Leesfragment: Hoe staat het met de liefde?

12 februari 2012 , door Bert Natter
| |

16 februari verschijnt de tweede roman van Selexyz Debuutprijswinnaar Bert Natter: Hoe staat het met de liefde? Wij publiceren voor.

Maria Hinckelbein is een buitenbeentje. Bijna al haar vriendinnen hebben een man, kinderen en een kookeiland. Zij niet. Na een mislukte studie neuropsychologie heeft ze met geld van haar moeder een boekhandel overgenomen. Het lijkt erop alsof haar leven zich in de winkel zal blijven afspelen, tot ze op een eenzame Sinterklaasavond een beroemde schrijver tegen het lijf loopt. Hij verleidt haar mee te gaan naar de première  van de verfilming van zijn laatste roman. Haar beste vriendin Welmoed verlustigt zich aan de spannende affaire, maar spanning is niet waar Maria naar verlangt. Ze komt er langzaam achter dat wat ze zoekt begraven ligt in het verleden.

Bert Natter (1968) is oud-uitgever en journalist. Hij publiceerde diverse jeugdboeken en schreef Het Rijksmuseum Kookboek. Zijn literaire debuut Begeerte heeft ons aangeraakt werd bekroond met de Selexyz Debuutprijs en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.

N.B. We publiceerden ook voor uit Ze zullen denken dat we engelen zijnGoldberg en Remington En we zetten fragmenten uit het boek en het toneelstuk Begeerte heeft ons aangeraakt naast elkaar.

 

1996

Begin opnieuw. Steek de sleutel in het slot. Open de voordeur.
Ga het halletje binnen. Vermoed niets. Hoor buiten het geronk van de bus wegsterven. Luister niet naar het gebonk binnen.
Geniet van het onverwachte vrije uur. Voel hoe lekker behaaglijk het is.
Ga verder. Sluit de deur. Stamp op de mat. Gooi die kapotte schooltas onder de kapstok. Doe die wanten uit. En die muts af. Vergeet school, vergeet de kou. Verlies nooit deze onschuld. Trek uit die dikke winterjas.
Duw tegen de deur naar de gang. Baal ervan dat die klemt. Blijf in het halletje staan.
Bedenk wie hier achter zit. Duw nog eens. Sla op de deur. Roep. Schop tegen de deur. Scheld en vloek.
Laat ook maar.
Ga zonder jas, zonder wanten en zonder muts de kou in. Trek de deur in het slot.
Kijk niet naar de overkant van het kruispunt. Weiger daarheen te gaan. Kruip daar niet weg.
Loop om door het gangetje.
Zucht diep.
Hoop dat alles goed komt.
Zie dat aan het huis niets te zien is.
Sta in de tuin. Probeer te glimlachen om de inzakkende sneeuwpop. De fietspomp in zijn hoofd. Goed idee van pap. Denk aan mooie momenten. Bewaar herinneringen. Koester alles wat gebeurde tot wat straks gebeurt.
Bons op het keukenraam. Hoor niets. Nog geen zucht.
Graaf de bloempot uit de sneeuw. Stel vast dat de sleutel zit vastgevroren. Baal maar.
Haal diep adem. Blaas wolkjes in de lucht.
Krab de sleutel los met het ijzeren tuinschepje van mam. Tik met de sleutel op het raam van de keukendeur. Voel de woede aarzelend verdwijnen. Word niet wanhopig.
Geloof dat het goed komt.
Schreeuw, hoor niets. Zet de tijd stil. Bevries de wereld. Buig niet voorover om naar binnen te kijken. Leg geen hand tegen het glas.
Dit wil niemand zien.
Steek ten einde raad de sleutel in het sleutelgat. Draai niet. Weiger dit te geloven. Laat het niet toe. Dit mag niet plaatsvinden.
Houd het tegen.
Raak in de war. Vlucht. Ren de tuin uit. Langs het huis. Door de sneeuw. Steek de straat over. Ga het café binnen. Laat het belletje boven aan de deur rinkelen.
Negeer de boze blikken van de stamgasten achter het bier en de gokkast. Wees doof voor de jukebox, die zingt dat alles goed zal komen.
Voel de woorden stokken. Zorg dat oma begrijpt dat het menens is.
Huil maar, huil nu eindelijk.
Pak haar hand vast. Knijp haar vingers fijn. Sleep haar mee de straat over, naar huis.
Stop voor de keukendeur. Zoek haar ogen. Wijs zwijgend op het slot.
Laat haar de verkleumde sleutel omdraaien. Hoop dat ze de klok terug kan zetten.
Blijf niet buiten wachten. Sla haar waarschuwingen in de wind. Ga naar binnen.
Sluip door de keuken naar de gang.
Zie het bloed en haar tranen. Hoor de paniek in haar stem. Niet kijken, meisje.
Wees geen kind meer. Breek los.

 

Getrouwe burger

Ik ben een slechte vrouw. Het jaar loopt op zijn einde; over een maand zal ik de dertig voorbij zijn. Al lang geen meisje meer en niet in staat iets van mijn leven te maken waar ik zelf in kan geloven.
Nadat ik afgelopen vrijdag de winkel vroeger dan normaal had gesloten, belde ik mijn ouders. Tot ongenoegen van mijn moeder hield ik het kort, omdat ik daarna in Den Bosch Sinterklaas ging vieren bij Welmoed. Ze nodigt me elk jaar uit. Ik kom niet altijd; soms vind ik dat ik naar mijn ouders moet.

We zitten beneden, in de serre. Terwijl Welmoed en Felix bij de kinderen blijven, sta ik op en zeg ik dat ik even naar de wc ga, mensen, sjongejonge wat moet ik nodig, komt van die lekkere wijn. Even later roept Welmoed: hé wie bonst daar op het raam? En Felix zegt: ik schrik me een hoedje zeg, ik geloof dat ik een zwarte hand zag. Strooigoed roffelt over de marmeren vloer. Gaan jullie eens kijken? Vlinder, de oudste, begint hartverscheurend te huilen en durft niet. De tweeling rent hebberig door de hal naar de deur, de pepernoten verbrijzelend onder de hakken van vier ratelende flamencoschoentjes. Al zou ze durven, Vlinder zou die twee nooit bijhouden. Voor een kind dat moeilijk van de grond komt, heeft ze een opvallende naam. Ik trek net op tijd de deur van de wc achter me dicht. Felix komt ‘Hoor wie klopt daar kinderen?’ zingend achter zijn dochtertjes aan. Wat is dat nou, zie je dat meiden? Overal lekkers. En er staat een grote zak met pakjes in de hal. Ymre schreeuwt: Maria, cadeautjes! En snoep! wil je een schuimpie? Schuimpje, bromt Felix. Ik doe de handschoen in mijn tas en trek door. Daarna duw ik verrast de deur open en zeg ik: oh, zijn die cadeautjes allemaal voor ons? Nee, zegt Sterre, voor ons. Felix lacht en vraagt zich af waar we dat aan hebben verdiend, dank u Sinterklaasje. Als we terug in de serre zijn en op de loungebanken rond de pakjesberg zitten, zegt Welmoed dat ik het wel uitkien, zeg. Elke keer als ik naar de wc ga, bonst Piet op het raam. Alsof hij erop zit te wachten.
Ik zeg dat ik altijd net te laat ben. Voor alles.
Vlinder heeft haar tranen gedroogd. Ze glijdt van Welmoeds schoot en mag het eerste cadeautje pakken. Vlinder is een beetje traag, als ze langs je sjouwt met de poppenwagen waar ze eigenlijk al te groot voor is, en je roept haar, dan duurt het even voor ze stilstaat en haar lichaam in je richting draait – daardoor lijkt het of jij haar niet op tijd hebt geroepen.
Ze buigt zich over de berg, dreigt even haar evenwicht te verliezen, maar blijft overeind en ze kiest iets enorms. Een doos die ze niet kan tillen. Ze heeft de V herkend. Felix zegt dat het aardig is om eerst iets voor een ander te kiezen. Hij vindt dat ze moet ophouden met gillen en hij geeft haar een klein pakje. Het is voor mij. Vlinder staart er even beteuterd naar en schuift het grote pak vast uit de stapel naar haar plek. Dan loopt ze naar mij, het kleine pakje met beide handen vasthoudend.
‘Alsjeblieft,’ zegt ze lachend.
‘Dank je wel, Vlinder.’
‘Is van Sinnerklaas,’ zegt ze blij. Met haar handpalmen veegt ze haar wangen droog en voegt er nog blijer aan toe: ‘En van Vlinder.’ Samen met haar haal ik het papier eraf. ‘Lekker! Een chocoladeletter L. Ik bedoel de luh.’
‘De luh van luh-ief,’ zegt ze. ‘Van de Hema.’

Terug haalde ik nog net de trein. Welmoed had me naar het station gebracht en ik bedankte haar voor de gezellige avond in hun gelukkige midden. Ik had geholpen de kinderen naar bed te brengen. Vlinder was heerlijk bij me op schoot komen zitten toen ik een boekje voorlas en kneep me daarna bijna dood. Ik kon moeilijk wegkomen uit haar kamertje, maar uiteindelijk zong ik een liedje voor haar en viel ze in slaap. Dat deed ik ook altijd bij mijn zusje, een liedje zingen tot ze sliep.
Daarna hadden Felix en Welmoed en ik nog een hele tijd zitten praten over rare klanten van mij, rare cliënten van Felix en rare collega’s van Welmoed.
‘Ja,’ zei Welmoed in de auto voor het station, alsof ze er nooit eerder zo naar had gekeken, ‘ik ben gelukkig, hè?’
Ik wilde haar geluk niet verpesten door te zeggen: jij wel, ik niet.
Wat is geluk? Ze vertelde me laatst nog dat ze soms ’s nachts van haar werk komt en dan niet kan slapen en naast haar slapende dochtertje gaat liggen en huilt. Welmoed vindt het heel moeilijk de verwachtingen die ze over haar eerste kindje koesterde aan te passen aan de realiteit.
Dan vertelt ze dat Vlinder een dag eerder niet wilde eten, omdat het volgens haar niet hoefde van juf. Na lang puzzelen kwamen Felix en Welmoed eruit: Sinterklaas was bij Vlinder op school geweest, de Zwarte Pieten hadden uitbundig gestrooid in haar klas en de juf had de kinderen gewaarschuwd: als je zo veel pepernoten eet, hoef je straks thuis niet meer te eten. Dat had Vlinder goed onthouden.
In Utrecht stapte ik over op de laatste sprinter naar Baarn.
Waarom voelt het altijd of ik aan het weggaan ben als ik dichter bij huis kom?
Ik stapte als enige uit op het eindstation. Bij de taxistandplaats vertrok met gierende banden een auto, meteen gevolgd door een andere wagen die al even hard wegscheurde.
Ik daalde de trap af naar de voetgangerstunnel onder het spoor. Altijd een beetje eng. Ik pakte mijn telefoon uit mijn tas om, mocht ik worden lastiggevallen, te kunnen doen alsof ik mijn hele sterke en vuurwapengevaarlijke vriend aan de telefoon had die elk moment hier kon zijn om mij op te pikken met zijn vrienden van de motorbende, terwijl ik in werkelijkheid eenzaam op mijn fietsje naar een leeg huis zou peddelen.
Beneden, in het witte licht van de tl-buizen.
Ogen die me aanstaren. Een man in een plas bloed.
Mijn benen voelen slap. Ik zak bijna naast hem op de grond. Ik moet hem helpen, maar ik kan het niet. Misschien is hij al dood. Ik laat mijn telefoon haast uit mijn hand vallen en stop hem snel in mijn tas. Ik zou hulp moeten halen. Alarmnummer bellen.
Hij is dood. Dit is de blik van een dode. Deze ogen kijken niet, deze ogen zien niets. Een gil onderdrukkend loop ik het lijk voorbij. Ik glijd bijna uit en begin dan te rennen, de tunnel uit, de trap op. Weg hier.
Dit heb ik niet gezien.

[...]

Copyright © 2012 Bert Natter
Auteursportret © Bob Bronshoff

pro-mbooks1 : athenaeum