Leesfragment: Havelaar als overlever

29 januari 2012 , door Marita Mathijsen
| | |

3 februari verschijnt het nieuwste deel in de Perpetuareeks: Multatuli's Max Havelaar, met een Nawoord van Marita Mathijsen. Dat nawoord kunt u vanavond bij ons lezen.

De Max Havelaar is niet alleen de beste roman uit de Nederlandse literatuur; het is ook een roman die na meer dan een eeuw nog steeds actueel is. Inhoudelijk misschien niet eens zozeer: als 'de Javaan' nog steeds mishandeld wordt dan is het tenminste niet meer door ons, en ook niet met ons uitdrukkelijke goedvinden. Maar formeel, als een boek dat begint als een roman en eindigt als iets wat direct ingrijpt in de werkelijkheid, is de Max Havelaar zo modern als geen ander boek in onze letteren. En wie alleen naar het romangedeelte kijkt met zijn ingewikkelde structuur, die bij het lezen toch zo logisch en doorzichtig blijft - die kan zich haast niet voorstellen dat er in onze taal nog eens iets zal worden gepresteerd van die kracht.     

 

Sterke soorten hebben meer kans om te overleven dan zwakke, stelde Charles Darwin. The survival of the fittest werd een kernbegrip. Nu is het verleidelijk om Darwins survival-begrip ook op de kunst toe te passen, en dan speciaal op de literatuur. Hoe komt het dat Othello van Shakespeare en Don Quichote van Cervantes in de westerse cultuur de eeuwen overleefd hebben, en andere teksten niet? Waarom zijn de tragedies van Euripides uit de Griekse oudheid nog steeds ontroerend? Zou er in de literatuur ook een soort principe zijn van ‘survival of the fittest’, en wat zouden dan de  kenmerken zijn van de literatuur die generaties overleeft? Is daarbij ook sprake van evolutie, zoals Darwin die voor levende wezens vastlegde? Kan men een nieuwe adaptatie van een Shakespearestuk zien als een nieuwe variant van de soort? Zou Max Havelaar van Multatuli ook bij die overlevers horen?

Al meer dan honderdvijftig jaar staat de Max Havelaar op eenzame hoogte in de Nederlandse literatuur. Als er canonlijstjes gemaakt worden, prijkt Max Havelaar altijd bovenaan. De roman heeft een bepalend lidwoord gekregen, en dat is al een teken van hoge achting. Je spreekt in Nederland over dé Nachtwacht, hét straatje van Vermeer, dé Gijsbrecht. Minder bekende romans, toneelstukken of schilderijen krijgen dat lidwoord niet. Er zijn heel veel romans geschreven in de negentiende eeuw, en heel veel boeken over Nederlands- Indië, maar de meeste daarvan zijn vergeten. Geen enkele roman heeft zo’n diepgaande invloed gehad op de Nederlandse literatuur en de publieke opinie als ‘de’ Max Havelaar.

Er zijn twee lijnen die ik wil uitwerken om te verklaren waarom de Max Havelaar in de overlevingstheorieën van Darwin past. Die twee lijnen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: de esthetische lijn en de ethische lijn. Op beide gebieden scoort Multatuli hoog, en dat is waarschijnlijk het geheim van zijn hoge survivalgehalte.

De vertelstructuur van Max Havelaar is een van de voornaamste pluspunten van de intrigerende werking van de roman. Multatuli manipuleert de lezer op een fascinerende manier. De meesterzet zit in de opening van de roman. Om de lezer op zijn hand te krijgen, begint Multatuli met de figuur van Batavus Droogstoppel, en die introduceert hij zo droog en zo rechtlijnig dat de lezer al heel snel een afkeer van hem krijgt. Tegelijkertijd raakt hij geïntrigeerd, want er schuilt in die rechtlijnigheid veel humor. De eerste zin van het boek is geniaal in zijn droogheid (‘Ik ben makelaar in koffi , en woon op de Lauriergracht, no 37.’), terwijl de tweede zin begint met venijn: ‘Het is myn gewoonte niet, romans te schryven, of zulke dingen.’ Droogstoppel schrijft geen romans of zulke dingen. Enerzijds doet hij alsof het schrijven van een roman een gewoonte kan zijn, zoals neuspeuteren, of de schouwburg bezoeken, dus iets makkelijks. Anderzijds stelt hij de roman meteen in een kwaad daglicht, door de toevoeging ‘of zulke dingen’. Wat doet een makelaar in koffi e die een roman gaat schrijven vervolgens? Hij bestelt papier: ‘een paar riem papier extra’. Een romanschrijver zou een schema ontwerpen, zou rust in huis afdwingen of een huis op de hei huren. De makelaar houdt het bij de materialiteit van papier.

In het vervolg wordt duidelijk waarom Droogstoppel romans niet hoog heeft zitten. Droogstoppel is een man van zaken, en hij vindt dat je in romans wordt opgelicht. Een romanschrijver vertelt dingen die nooit gebeurd zijn. Tussen de regels door moet de lezer concluderen: de zakenman Droogstoppel zal je niet oplichten, hij houdt zich aan de waarheid.

Vanaf de tweede alinea houdt Droogstoppel een tirade tegen de literatuur. Hij leest gedichten alsof ze letterlijk genomen moeten worden. Als de kinderdichter Hieronymus van Alphen schrijft: ‘Hoe dankbaar is mijn kleine hond / Voor beentjes en wat brood’, is het commentaar van Droogstoppel dat hij geen hond heeft, en dat Van Alphen dus niet over ‘mijn hond’ mag praten. Bovendien zijn honden onzindelijk. Droogstoppel beschouwt verzen maken als een ambacht, ‘zeker minder moeielyk dan ivoordraaien’, dus aan te leren. Het is prima als mensen verzen maken, maar het lastige is dat verzenmakers altijd moeten liegen. Want vanwege het rijm zegt de dichter: ‘De lucht is guur, en ’t is vier uur’, ook al is het eigenlijk kwart voor drie. Om te rijmen moet de dichter liegen.

Dat is de stelling die Multatuli in het begin van Max Havelaar betrekt. Hij laat de karikaturale Batavus Droogstoppel een uiterst platte literatuuropvatting verkondigen die alleen maar te maken heeft met de vraag: ‘Klopt het wel wat de schrijver zegt?’ En omdat romans en gedichten meestal niet overeenkomen met een werkelijke plaats en tijd, deugen ze niet. Literatuur is leugen. Door deze retoriek wordt de lezer gedwongen een keuze te maken, al in het begin. Gaat hij mee met de kritiek van Droogstoppel, dan is hij even stoffig en fantasieloos als deze. Als de lezer niet meegaat, dan kiest hij nu al, nog vóórdat Max Havelaar of Sjaalman op het toneel zijn verschenen, voor de hoofdpersoon en voor de literatuur.

Max Havelaar, of beter gezegd Sjaalman, krijgen de lezers voor het eerst te zien door de ogen van Droogstoppel. Ook die truc is geniaal bedacht. In de bekende Amsterdamse winkelstraat, de Kalverstraat, staat Droogstoppel voor een kruidenierswinkel; daarnaast, voor een boekwinkel, staat Sjaalman. Dit zijn belangrijke details, die meteen beide heren kenschetsen als behorend tot verschillende werelden: Droogstoppel tot de wereld der kruideniers, Sjaalman tot die der verbeelding. Als Droogstoppel hem vraagt hoe laat het is blijkt hij geen horloge te hebben: voor Droogstoppel een teken dat zij niet tot dezelfde klasse behoren, voor de lezer een teken dat Sjaalman boven de tijd staat. Tijd is een bourgeoiskenmerk, Droogstoppel is een man van de tijd. Hoewel Sjaalman negatief gekenschetst wordt, is de sympathie van de lezer onontkoombaar op hem gericht.

Met Batavus Droogstoppel zet Multatuli het type van de Hollandse zakenman neer, die kurkdroog is, binnen het gareel loopt, braaf christelijk is, een ouderwetse maatschappijopvatting heeft en tegen elke vorm van verbeelding is. In zijn opvatting horen armen arm te blijven. Is iemand rijk, dan is die dat geworden of gebleven door eigen verdienste. Hij zegt: ‘Ik houd niet van arme mensen, omdat er gewoonlyk eigen schuld onder loopt, daar de Heer niet iemand verlaten zou, die hem trouw gediend had.’ Zijn personeel krijgt als het oud wordt ontslag, een pensioenregeling kent hij niet. Zo zit de maatschappij in elkaar, volgens Droogstoppel, en zo hoort het ook. Hij is zo nuchter als een stuk Hollandse kaas, zo plat als een Hollandse polder. Droogstoppel kan gelezen worden als een hyperbolische metafoor voor het Nederland van die dagen. Het land lijkt braaf-christelijk en deugdzaam te zijn, maar in werkelijkheid is er geen plaats voor verschoppelingen en geen aandacht voor de onderkant van de maatschappij.

Een totale omkering brengt Multatuli in het boek teweeg doordat hij de anti-literaire Droogstoppel tóch als auteur invoert. De kampioen der eendimensionaliteit besluit een boek te gaan schrijven, omdat hij vreest dat de hele koffiemarkt bedreigd wordt. Dat heeft hij afgeleid uit het pak van Sjaalman, alias Max Havelaar, en daarom besluit hij met diens historische gegevens een boek te gaan schrijven. Met de introductie van Sjaalman, en vooral het pak van Sjaalman, begint er een deregulering van Droogstoppel. Hij heeft een bacterie in huis gehaald die weldra het hele gezin zal besmetten.

Het pak van Sjaalman is een metafoor voor wat Nederlands-Indië met Nederland zal gaan doen: het zal Nederland op zijn kop zetten en van binnenuit ontregelen. Droogstoppels zoon en dochter worden opstandig en zelfs zijn vrouw lacht als zoon Frits de dominee bespot.

De toespelingen op een ‘verkeerde wereld’ worden bijna hilarisch als Droogstoppel ook nog besluit een ghostwriter aan te stellen. Dit is de Duitse stagiair Ernest Stern. Hij is een typische vertegenwoordiger van de Romantiek. Hij krijgt de opdracht het boek van Droogstoppel te schrijven. Hij is een dweper, zal blijken uit het vervolg, die zich identificeert met Max Havelaar. Wat gebeurt er dus: iemand die niets in literatuur ziet, geeft onder zijn eigen naam een boek uit dat eigenlijk door een dwepende romanticus geschreven wordt. Het is geen wonder dat Batavus ontevreden is over het werk van Stern als deze eenmaal aan het schrijven is en hoofdstukken voordraagt: ‘Ik had op koffi gehoopt, en hy gaf ons… ja, de hemel weet, wàt!’

Op den duur ziet Droogstoppel iedereen in zijn omgeving veranderen door het pak van Sjaalman en de stukken roman die Stern schrijft en voorleest. Zijn dochter verschijnt zonder korset aan het ontbijt. Zijn zoon stelt de dominee kritische vragen over de Bijbel. Alleen Droogstoppel blijft zichzelf. Aan hem zijn zielige verhalen over inlanders die van hun buffels beroofd worden niet besteed: ‘En dan dat gemaal over die buffels! Wat hoeven ze buffels te hebben, die zwarten? Ik heb nog nooit een buffel gehad, en toch ben ik tevreden. Er zyn menschen die altyd klagen.’ Alles meet hij af aan zijn eigen waarden en normen. Omdat zijn drijfveren alleen gewin en fatsoen zijn, kunnen deugdzaamheid en mededogen volgens hem niet oprecht zijn.

Droogstoppel onderbreekt voortdurend het geschrijf van Stern om zijn eigen visie neer te schrijven. Juist doordat het heldhaftige verhaal over Max Havelaar in stukken geknipt wordt, blijft het boeien. Als het achter elkaar door gepresenteerd zou zijn, had het een sentimenteel verhaal van een strijder kunnen worden, een eendimensionaal verhaal over een eenling die zich tevergeefs verzet tegen de autoriteiten. Maar juist de voortdurende confrontatie met de Droogstoppel-visie geeft het Max Havelaar-verhaal zijn kracht.

Behalve de gelaagdheid van de vertelling zijn er nog enige elementen die van belang zijn voor de esthetische bestendigheid van Max Havelaar. De stijl van Droogstoppel en die van Stern lopen ver uiteen, maar ook binnen de verhalen van deze twee vertellers zijn er weer elementen met een eigen dynamiek. Ik noemde al het pak van Sjaalman, dat in de vertelling van Droogstoppel opgenomen is: een soort catalogus van kennis en verbeelding. Hierin staan 148 onderwerpen opgesomd waarover Sjaalman geschreven heeft, en elk onderwerp heeft zoiets prikkelends en paradoxaals in zich, dat de lezer er voor zichzelf meteen een opstel bij begint te verzinnen. Verder draagt aan de survival bij dat in de vertelling van Droogstoppel gedichten zijn opgenomen uit het pak van Sjaalman – steeds als een soort tegenwicht tegen de droogheid van Droogstoppel. De preek van dominee Wawelaar in het Droogstoppelgedeelte is daarentegen niet bedoeld als tegenwicht, maar juist als een intensivering van Droogstoppels visieloosheid. Deze door en door Hollandse predikant legt uit dat Nederland volgens de Bijbel de plicht heeft van de ‘heidense’ Javaan een christen te maken. Is Droogstoppel materialistisch en fantasieloos, de dominee gebruikt juist de verbeelding om zijn toehoorders angst in te boezemen voor de heidenen, als deze niet door Christus gered zouden worden.

Het verhaal van Stern, dus het eigenlijke verhaal van Havelaar, wordt ook een aantal malen onderbroken. Multatuli ontleent verhalen en gedichten aan de rijke Javaanse orale traditie om die in zijn Havelaar in te passen, en zo de beeldspraak en de literaire vertelwijze van het Oosten in Nederland bekend te maken. De Japanse steenhouwer, het verhaal van Saidjah en Adinda, de liederen die gezongen worden: ze brengen een element in de Nederlandse literatuur dat tot dan toe onbekend was. Ze vormen een aparte esthetische laag in Max Havelaar, waardoor de Nederlandse lezer voor het eerst kennismaakt met de fraaie herhalingen en de melodie van de Indische vertelling. Maar behalve een esthetische hebben ze ook een ethische waarde: Multatuli laat ermee zien dat hij de literaire traditie van Java niet minacht, maar die juist integreert in zijn Europese vertelling. Hij citeert niet alleen een Europese canonschrijver als Heinrich Heine, maar ook de Javaanse volksverteller, op eenzelfde niveau.

De esthetiek van het boek wordt ook versterkt door de herhalingen van opposities en parallellen. Er lopen voortdurend draden van overeenkomst of tegenstelling tussen de Hollandse en de Indische vertelling. Lijnrecht tegenover elkaar staan Droogstoppel en Havelaar/Sjaalman: de fantasieloze, eigenbelang prefererende burger tegenover de altruïstische held met verbeelding. Op dezelfde manier staat de onderdanige kleurloze ‘juffrouw’ Droogstoppel tegenover de volwaardige Tine, mevrouw Havelaar, die weliswaar zacht van aard is, maar duidelijk wel een gesprekspartner is voor Max. De opvoeding van Marie, Droogstoppels dochter, is tegengesteld aan die van Max junior in Indië. Marie krijgt respect voor de dominee en handwerken bijgebracht, zij moet zwijgen als de volwassenen spreken. Max junior krijgt respect voor dieren bij gebracht, en hij mag vrij praten en gesprekken onderbreken. De preek van Wawelaar is het tegenbeeld van de toespraak van Havelaar tot de hoofden van Lebak. Terwijl Wawelaar overheersing predikt, verkondigt Havelaar een boodschap van goede verstandhouding en bescherming van de zwakken. Er zijn ook talloze spiegelingen van het Hollandse gedeelte in het Indische deel. Droogstoppel heeft eenzelfde functie als de resident Slijmering. Sjaalman en Max Havelaar zijn dezelfden, al verkeren ze in verschillende omstandigheden. Tussen Slijmering en Wawelaar kan ook een parallel getrokken worden, omdat ze beiden een ‘verkeerde’ taal spreken, vol holheid en leugens. Het personeel van Droogstoppel wordt op kleine schaal evenzeer uitgebuit als de Javanen dat op grote schaal worden.

De opposities, parallellen en spiegelingen hebben geen puur esthetische functie. Natuurlijk houden ze de aandacht van de lezer gevangen, maar ze zijn er vooral om de morele oordelen die de lezer moet vellen in de goede richting te buigen. Het ligt in die tijd niet voor de hand het recht van de inlander te verdedigen, tegen de overheersende mening van de vertegenwoordigers van het staatsgezag in. Multatuli gebruikt literaire middelen om de lezer toch aan zijn zijde te krijgen. Met zijn ironie, met de afwisselende en rake stijl, met de incorporatie van andere tekstsoorten waaronder Indische, met het spel met vertellers, met de abrupte fictiedoorbreking aan het einde, met de kenschetsing van prototypen van de Nederlandse maatschappij, en daartussendoor de aangrijpende geschiedenis van een strijder tegen onrecht, krijgt hij het voor elkaar via esthetische middelen een nieuwe ethische zienswijze te verdedigen.

Nu is die ethische visie vooral bepaald door de context van 1860, het jaar van verschijnen. Het boek is weliswaar door een ‘blanke man’ geschreven, maar het beziet de situatie vanuit het oogpunt van de inlander. Het probeert medeleven op te wekken door de treurige gevolgen van de koloniale bezetting te laten zien. Het verhaal van Saidjah en Adinda is exemplarisch daarvoor. In Nederland en het voormalig Indië heeft Max Havelaar eenzelfde betekenis voor de verandering in het denken over wat toen ‘rassen’ werd genoemd als De hut van oom Tom in Amerika.

Toen het boek verscheen, leek de publieke opinie opeens wakker geschud te worden. De discussie begon in de NRC. Kan het Nederlands bestuur zo zwak zijn als Multatuli schrijft, en wordt de inboorling willens en wetens uitgezogen, vroeg de recensent zich af. Daarbij sloot een recensie aan van de Indië-specialist Pieter Veth in De Gids. Hij gaf Multatuli onomwonden gelijk in zijn kritiek op de regering. Veth stelde dat de hele koloniale politiek aan herziening toe was. Het belangrijkste strijdpunt was het cultuurstelsel, waartegen de liberalen al enige tijd in verzet waren.

Het cultuurstelsel was in 1830 ingevoerd in Nederlands-Indië om de Nederlandse economie een injectie te geven. Het hield in dat elke inlander gewassen moest verbouwen die door de overheid aangewezen waren, en dat hij een vijfde deel van de opbrengst van zijn akker aan de Nederlandse overheid moest afstaan. De Nederlandse regering stelde vorsten en prinsen uit de oude Indische adel aan als extra ambtenaren, die moesten bemiddelen tussen de inlanders en de Nederlandse beambten, en daarvoor betaald werden. Met name de koffieteelt bleek zo winstgevend te zijn dat vele jaren lang twintig tot dertig procent van de inkomsten van Nederland uit Nederlands-Indië kwamen — het zogeheten ‘batig slot’ op de jaarlijkse rijksbegroting.

De inlanders leden niet alleen onder de dwang van de Nederlandse overheid. De inlandse vorsten hadden oude rechten op diensten van de inlanders, en die waren niet vervallen met de kolonisatie, die zich over enkele eeuwen heen uitgestrekt had. De inlanders hadden zo twee heren te dienen: enerzijds moesten zij werken voor de Nederlandse overheid en pacht betalen, anderzijds verwachtten de inlandse regenten onbetaalde diensten van hen. Het betalen van de pacht lukte vaak niet, omdat er te veel geëist werd. In veel plaatsen broedde daarom verzet, en daartegen trad het Nederlandse leger hard op. In het verhaal van Saidjah en Adinda is sprake van opstand, waarna dorpen veroverd werden door het Nederlandse leger en vernietigd.

Wat Multatuli aan de kaak stelt, is de wreedheid ten opzichte van de inlanders. Hij is niet zonder meer tegen het cultuurstelsel, zoals blijkt uit zijn brochure Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië (1862). Eerst moet de uitzuiging stoppen, dan zal wel blijken wat het beste systeem is. Een onafhankelijk Indonesië komt ook nog niet in zijn gedachten op. Dat soort denkbeelden stond nog ver af van de negentiende-eeuwer die Multatuli óók was.

Zijn pleidooi voor een menselijker benadering van de koloniën vond weerklank in Nederland. Niet dat het nieuw was: al sinds een tiental jaren uitten de liberalen kritiek op het cultuurstelsel en er hadden al meer schrijvers aandacht gevraagd voor de positie van de inlander. De kracht van Max Havelaar was dat er een collectief schuldgevoel ontstond, en een collectief streven om de positie van de inlanders te verbeteren.

Dit gebeurde echter pas enige decennia na 1860. Eerst werd nog, sinds 1874, de Atjeh-oorlog uitgevochten, een van de bloedigste koloniale oorlogen uit de geschiedenis. Maar nota bene de bevelhebber ten tijde van de Atjeh-oorlogen, Van Heutz, nam, nadat hij de opstanden neergeslagen had, rond 1900 het voortouw in het treffen van betere voorzieningen voor de inlanders.

Max Havelaar en Multatuli werden ingelijfd in de idealistische bewegingen rond 1900. Reformers, vegetariërs en socialisten poneerden Multatuli als een toonbeeld van rechtschapenheid. Toen er een Maatschappij voor goede en goedkope lectuur opgericht werd, speciaal om arbeiders aan het lezen te krijgen, was Max Havelaar de eerste titel die de lezende arbeider voor ogen kreeg. De openbare mening riep Multatuli uit tot een messias wiens boodschap eindelijk begrepen was.

Geheel onverwacht ontwikkelde zich ook onder de ambtenaren die in Nederland werden opgeleid voor de Indische koloniën een nieuwe visie. De politiek van uitbuiting moest veranderd worden. Heel wat studenten aan de Indische Instelling in Delft kozen voor de opleiding tot Indisch ambtenaar omdat ze door Multatuli waren wakker geschud. Onder hun invloed veranderde de houding van Nederlandse ambtenaren en militairen in Indonesië. De zogenaamde ‘ethische politiek’ deed zijn intrede. Indië mocht geen wingewest meer zijn, het moederland kreeg de opdracht de positie van de inlanders in de kolonie te verbeteren.

De invloed van Multatuli op de ethische politiek is duidelijk aanwijsbaar. Evenzeer geldt dat voor nationalistische groepen die door inlanders zelf gevormd werden in het begin van de twintigste eeuw. Deze strijders voor onafhankelijkheid waren opgeleid op Nederlandse scholen, hadden vaak in Nederland gestudeerd en schreven voortreffelijk Nederlands. Op de scholen hadden zij Max Havelaar gelezen, soms clandestien, en waren daardoor geïnspireerd geraakt. Een van hen was een achterneef van Multatuli, Ernest Douwes Dekker, die Indo-europees was en later een Indische naam aannam, Danoedirdja Setiaboeddhi. Hij ontwikkelde een radicaal antikolonialisme, geïnspireerd door het ideeëngoed van zijn oudoom. Ernest Douwes Dekker zou op zijn beurt invloed uitoefenen op Soekarno, een vooraanstaand nationalist van vóór de Tweede Wereldoorlog, die na de oorlog Indonesië’s eerste president werd, en ook een Multatuli-liefhebber was.

In Nederland bleven Multatuli en zijn Max Havelaar ook na de afschaffing van het kolonialisme een grote rol spelen in de politieke moraal. Multatuli lijkt een soort ijkpunt te zijn geworden voor correct moreel gedrag in de politiek. Daar waar onderdrukking, uitbuiting, bureaucratie of arrogantie aan de orde is, wordt vaak een citaat van Multatuli gebruikt om de oppositie te ondersteunen.

Dat is ook het kenmerk van de herinneringscultuur die er sinds honderdvijftig jaar om de Max Havelaar en Multatuli heen opgebouwd is. Zijn rechtschapenheid en opkomen voor de verdrukten in de samenleving worden benadrukt. De beeldvorming maakt van hem niet meer alleen de emancipator van de Indische bevolking, maar ook die van vrouwen, van vrijdenkers en arbeiders. Zijn beeld op de Torensluis in Amsterdam is dat van een getergde leeuw, die zijn kop durft uit te steken. Er zijn tientallen straten naar hem genoemd, hij heeft een museum gekregen, er is een literaire prijs naar hem vernoemd, er zijn vele Max Havelaar-scholen. Hij heeft een eigen tijdschrift en een eigen museum. Er werden sigaren naar hem genoemd toen roken nog niet in een kwade reuk stond, en in Amsterdam vaart een rondvaartboot met de naam Multatuli. Het aantal herdenkingen dat heeft plaatsgevonden in geboorte-, verschijnings- en sterfjaren is voor Nederland uniek. De eerste vond plaats in 1910, vijftig jaar na het verschijnen van de Max Havelaar, in het Stedelijk Museum. Toen werd het manuscript van Max Havelaar, dat verdwenen leek te zijn, teruggevonden. Ook werd in dat jaar de Vereeniging Het Multatuli-Museum opgericht. In 1920, bij de honderdste geboortedag, waren er in het hele land manifestaties, en er was opnieuw een tentoonstelling. In 1937 kwam ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag de biografie van E. du Perron uit, die weldra een nieuwe discussie over het gelijk van Multatuli op gang zou brengen. In de kroonjaren 1960 en 1970 verschenen er speciale uitgaven en studies. Honderd jaar na zijn dood, in 1987, onthulde de koningin het standbeeld op de Torensluis. Gedenkstenen werden overal aangebracht waar Multatuli langere of kortere tijd gewoond heeft, in Nederland en België. In 2010 bestond de Max Havelaar honderdvijftig jaar, en dat was opnieuw een kroonjaar in de herinneringscultuur, met toneelstukken naar de roman, met een hertaalde en ingekorte versie, met enkele studies erover, met een Suske en Wiske-verstripping, met een heropvoering van het proces, met voorleessessies en congressen en bijeenkomsten in Djakarta en Rangkas Bitoeng.

Het mooiste eerbetoon van de herdenkingscultuur is wel dat de fair-trade-beweging zijn naam geclaimd heeft. Er is een koffiemerk op de markt gebracht dat ervoor instaat dat de boeren die de koffie verbouwen een eerlijke prijs krijgen voor hun product. Multatuli zou daar trots op zijn geweest. Ook in de beeldvorming blijkt Multatuli dus de genen in zich te hebben die bijdragen tot ‘survival’. In een tijd waarin vrouwenemancipatie een belangrijk item was, diende hij als icoon voor de vrouwenbeweging. Nu er een beweging is voor natuurlijk en eerlijk voedsel, wordt hij omarmd door de eco-idealisten.

Ten slotte: Max Havelaar was in 1860 een uniek boek, ethisch en esthetisch gezien, maar in veel opzichten sluit het toch aan bij stromingen in de toenmalige letterkunde. Het is een humoristisch boek, en daarin is het verwant met veel poëzie van die tijd. Het is een sociaal bewogen boek, en daardoor hoort het bij een stroming uit die jaren. Het is een boek waarin allerlei genres door elkaar lopen, en waarin fictie en werkelijkheid voortdurend met elkaar in conflict zijn. Daardoor is het ook een boek dat aansluit bij de Romantiek. Maar het belangrijkste is dat het boek ook zonder achtergrondkennis buitengewoon leesbaar is gebleven, een boek waarin op een helse manier de spot wordt gedreven met de droogstoppels van de maatschappij, die gezet worden tegenover het eeuwige drama van idealisten die het onderspit delven en slachtoffer worden van hun eigen dromen.

pro-mbooks1 : athenaeum