dichter pronkt met onpoëtische woorden en gezochte metaforen.
Rimbaud geeft een in wezen romantische inspiratie een eigen kleur. Een kernthema is het kind. Het mysterie van de seksualiteit is latent aanwezig in ‘Hummels’: kleintjes kijken gefascineerd naar het werk van de bakker, die met ‘een forse witte arm’ het beslag ‘in het ovengat’ stopt. ‘Zevenjarige dichters’ is een geromantiseerd zelfportret. De strenge moeder en haar schijnbaar gedweeë zoontje staan tegenover elkaar. Het kind vindt alleen in literatuur een uitweg voor zijn onnoembaar verlangen.
Verliefdheid is een ander thema. De zeventienjarige dichter van ‘Bij de muziek’ ontvlucht de kleinsteedse benauwdheid door meisjes achterna te lopen. Andere gedichten beschrijven gedroomde ontmoetingen. ‘Roman’ eindigt met een veelzeggende paradox: als het meisje zijn liefdesgedichten beantwoordt, verbreekt de jongen de verhouding en keert hij terug naar zijn kameraden. Angst voor binding blijkt hier sterker dan begeerte. ‘De zusters van barmhartigheid’ uit juni 1871 – Rimbaud is dan nog geen zeventien – lijkt een definitief vaarwel aan de vrouw. De ontgoochelde puber keert zich tot andere ‘zusters van barmhartigheid’: poëzie, sociale strijd, wetenschap en dood.
De rebelse dichter verzet zich tegen de gevestigde orde. ‘Bij de muziek’ en ‘De zitters’ hekelen beurtelings de burger en de ambtenaar, ‘Keizerlijke gramschap’ en ‘De glansrijke zege bij Saarbrücken’ bespotten de Franse keizer. Virulente anti-oorlogsgedichten zijn ‘Het Kwaad’, ‘De slaper in het dal’ en ‘De kraaien’. Gedichten vol scabreuze details nemen de kerkelijke en burgerlijke moraal op de korrel. Samen met zijn vriend Paul Verlaine schrijft hij het uitdagende ‘Sonnet van de reet’.
Tegenover de onderdrukking van de cultuur staat de ongebondenheid van de natuur. De zwerver gaat op zoek naar dat verloren paradijs: ‘Gevoel’ beschrijft zijn verlangen om het land in te trekken. Zijn vrouwelijk evenbeeld ‘Ophelia’ hoort in de wind de lokzang van de vrijheid. ‘Droom voor ’s winters’ is een fantasiereis met de geliefde. Andere verzen herinneren aan geluksmomenten bij een vlucht van huis. ‘De dronken boot’ symboliseert een onstuitbare vrijheidsdrang: het losgerukte vaartuig verbreekt alle banden en stort zich blindelings in de chaos. De mislukking van het avontuur duidt erop dat niets de existentiële hunkering van de dichter kan bevredigen.

Brief over de ziener

Op 15 mei 1871 zet de zestien jaar jonge Rimbaud in een brief zijn poëtisch programma uiteen. Om voyant, ‘ziener’, te worden moet de dichter zichzelf volledig leren kennen. Experimenten op het gebied van ‘liefde, lijden en waanzin’ kunnen zijn geest verruimen. Ten slotte zal hij de vreemdheid van het eigen ik ontdekken: ‘ik is een ander’. Lyriek is zo niet langer het uitdrukken van persoonlijke emoties, maar het verkennen van onbekende ervaringen. De ‘Brief over de Ziener’ geeft de dichterkrans aan Charles Baudelaire, die in Les Fleurs du Mal dichten al definieerde als een ontdekkingstocht: ‘In het diep van de afgrond duiken, Hel of Hemel, wat maakt het uit? In de diepte van het Onbekende om iets nieuws te vinden!’ Rimbauds beschrijving van de dichterlijke taal als een synthese van ‘geuren, klanken, kleuren’ gaat terug op Baudelaires symbolistische sonnet ‘Correspondances’. Het sonnet ‘Vocalen’ associeert consequent klinkers met kleuren: ‘A zwart, E wit, I rood, U groen, O blauw’. De opeenvolging van tinten suggereert de overgang van nacht naar dag.
Rimbaud vindt de vorm bij Baudelaire niet nieuw genoeg voor zijn ideeën. Maar Vroege verzen tonen aan hoe sterk hijzelf nog vastzit in de traditie. De perfectie van maat en rijm in ‘De dronken boot’ past nauwelijks bij de vlucht van zijn verbeelding. In de tweede periode van zijn dichterschap probeert hij dan ook de taal zelf te vernieuwen.
De Ziener voert zijn programma uiterst gewetensvol uit. Hij ontwricht zijn bewuste ik in buitensporige experimenten: seksuele uitspattingen, drank en drugs, ontberingen, verandering van gewoonten, milieu en streek. De visionaire dichter ontwikkelt een andere kijk op de werkelijkheid door de poëzie te bevrijden uit haar oude vormen: rijm, metrum, dichterlijke dictie, logische samenhang.

Laatste verzen

Na de ‘Vroege verzen’ gaat Rimbauds poëzie resoluut nieuwe wegen op. Zijn ‘Laatste verzen’ vernieuwen de klassieke prosodie en lijken met hun gewilde naïviteit haast volksliedjes. De gedateerde gedichten zijn voltooid in de maanden mei-juli 1872, de niet-gedateerde stammen mogelijk uit het begin van dat jaar. Zeven van deze gedichten worden verwerkt in Une Saison en enfer, het experimentele proza dat Rimbaud het jaar daarop schrijft.
De traditionele versvorm wijkt hier voor een gewild stuntelige versificatie: alexandrijnen met onduidelijke cesuur, elf lettergrepige verzen, assonanties, medeklinkerrijmen of nog vagere klankovereenkomsten. Ondanks hun schijnbare eenvoud behoren deze gedichten tot de weerbarstigste die Rimbaud schreef. De elliptische opbouw maakt de gedachtegang soms moeilijk te volgen. Een fraaie illustratie van associatieve beeldsprongen biedt het gedicht ‘Traan’, waarin de hemel door een opstekende storm van gedaante verandert:

Er verschenen plots mijnstreken, meren, staken,
Galerijen onder de blauwe nacht, stations.

De sfeer is er een van existentiële verwarring en wanhoop. De onherbergzame natuur biedt geen troost. In ‘Gedachtenis’ blijft de boot van de ik figuur in de modder steken. De bloeiende weide van het ‘Lied van de hoogste toren’ wemelt van vliegen. In ‘Feesten van de honger’ biedt de natuur de hongerlijder stenen voor brood. De plas en de viooltjes, die in ‘Komedie van de dorst’ verkwikking zouden moeten brengen, bedreigen de zwerver met zelfverlies. Harmonie tussen mens en wereld blijkt onbereikbaar. In gedichten als ‘De eeuwigheid’ en ‘O seizoenen, o kastelen’ probeert de dichter de verbroken eenheid te herstellen door een mystieke overgave. Maar zelfs het uitdoven van het verlangen maakt het bestaan niet leefbaarder.

Een seizoen in de hel

Half mei 1873 schrijft de achttienjarige Rimbaud aan zijn vriend Delahaye: ‘Toch werk ik vrij regelmatig, ik maak prozaverhaaltjes, algemene titel: Heidens boek, of Nikkerboek.’ Die ‘prozaverhaaltjes’ zijn wellicht een aanzet tot Une Saison en enfer (Een seizoen in de hel). Paul Verlaine, met wie hij de tweede helft van 1872 al in Londen heeft doorgebracht, haalt hem op 24 mei 1873 over om samen weer naar Engeland te vertrekken, maar laat hem na eindeloze ruzies begin juli zonder middelen van bestaan in Londen achter. Rimbaud reist hem na en ontmoet hem in een Brussels hotel. Bij een nieuwe twist schiet de dronken Verlaine hem in de hand. Na zijn herstel keert de jonge dichter terug naar de Ardense hoeve van zijn moeder in Roche, waar hij Une Saison en enfer voltooit. Hij geeft het werk in eigen beheer uit bij de Brusselse uitgeverij Alliance Typographique. Het boek, vierenvijftig pagina’s in duodecimo, kost één Belgische frank. De oplage bedraagt vijfh onderd exemplaren. Het grootste deel blijft achter bij de drukker, omdat de auteur de rekening niet kan of wil betalen.
Une Saison en enfer bestaat uit negen delen. Het verhaalverloop beschrijft de oorzaken en oplossingen van een levenscrisis. Deel 1 is een proloog die de problematiek aangeeft. Deel 2 heeft het over historische antecedenten en zoekt de oorzaken van de persoonlijke crisis in een algemener confl ict tussen heersende en onderdrukte klasse, tussen christelijke en heidense moraal, tussen westerse en primitieve cultuur. Deel 3 beschrijft de geestelijke ontreddering fi guurlijk als een nacht in de hel. In deel 4, 5, 6 en 7 worden mogelijke oplossingen voorgesteld en weer verworpen: liefde, kunst, westerse en oosterse cultuur, arbeid. Deel 8 formuleert de hoopvolle verwachting van een leven in een veranderde maatschappij. Deel 9 stelt een individuele oplossing in het vooruitzicht.
Veel critici interpreteren het werk als een egodocument. Ze beschouwen ‘Waanbeelden i’ als een nauwelijks vervormde weergave van het liefdesdrama dat zich heeft afgespeeld tussen Rimbaud en Verlaine. De Dwaze Maagd zou dan een beeld zijn van de sentimentele, passieve, kwezelachtige Verlaine, terwijl de brutale, op standige, harteloze Helse Bruidegom trekken van Rimbaud zou vertonen. Naar mijn idee miskent een al te biografische duiding de veelstemmigheid van het werk.
De geloofscrisis is een hoofdthema. Talrijk zijn de verwijzingen naar de Bijbel: naar psalmen, evangelies en parabels. In haast elke alinea verschijnen termen uit de roomse traditie: naastenliefde, hoofdzonden, uitverkorene, verdoemde, heilige, Christus, Satan, engel, duivel. Alomtegenwoordig is de problematiek van goed en kwaad, van genade en zonde, van hemel en hel, van verlossing en verdoemenis.
In het deel ‘Morgen’ predikt de spreker een zuiver aardse religie: ‘Wanneer gaan wij over oevers en bergen de geboorte begroeten van het nieuwe werk, de nieuwe wijsheid, de aftocht van tirannen en demonen, het einde van het bijgeloof, om – voor het eerst! – Kerstmis op aarde te vieren!’ Het hier bedoelde ‘bijgeloof ’ is ongetwijfeld het christendom. Daartoe behoort evenzeer het geloof in God als dat in de duivel. Het boek, dat ironisch opgedragen is aan Satan, ontmaskert het negentiende-eeuwse satanisme als een op zijn kop gezette religiositeit. Andere oplossingen, zoals een vlucht in het heidendom of in de oosterse wijsheid, worden voorgesteld als illusies.
De sociale problematiek is even belangrijk als de religieuze. Christendom en westerse beschaving vallen hier samen. De spreker is in alle rollen die hij speelt telkens weer de underdog: de Galliër, de lijfeigene, de boer, de melaatse, de huurling, de vagebond, de dwangarbeider, de nikker. Hij revolteert tegen de kerkelijke en wereldlijke overheid, het westerse kolonialisme, de burgerlijke filosofie en de moderne democratie, kortom tegen elke vorm van hiërarchie.
Het voorlaatste deel kondigt een utopische solidariteit aan: de geboorte van een ‘nieuw werk’ en een ‘nieuwe wijsheid’: een sociale en ideologische omwenteling. Hier weerklinkt de stem van de revolutionaire communards met wie Rimbaud in Londen bevriend was. Toch wordt nergens duidelijk welke rol de kunstenaar in een nieuwe maatschappij zou moeten spelen. In het slothoofdstuk is dan ook geen sprake meer van solidariteit. ‘Waarom sprak ik over een helpende hand!’ verzucht de ik, die wordt teruggeworpen in zijn isolement.
De literaire problematiek staat centraal in het hoofdstuk ‘Alchimie van het Woord’. Het poëtische experiment is een middel om aan de druk van de alledaagse werkelijkheid te ontsnappen. Het bewust anders zien van de dichter verandert de dingen: een fabriek wordt een moskee, de zon een generaal. Zelfs mensen zijn niet aan één identiteit gebonden: ‘Ieder wezen leek mij recht te hebben op een aantal andere levens.’ De dichter onderstreept de gevaren van deze vlucht in de verbeelding: ‘Mijn gezondheid kwam in gevaar.’ Maar het experiment mislukt vooral omdat het verhoopte levensgeluk uitblijft.
Une Saison en enfer beschrijft niet alleen een nieuwe esthetica, maar is zelf ook een voorbeeld van een revolutionaire poëtica. Verwachtingspatronen worden systematisch doorbroken. Een typografie vol vraag- en uitroeptekens, dubbele punten, gedachtestreepjes en beletseltekens markeert de ritmewisselingen. Door perspectiefveranderingen, ellipsen, onderbrekingen, zelfverbeteringen en andere abrupte overgangen lijkt de betekenis voortdurend in beweging. De lezer is verplicht doorlopend te interpreteren, redeneringen aan te vullen, hypotheses bij te stellen en op die manier zelf zin te geven aan een tekst waarvan Rimbaud ooit zei: ‘Ik heb bedoeld wat er staat, letterlijk en in elke zin.’

Illuminations

Isabelle Rimbaud verspreidde de legende dat haar broer de literatuur definitief vaarwel had gezegd met Une Saison en enfer (april-augustus 1873). Daarom hebben biografen de bundel Illuminations lang te vroeg gedateerd. De meeste van deze prozagedichten stammen waarschijnlijk uit 1874. Rimbaud overhandigde het manuscript in februari 1875 aan Verlaine. Het werd pas in 1886 buiten zijn medeweten gepubliceerd.
Een prozagedicht (poème en prose) is een tegelijk compacte, gestileerde en fantasierijke tekst. De vierenvijftig Illuminations vormen een staalkaart van het genre: het zijn afwisselend natuurbeschrijvingen, levensverhalen, roesbeelden en toekomstvisioenen. De stijl is niet onder één noemer te vangen. Sommige evocaties doen met hun wazige atmosfeer impressionistisch aan, andere lijken door hun groteske vervormingen expressionistisch. De synesthetische beeldspraak sluit aan bij het symbolisme en de droomachtige sfeer loopt zelfs vooruit op het surrealisme.
Illuminations is een van de raadselachtigste werken uit de Franse literatuur. Hoewel hedendaagse critici nog steeds zweren bij een fragmentaire en polyfone lezing, lijkt een rationele interpretatie mij in principe mogelijk. Mijn boek La clef des Illuminations (2008) is een poging tot ontcijfering.
De sleutel tot het hermetisme van Illuminations hoeven we niet ver te zoeken. De jonge Rimbaud blonk uit in Latijnse verzen. Het belangrijkste hulpmiddel bij deze schooloefening is de retoriek. Stilistische transformatie kan een in wezen simpele boodschap tot in het oneindige variëren. Rimbauds prozagedichten bestaan grotendeels uit tropen: stijlfiguren die de letterlijke uitdrukking door de figuurlijke vervangen, zoals metafoor, metonymie, synecdoche, antonomasia en perifrase. De systematisch indirecte formulering heeft een cryptisch effect. De lezer is verplicht telkens weer de figuurlijke betekenis vervangen door de letterlijke, maar mag daarbij het tegelijk vervreemdende en betoverende effect van de stijlfiguren niet uit het oog verliezen.
Waarover handelen de Illuminations eigenlijk? Rimbaud kiest moedwillig titels die de lezer op het verkeerde been zetten. Zo lijken de twee prozateksten met de titel ‘Steden’ futuristische stadsbeschrijvingen terwijl het gaat om visionaire hemelgezichten. Zonsopgangen vinden we in ‘Being Beauteous’, ‘Wagensporen’, ‘Bloemen’, ‘Marine’ en ‘Scènes’, zonsondergangen in ‘Steden [ii]’, ‘Winterfeest’ en ‘Historische avond’, ochtend- en avondtaferelen in ‘Voorgebergte’ en ‘Hoofdstedelijk’. De raadselachtige titel Illuminations (Feestverlichtingen) wordt pas duidelijk als we ontdekken dat de meeste van deze prozagedichten toverachtig belichte wolkenluchten beschrijven.
Gérard de Nerval mijmerde in Aurélia (1855) al over ‘het overvloeien van de droom in het werkelijke leven’. Rimbaud maakt dat romantische ideaal waar. Zijn moedwillig andere kijk verandert de wereld in een feeërie. Dat visionaire project dwingt de dichter tot een enigmatische formulering. Voor wie niet graag raadsels oplost blijft deze wondere bundel dan ook een gesloten boek. Rimbauds exploraties hebben het domein van de poëzie enorm verruimd. Helaas hebben die geniale fantasieën zijn leven niet kunnen verlichten. Maar zelfs dat had de Ziener voorspeld: ‘Hij bereikt het onbekende, en zelfs al dreigt hij buiten zinnen het begrip van zijn visioenen te verliezen, hij heeft ze hoe dan ook gezien!’

Copyright vertaling en nawoord © 2006/2012 Paul Claes /Athenaeum—Polak & Van Gennep

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum