Leesfragment: Einde

27 november 2015 , door David Monteagudo
| |

Deze Maand van het Spannende Boek selecteert Athenaeum Boekhandel een aantal thrillers. Een daarvan is David Monteagudo's Einde (Fin, vertaald uit het Spaans door Sara den Boer). Vanavond kunt u een uitgebreid fragment eruit lezen.

Beluister ook Herm Pols bespreking van Einde, 'een boek als een diesel' van 'de Spaanse Lee Towers', bij De Avonden.

Na 25 jaar komt een groep oude vrienden bij elkaar in een verlaten berghut. Alleen degene die de Profeet werd genoemd, ontbreekt. Jaren geleden hebben ze hem verschrikkelijk te grazen genomen.
Er beginnen zich vreemde gebeurtenissen voor te doen waardoor de groep van de buitenwereld wordt afgesloten. Hun mobiele telefoons vallen uit, hun auto's willen niet meer starten. Ze ontvluchten de berghut en beginnen een tocht naar de dichtstbijzijnde grote stad. Onderweg komen ze geen levende ziel tegen, overal staan auto's midden op de weg stil, in geen enkel huis is iemand te bekennen, de wereld lijkt totaal verlaten. En steeds verdwijnt op mysterieuze wijze een groepslid. Is dit het werk van de Profeet, die nog een stevige rekening had openstaan?

Tijdens de barre tocht naar de stad waar de vrienden tekens van leven hopen aan te treffen, interpreteert ieder van hen de raadselachtige gebeurtenissen vanuit zijn eigen angsten en obsessies, waardoor de onderling niet altijd even fraaie verhoudingen in het verleden aan de oppervlakte komen. Maar als de laatste overlevenden tegen het einde van hun vlucht op hun oude vriend de Profeet stuiten, ziet het ernaar uit dat er veel meer aan de hand is dan alleen een persoonlijke afrekening. Einde is een psychothriller waarin de beklemmende sfeer een angstaanjagende afspiegeling is van de personages zelf. Want ieder van hen wordt gedreven door zijn eigen schaduwzijde en zijn duistere obsessies.

Hugo – Cova

De telefoon gaat één, twee, drie keer over. ‘Kan iemand opnemen?’ schreeuwt Hugo ergens in het huis; maar de telefoon gaat nog een keer, daarna valt er een stilte en vervolgens begint hij opnieuw te rinkelen. Hugo komt, binnensmonds vloekend, met haastige passen de werkkamer binnen en neemt op. ‘Hugo,’ zegt hij op een onbeleefd dringende toon met de hoorn nog halverwege zijn oor. Hij ergert zich over degene die hem heeft gedwongen de telefoon aan te nemen door zelf niet in actie te komen of misschien door niet thuis te zijn. Deze ergernis richt zich in één moeite door op de anonieme beller.
Na de gejaagdheid van dit eerste moment volgt echter een ogenblik van volkomen stilte, van kalme afwachting. Een paar seconden lang zwijgt Hugo en kijkt hij met een strakke blik fronsend voor zich uit. ‘Hoe bedoel je?… Nee… ik weet niet,’ brengt hij ten slotte uit, weifelend, met lange tussenpozen tussen de woorden. ‘Ik weet niet… om je de waarheid te zeggen… zo maar ineens…’
De woorden rijgen zich bedachtzaam en achterdochtig aaneen, terwijl zijn hand de hoorn stevig omklemt. ‘Hoor eens, met wie…?’ begint hij beslist en met stijgende ergernis; maar hij onderbreekt zichzelf midden in de vraag en een seconde later slaat hij een heel andere toon aan. ‘Natuurlijk, Nieves… nu… natuurlijk, mens, natuurlijk… je hebt nog steeds dezelfde stem! Neem me niet kwalijk, jij, het komt doordat… Hoe kon ik nou denken dat…? Hoelang is dat niet geleden dat we elkaar…? Nee, natuurlijk, op straat wel, je woont daar verderop… dat… Ja, ik kom je weleens tegen… ja, met je twee kinderen… Zie je wel? Ik heb je wel gevolgd…’
Hugo blijft doorpraten in haperende zinnetjes, zichzelf onderbrekend op het ritme van de antwoorden die hij van de andere kant van de lijn krijgt. Zijn gespannenheid is verdwenen; zijn toon is beminnelijk, lichtvoetig en wellicht een tikje platvloers. Hij kijkt beurtelings afwezig naar een ingelijste tekening die naast het raam hangt en naar het landschap met bomen en daken dat door het raam te zien is. Om zijn lippen speelt een zachte, wat ironische glimlach, terwijl in zijn ogen een ondeugende, nieuwsgierige flikkering verschijnt.
‘Nee, natuurlijk, gesproken niet… Misschien wel meer dan… vijftien?! Allemachtig, wat vliegt de tijd! En waaraan dank ik de eer?’ Er valt een lange stilte. Hugo onderbreekt de schommelende beweging van zijn lichaam en blijft onbeweeglijk uit het raam staan kijken, met zijn rug naar de deur. ‘Ik herinnerde het me niet meer,’ zegt hij als hij eindelijk de stilte verbreekt. ‘Nee, sorry, neem me niet kwalijk… Jazeker wist ik het nog wel. Ik denk er nog vaak aan… ik wou zeggen dat ik me de exacte datum niet meer herinnerde, nee… ik wist niet meer dat het nu was.’
Hugo draait zich langzaam om; zijn bewegingen zijn trager geworden en zijn blik is bedachtzamer en oplettender. Opnieuw kijkt hij naar de tekening die aan de wand hangt, gedurende een lange tijd waarin geen enkel geluid aan zijn lippen ontsnapt. Maar dan vangt hij iets op aan de rand van zijn blikveld. Cova staat in de deuropening, half in de kamer, tegen de deurpost geleund. Hugo kijkt haar een paar seconden met een volkomen neutrale en onpersoonlijke blik aan, ogenschijnlijk geconcentreerd op het geluid uit de telefoon. ‘Ja, ja, ik luister,’
zegt hij gauw en hij draait zijn rug weer naar Cova toe. ‘Natuurlijk meid, zeker… vanzelfsprekend, maar… het blijft toch een zaak van… van pubers, we waren… we waren erg jong toen…’ Hugo schudt zijn hoofd, opent zijn mond om iets te zeggen en doet hem weer dicht. Hij glimlacht met een korte zucht, probeert opnieuw te praten maar zegt niets, sluit slechts zijn ogen. Eindelijk laat hij zijn stem horen: ‘Nee, nee, toch wel, het kan zo zijn charme hebben… het kan wel leuk zijn… ja… ja… Mens! Het zou, het kan interessant worden… Ja, ja, het zal… zal… En geloof jij dat ze zullen komen? Zorgen dat zo veel mensen… op dezelfde dag… O ja? Op een zaterdag? Het valt op een zaterdag… Ja, ja, een gelukje… Ja, ja, allemaal…’
Er vallen nu langere stiltes tussen de zinnen. Het lijkt alsof van de andere kant van de lijn belangrijker informatie gegeven wordt, van meer gewicht dan de beleefdheidsfrasen van daarnet. Er ontstaat zelfs een nog langere pauze en het gezicht van Hugo verandert: het halve glimlachje verdwijnt, al zijn gelaatstrekken vervlakken en ontspannen zich. Zijn blik keert zich naar binnen, wordt volkomen geabsorbeerd, uitsluitend in beslag genomen door datgene waar hij naar luistert. Plotseling ontsnapt er een ongearticuleerd geluid aan zijn mond, een keelklank, mogelijk instemmend. Dan kijkt hij opnieuw naar de deur en hij ziet dat Cova er niet meer is, maar toch blijft hij nog een poosje stil terwijl hij zijn wenkbrauwen fronst. Uiteindelijk spreekt hij op een toon die anders is dan daarvoor, onzekerder en aarzelend: ‘Je… je bent gek, nee… die zal niet komen.’ Opnieuw blijft hij een hele tijd luisteren. Als hij weer begint te spreken, doet hij dat op een resolute toon, als iemand die een eind wil maken aan het gesprek.
‘Goed, goed… ja, ja… in principe wel… Laat me even praten met… Ik weet het niet, ik moet overleggen, zodat hier niemand… Dat bedoel ik, dat is beter, ik bel je nog… Nee, nee, echt, ik zal je zo gauw mogelijk bellen… ik wil me er alleen van verzekeren… Oké, ik bel je op dit nummer, ditzelfde nummer… nee… oké, je mobiele… ja, geef het maar… Wacht, wacht, ik zet het meteen in het geheugen.’
Hugo bewerkt zijn mobiele telefoon terwijl hij de hoorn van de vaste telefoon tussen hoofd en schouder geklemd houdt. Hij herhaalt hardop een paar cijfers, toetst ze in en neemt afscheid met een paar beleefdheidsfrasen terwijl hij zijn mobieltje in zijn zak stopt. Dan hangt hij op en blijft lang, nadenkend, naar de telefoon staren zonder met zijn ogen te knipperen.
‘Wie was dat?’
Cova is opnieuw in de deuropening verschenen. Ze is een gracieuze slanke vrouw, gekleed in spijkerbroek en shirt, eenvoudig maar met de onmiskenbare snit van kwaliteitskleding. Ze is een elegante verschijning: ogenschijnlijk draagt ze geen make-up, maar haar kapsel verraadt het werk van een goede kapper. Ze staat in de deuropening te wachten op het antwoord van Hugo. Maar dat bestaat uit een zucht en een geërgerd gebaar en hij masseert zijn voorhoofd met de vingertoppen, als iemand die zich voor een lastige en onaangename taak gesteld ziet.
‘Goed, het maakt niet uit,’ zegt Cova droogjes en ze wil weglopen, ‘ik zie al dat het je te veel…’
‘Nee, nee wacht even, alsjeblieft. Het heeft ook met jou te maken.’
‘O, fantastisch! En omdat ik er ook “mee te maken” heb, ga je de verschrikkelijke moeite doen om me uit te leggen wat…’
‘Alsjeblieft, laten we niet weer beginnen,’ onderbreekt Hugo haar met een vermoeid gebaar, ‘laten we hier geen ruzie om maken. Het zit zo… ik moet je veel dingen uitleggen, dingen die van geen enkel belang zijn en…’
‘Het kost je elke keer meer moeite om me je zaakjes uit te leggen…’
‘O, en in je groep voor “persoonlijke groei” of in het laatste zelfhulpboek dat je gelezen hebt zeggen ze zeker dat je je dagelijkse ervaringen met je partner moet bespreken, hè? Nou, knoop dat dan goed in je oren en begin eens met een beetje meer te glimlachen. Zeggen die zelfhulpboeken niet dat… dat je de hele dag als een idioot moet lopen glimlachen omdat je er dan uiteindelijk in gaat geloven?’
‘Jouw aanvallen worden steeds lomper.’
‘Het zijn geen aanvallen, het is verdediging: ik probeer me te verdedigen.’
‘Je weet heel goed dat ik maar één dag naar die cursus voor persoonlijke groei ben geweest, om het te proberen, om te weten hoe dat was, en ik heb je al gezegd dat ik het niks vond.’
‘O, en wie betaalde het lesgeld voor een hele maand, hè, wie heeft dat betaald?’
‘Natuurlijk, nu komt het hoge woord eruit, het geld, het ultieme argument van de man die hier loopt te verkondigen dat… die er de mond van vol heeft dat hij allesbehalve materialistisch is.’
Cova staat niet meer in de deuropening; ze is naar Hugo toe gekomen naarmate de ruzie hoger opliep. Hij gaat in de leunstoel zitten die naast de telefoon staat en wendt een vermoeide onverschilligheid voor.
‘Ik zou niet zo materialistisch zijn,’ zegt hij terwijl hij zijn hoofd lichtjes naar Cova draait, maar zonder haar rechtstreeks aan te kijken, ‘als er nog iemand een salaris inbracht, hoe weinig ook, om bij te dragen in de kosten van dit huishouden.’
‘Goed… laten we in notariële taal beginnen. Ik weet al wat er nu komt: de kwestie dat je door mijn schuld geen acteur hebt kunnen worden, en daarna krijgen we het punt dat je je erop beroemt dat je altijd trouw bent geweest… Alsof dat iets is waarop iemand zich kan laten voorstaan.’
Cova heeft zich bij het uitspreken van de laatste zin laten meeslepen door haar verontwaardiging en staat op het punt in tranen uit te barsten. Als reactie hierop kalmeert Hugo nog meer, althans ogenschijnlijk.
‘Je maakt een karikatuur van me. Ik zou ook wel een goeie karikatuur van jou kunnen neerzetten, ik hoef alleen maar Eva Wilt uit het stuk van Tom Sharpe te beschrijven, maar helaas zijn wij veel gecompliceerder dan dat.’
‘Ja, toe maar, draai er maar omheen, verstop je maar achter je logica en je verdomde onverstoorbaarheid. Je weet heel goed dat je geen acteur geworden bent omdat je het lef niet had om ervoor te vechten. Je was bang, bang om te mislukken en niet om arm te zijn, niet voor het leven als bohémien, zoals jij beweert.’
‘Alsjeblieft Cova, we hebben het hier al zo vaak over gehad,’ zegt Hugo, die een andere houding aanneemt, op een sombere, dreigende toon.
‘Denk jij dat het ons aan geld zou hebben ontbroken? Mijn vader was bereid om ons te helpen en ik… ik zou hebben gezorgd dat die…’
‘Ja,’ zegt Hugo, en hij staat met een bruusk gebaar op uit zijn stoel, ‘die briljante toekomstige baan achter de toonbank voor minder dan het minimumloon. Perfect om een huishouden te onderhouden.’
Hugo kijkt Cova strak aan en begeeft zich vervolgens met gedecideerde passen in de richting van de deur. Zij volgt hem.
‘Jij had ook iets kunnen gaan verdienen met die reclamebusiness…’
‘Dat van die reclamespotjes was een klotezooi, in alle opzichten. Als ze je geen hoofdrollen geven is het niks waard.’
‘Anderen zijn ook zo begonnen.’
Cova is Hugo gevolgd naar de woonkamer, een grote transparante ruimte met veel licht. Deze loopt door in een ruime open keuken, die een beetje steriel oogt in zijn keurige netheid. Hugo stopt plotseling midden in de kamer en gaat tegenover Cova staan, die bijna tegen hem aan botst.
‘Genoeg, alsjeblieft!’ zegt Hugo met stemverheffing.
‘Ik heb geen zin om deze discussie opnieuw te gaan voeren. Je doet het… je doet het alleen maar om me te pesten, omdat ik niet…’
‘Dat is niet waar!’ protesteert Cova.
‘Maar zo lijkt het wel, verdomme, daar lijkt het wel op! Het lijkt erop dat je er een waar genoegen in schept om me te pesten zo goed als je kunt, dat je je best doet om me dag in dag uit te herinneren aan wat ik niet gedaan heb, aan wat ik had moeten doen, aan alles wat ik had kunnen worden!’
Gedurende enkele ogenblikken blijft het stil aan beide kanten. De ogen van Cova worden rood en vullen zich met tranen; ze begint te praten en haar onderlip trilt; ze probeert het opnieuw en uiteindelijk zegt ze iets met een bevende stem, vechtend tegen haar tranen.
‘Ik doe het om je te helpen, omdat ik wil dat het goed met je gaat. Het gaat niet goed met je, Hugo… je bent niet gelukkig, je bent altijd slechtgehumeurd.’
‘En wie is er wel gelukkig, hè? Zeg het maar. Wie is er gelukkig op zijn vijfenveertigste, in de wetenschap dat… dat je elke morgen op moet staan, aan het werk moet gaan en…? Er is geen uitweg. Dit is het leven, mijn beste vriendin, niet zoiets als de laatste cursus ontspannen.’
‘Je kunt je leven veranderen.’
‘O ja? Gaan we ons leven veranderen? Geweldig! Zou jij daartoe bereid zijn? Zou je bereid zijn dit allemaal op te geven? Waarom ook niet? We verkopen het huis: we lossen de hypotheek af, we zouden er zelfs nog wat geld aan overhouden om de borgsom te betalen voor de huurflat die we gaan zoeken. Een “progressief ” stel tussen de immigrantenflats, leve de multiculturele samenleving! Dat… of jíj gaat de drieduizend euro verdienen die we er elke maand doorheen jagen. Is dat wat je wilt?’
‘Het is nergens voor nodig om te overdrijven,’ antwoordt Cova. ‘Waarom moet je toch altijd zo radicaal zijn? Het gaat er niet om alles in één klap te veranderen. Ik weet best dat zoiets niet kan.’
‘Ik keek er al van op.’
‘Nee, nu luister je even naar mij! Verberg je niet achter je sarcasme. Ik bedoelde om bijvoorbeeld minder te gaan werken: jij maakt meer uren dan een klok, je bent voortdurend uitgeput. Is het echt zo noodzakelijk dat je je…?’
‘Ik ben verkoper, schatje, als ik niet werk verkoop ik niks, zo eenvoudig ligt het. Ik ben geen bankemployé die…’
‘Verkoop dan wat minder. Dan heb je een beetje meer tijd voor jezelf, om dingen te doen waar je echt van houdt.’
Hugo kijkt de andere kant op, in de richting van het barmeubel, en laat een zucht van ergernis ontsnappen, als een scholier die met tegenzin een standje in ontvangst neemt.
‘Kijk,’ gaat Cova door, ‘als je twee uur eerder kunt stoppen…’
‘Twee uur?!’
‘Luister! Luister nou eens één keer in je leven naar me. Als je een beetje eerder naar huis komt, misschien is anderhalf uur al genoeg, dan zou je je kunnen aanmelden bij de theatercursus die ze nu gaan geven in La Casona. Ze gaan een Russische docent aantrekken die heel beroemd schijnt te zijn. De lui die het organiseren, zijn van Entreacto, zodra ze je zien, zullen ze je vast en zeker voorstellen om bij de groep te komen, juist… Waar ze het meest behoefte aan hebben zijn rijpere acteurs. Ik wil maar zeggen: die niet zo jong zijn, je zou weer kunnen gaan acteren…’
‘O ja, in een groep hobbyisten, een amateurgezelschap in het dorp…’
‘Een dorp van dertigduizend inwoners, maar goed, als je het zo wilt noemen dan is het een dorp. Meer is er niet. Misschien is het te laat om een carrière te beginnen die naar een Oscar leidt, maar niet om de dingen te doen die je graag doet. Je bent acteur: jullie acteurs hebben het spel nodig, hebben publiek nodig…’
‘Ik weet niet of ik wel een acteur ben…’
‘Maar natuurlijk ben je dat, iedereen zegt het; je hoeft maar naar je te kijken na een etentje als je een beetje in de stemming komt. Ik weet niet waarom je je talent op deze manier verspilt.’
‘En lid worden van Entreacto is geen verspilling?’
‘Nee meneer, nee, nee! Het is jezelf laten zien, je vertonen zodat veel mensen ernaar kunnen kijken; niet alleen je vrouw en een paar vrienden.’
Hugo blijft een paar seconden stil, geërgerd, enigszins gekwetst, maar ook nadenkend. Cova neemt de gelegenheid te baat om te volharden in wat ze heeft gezegd.
‘Ik weet zeker dat je er een beter humeur van zou krijgen. Misschien… misschien kan ik me ook wel aanmelden voor die cursus… goed, als jij dat niet wilt, dan niet…’ haast ze zich eraan toe te voegen als ze Hugo’s ontsteltenis ziet, ‘maar het zou geen slecht idee zijn; dan hebben we iets om over te praten. Ik geniet er altijd van om met iemand na te praten over een les, over de dingen die zijn gebeurd. Als je zo’n interessante cursus volgt waar je enthousiast van wordt…’
Cova is haar wilskracht verloren naarmate haar zin ten einde loopt. Steeds onzekerder wordt ze, ze aarzelt steeds meer; de emotie hoopt zich op in haar ogen en in haar keel en dreigt over te stromen. Met een dun stemmetje maakt ze haar redenering overijld af: ‘Misschien zou je zo een beetje… liever voor mij zijn, en zouden we meer lijken op een echt…’
‘Precies, dan zouden we echt een paar “lijken”,’ zegt Hugo met de nadruk op de denkbeeldige aanhalingstekens.

[...]

© 2009 David Monteagudo Vargas
© 2009 Quaderns Crema, S.A.U. (Acantilado)
© 2011 Nederlandse vertaling Sara den Boer en Uitgeverij Wereldbibliotheek bv

Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum