Leesfragment: Extra tijd

27 november 2015 , door A.H.J. Dautzenberg
| |

9 augustus, om 18.30, wordt Extra tijd, de nieuwe roman van A.H.J. Dautzenberg gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel, Spui 14-16 in Amsterdam. Vanavond publiceren we voor.

De zeventigjarige Gustaaf Meulenberg heeft nog maar enkele weken te leven. Met dat lot heeft hij zich verzoend. Wat hij daarentegen niet kan verkroppen is dat zijn favoriete voetbalclub dreigt te degraderen. Om zijn club te kunnen steunen in de degradatiestrijd probeert hij zijn sterven dan ook zo lang mogelijk uit te stellen.

Zijn zoon Marcel heeft zijn eigen redenen om het leven van zijn vader te rekken. Hij gaat daartoe niet alleen de strijd aan met de werkelijkheid, ook stuit hij op een mysterieuze, in zwart geklede cowboy. Bovendien ontdekt Marcel een bizar familiegeheim, waardoor de jeugd van zijn vader - en daardoor die van hem en zijn tweelingbroer - in een nieuw licht komt te staan.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Samaritaan.

3

Spiegelpaleis
Roda JC-Dordrecht
(22 mei 2009)

Marcel haalt de dolk tevoorschijn en geeft hem aan zijn broer. Als vanzelf strelen zijn vingers de roofvogel met de slang.
‘Ja, nu herken ik ’m. Shit zeg, dat is lang geleden.’
Werner laat het lemmet door zijn handpalm glijden en drukt met zijn duim op de punt. Marcel kijkt naar het rijtje planten dat op de vensterbank staat. Ze heb­ben zes keer oma voor het raam staan, denkt hij: zes identieke begonia’s.
‘Gevaarlijk spul voor een kind.’ Werner legt de dolk voorzichtig op de salontafel.
‘We waren elf toen we ze kregen.’
‘Bizar, ja. Heb jij er ooit wat mee gedaan?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Aan zo’n dolk heb je toch helemaal niks? Die van mij heeft nooit de la verlaten. Weggegooid geld.’
‘Jij was degene die er het hardst om zeurde!’
‘Kinderen zeuren toch altijd? Heb ik je trouwens al verteld dat wij een patrijshond gaan kopen?’
‘Een wat?’ Marcel kijkt zijn broer spottend aan.
‘Een patrijshond. Een Drentsche patrijshond om precies te zijn, een wit-bruine jachthond.’
‘Hoe kom je dáár nu bij?’
‘Een hond is leuk voor de kinderen.’
‘Dat zei pappa vroeger ook, en je weet hoe dat is afgelopen.’
Werner begint te lachen. ‘Wees maar niet bang. Ik heb gezien hoe het níét moet.’ Hij haalt zijn iPhone tevoorschijn en laat een foto zien. ‘Vind je hem niet schattig?’
Schattig? Marcel haat dat woord. Hoe krijgt iemand het zijn strot uit? Schattig… Gadverdamme! Met eni­ge tegenzin komt hij uit de hippe designstoel overeind en bestudeert de droeve hondenkop. Een natte neus, tong uit de bek, een lange boogstaart…
Werner en hij verschillen als dag en nacht. Als kind was dat al het geval, maar ze kregen de kans niet om daar iets mee te doen. Tot hun twaalfde droegen ze de­zelfde kleren. Iedereen moest zien dat ze een tweeling vormden. Alsof dat zo bijzonder was. Vreselijk vonden ze dat, maar naar hun protesten werd niet geluisterd.
Met carnaval kregen ze allebei een indianenpak of ze werden zorgvuldig van dezelfde clownsmond voor­zien. Hun moeder schminkte haar zonen alsof ze er een prijs mee kon winnen. De harde verfstiften die ze gebruikte deden een beetje pijn, vooral bij de wenk­brauwen. Keken de clowns in de keuken naar elkaar, dan wisten ze hoe ze eruitzagen: veel te vrolijk.
Zorro waren ze ook een jaar. Twee Zorro’s. Samen liepen ze naar school om mee te lopen in de kinderop­tocht. Stoer voelden ze zich allerminst. Er was immers maar één echte Zorro. Bovendien waren de zwaarden van plastic.
Op zondag moesten ze de zondagse kleren aan.
Nette kleren die niet vies mochten worden, zeker de eerste weken niet. Met Pasen kregen ze allebei de­zelfde lentekleren. Hoe koud het ook was op eerste paasdag, die nieuwe korte broek moesten ze dragen. Met bijpassende sokjes. Hadden ze niet ook een Tiro­ler broek, een lederhose?
‘Ik vroeg je wat!’
‘Sorry… Een hond, ja. Hij ziet eruit als een hond.’
‘Niet té enthousiast,’ reageert Werner. Aan diens gezicht ziet Marcel dat zijn verontwaardiging zowel gespeeld als oprecht is. Werner heeft meer bevesti­ging nodig dan hij. Dat is altijd al zo geweest.
‘Een hond is een hond. Ik kan al die merken niet goed uit elkaar houden, net zomin als bij auto’s.’
‘Ik ken jouw visie op auto’s: als ze maar vier wielen hebben. Over rijden gesproken, hoe gaat het met de liefde?’ Werner gniffelt om zijn grapje.
‘Hoe zou het zijn? Gewoon, rustig.’
‘Neuk je nog met Babette?’
‘Je weet het weer lekker subtiel te brengen.’
‘Van het woord “relatie” word je altijd zenuwachtig, dus “neuken” lijkt mij geen verkeerde omschrijving.’
‘Ach, ik amuseer me wel. Voor de rest betekent het allemaal niet zoveel.’ Marcel probeert te glimlachen, maar zijn gelaatsspieren werken niet echt mee. ‘Kom je morgen voetbal kijken?’
‘Voetbal kijken?’
‘Roda speelt thuis tegen Dordrecht, voor de nacom­petitie. Ze hebben eergisteren gelijk gespeeld. Dit is de return.’
‘Nee, dat volg ik niet meer.’
‘Het is belangrijk voor pappa.’
‘Voetbal, voetbal, voetbal! Alles draait bij hem altijd om voetbal.’
‘Als Roda wint, dan verwacht ik dat pappa Vlieland haalt...’
‘Misschien wel, ja… Ik denk er even over na.’
Marcel neemt afscheid en loopt terug naar het huis van zijn ouders. De dolk heeft hij onder zijn broek­rand gestoken. Even voelt hij zich weer een kind van elf.
Halverwege de Baanstraat slaat hij rechts af. Een sluiproute van vroeger.
Hier was vroeger een appelwei, denkt hij. Otto is hier een keer uit een boom gevallen. Otto, het dikkige jongetje van om de hoek. Op zijn twintigste doodge­schoten in de Diligence, de stamdiscotheek van enkele Roda-spelers. Omdat hij een vrouw wilde bescher­men, stond indertijd in de krant. Otto en vrouwen beschermen! Hij kon niet eens een appel plukken.
Otto zat bij Werner in de klas. Hij pestte hem altijd omdat hij dezelfde kleren aanhad als Marcel. Kinder­trauma’s, wat zijn ze toch makkelijk te kweken.
Kleren kocht hun moeder altijd met hen in winkel­centrum ’t Loon in Heerlen. Bij de c&a zocht ze Palo­mino-broeken voor hen uit, met zo’n gekleurd paardje als merkje. Ribfluweel stond hun goed, zei ze. Vooral bruin en groen. Zelf hadden ze er nog geen verstand van, maar bruin vonden ze niet mooi. ‘Dan zie je de vlekken niet zo goed,’ reageerde hun moeder.
Ze kregen dus ook allebei een bruine winterjas, met een bijpassende duffe wollen kriebelmuts. En nieuwe wanten – voor gewone vingerhandschoenen waren ze nog te jong. Dat ze daarmee geen sneeuwballen kon­den maken, was natuurlijk niet belangrijk in de ogen van hun moeder. Wanten, je kon er niks mee.
Maar dat was waarschijnlijk juist de bedoeling. Marcel moet lachen. Verbannen vingers kunnen ner­gens aanzitten. Buiten dan, want weer eenmaal thuis namen de vingers wraak voor hun gevangenschap.
Plotseling schiet er een in zwart geklede man de hoek om. Hij loopt in snel tempo op hem af. Marcel blijft verschrikt staan. Even snel is de man echter weer verdwenen. Marcel kijkt om zich heen… Nee, niks te zien. Een dagdroom?
Marcel loopt verder, de hand op zijn dolk. Regelma­tig kijkt hij om. Nee, hij is alleen. Geen zwarte man te zien. Níémand te zien. Het is opvallend stil op straat. Er heerst een griezelige sfeer.
De communie vormde het dieptepunt van wat ach­teraf gezien het begin van een kleine identiteitscrisis bleek te zijn. Een matrozenpakje! Fanny och Alexan­der in Zuid-Limburg. De blauw-wit gestreepte coltrui bungelde als een rokje onder de dikke, witgelakte riem uit. En alsof dat nog niet genoeg was ook nog een cor­sage op de borst.
Keer twee.
Hand in hand liepen ze in een stoet van communi­cantjes – optochten waren in die tijd immens populair – van de school naar de kerk. De schaamte viel uiteinde­
lijk mee, want vrijwel iedereen zag er bespottelijk uit. Tussen de weelderige engeltjes en bruidjes van God konden ze zich bovendien een beetje verstoppen.
‘Jullie zagen er prachtig uit. Iedereen zei dat jullie het mooist waren.’ Hun moeder. Het verstoppen had dus niet echt gewerkt. Ook zij droeg een corsage op haar borst – dezelfde. De hele familie droeg zo’n cor­sage, om aan te geven dat ze bij de communicantjes hoorden. Ze waren blijkbaar trots op de grote gebeur­tenis.
De weken na de communie was het ook raak. De plaatselijke fotograaf had hun communiefoto’s in de etalage gehangen, omdat ze er zo ‘schattig’ uitzagen. Een serie van vijf, waarvan één bijna levensgroot afge­drukt.
In welke winkel hun moeder ook met hen moest zijn, ze passeerden op de een of andere manier altijd de foto’s. Bewonderend bleef ze dan voor de etalage staan. Marcel en Werner keken angstig om zich heen, bang dat er een bekende passeerde.
Stralend liep hun moeder daarna tussen hen in, zich niet bewust van de schaamte van haar zonen. Er was één troost: het zeuren om snoep had veel effect.

[...]

© A.H.J. Dautzenberg
© auteursportret Merijn Doomernik

Uitgeverij Atlas Contact

pro-mbooks1 : athenaeum