Leesfragment: Kinderen van de nacht, bij Aischylos, Het verhaal van Orestes

14 juli 2012 , door Piet Gerbrandy
| | |

Deze maand verscheen een nieuw deel in de Perpetuareeks: Aischylos' Het verhaal van Orestes. Agamemnon - Dodenoffer - Goede Geesten (Oresteia. Agamemnon - Choeforoi - Eumenides), in de hervertaling van Gerard Koolschijn. Piet Gerbrandy schreef een nawoord bij de trilogie, dat wij vanavond mogen plaatsen.

Het verhaal van Orestes, de enige bewaarde Griekse toneeltrilogie, toont in een groots lyrisch drama hoe de wet van vergelding plaatsmaakt voor de heerschappij van het recht. Koning Agamemnon, die zijn dochter offerde voor de Trojaanse oorlog, wordt bij zijn triomfantelijke terugkeer door zijn vrouw Klytaimestra vermoord. Hun zoon Orestes doodt zijn moeder om zijn vader te wreken. Door haar wrekende geesten achtervolgd vlucht hij naar Athene, waar een nieuwe rechtbank de keten van de bloedwraak doorbreekt. 

N.B. Lees op onze website meer nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks, zoals die van de andere tragici. Lees goede lezers over boeken die ertoe doen.

 

Nawoord Kinderen van de nacht

De mens is een gewelddadig wezen. Nu we in West-Europa al zo lang geen oorlog meer hebben gevoerd, vergeten we graag dat zich in ieder van ons een beest schuilhoudt dat in de startblokken staat om tevoorschijn te schieten zodra ons iets wordt afgenomen of onthouden wat we nodig hebben of waarop we rechten menen te mogen doen gelden. Daar we eraan gewend zijn geraakt in betrekkelijke weelde te leven doet zich in ons land zelden de noodzaak voor uit roven te gaan, en gelukkig is de welstand van onze naaste buren van dien aard dat we niet direct voor vijandelijke invallen hoeven te vrezen. Grootschalig geweld hebben we in ons deel van de wereld voorlopig weten te bezweren, mede dankzij een efficiënt onderhouden vermogen een groot deel van de rest van de wereld uit te sluiten van onze welvaart. Onderontwikkelde barbaren verdienen niet beter, toch? Laten ze elkaar maar afslachten, zolang ze ons maar olie, koffie en aluminium blijven leveren.
Beschaving heeft het monster tot zwijgen gebracht, verstand zegeviert over instinct, onredelijke impulsen worden onderdrukt. Toch achten ook geciviliseerde samenlevingen het soms opportuun geweld toe te passen om een specifiek resultaat te bereiken. Weloverwogen en doelmatig martelen en moorden vindt zelfs in opdracht van het rijke Westen plaats. We geven er de voorkeur aan ons daarvan zo min mogelijk op de hoogte te laten stellen, maar dat er, bijvoorbeeld, in de strijd tegen islamitische terreur soms bewust voor wordt gekozen gruweldaden nauwgezet te plannen en vakkundig uit te voeren, is inmiddels genoegzaam bekend. Gaat het daarbij niet om een gerechtvaardigd doel? En is het niet natuurlijk kwaad met kwaad te vergelden?
Sinds 1945 zijn staten wereldwijd zeer verschillend omgegaan met vergelding en verwerking van politiek geweld en onrecht. In Neurenberg werden verstokte nazi’s ter dood veroordeeld, Den Haag is bekend om zijn keur aan internationale tribunalen, de Amerikanen hebben Guantanamo Bay, Zuid-Afrika koos voor een waarheidscommissie, Suriname lijkt het geschiedboek te willen sluiten. Maar hoe men in de praktijk ook tegen dit soort kwesties aankijkt, iedereen is het erover eens dat waar bloed is vergoten een evenwicht moet worden hersteld, zo niet in daden, dan toch in woorden. Dat gaat ook op voor huiselijk geweld en indivi duele gevallen van zware criminaliteit. Wie geslagen, verkracht of gedood heeft, moet boeten. De vergeldingsgedachte is irra tio neel – wie zijn vijand een oog uitsteekt, krijgt daarmee immers zijn eigen oog niet terug – maar onuitroeibaar. De basis van rechtvaardigheid is een emotie.
Aischylos’ Oresteia is een aangrijpende trilogie, enerzijds doordat ze appelleert aan herkenbare situaties en gevoelens, anderzijds juist ook doordat wat onbegrijpelijk is niet wordt opgelost. Met name het slotdeel vormt een aaneenschakeling van absurditeiten, die voelbaar maken dat er op de indringendste vragen uiteindelijk geen antwoord is. Daarom moeten we deze stukken iedere keer opnieuw lezen, spelen en zien.
Wat de trilogie zo briljant, en in zekere zin zo modern, maakt is dat Aischylos ervoor gezorgd heeft dat de tekst op verschillende niveaus gelezen kan worden. In eerste instantie gaat het om een reeks gewelddaden binnen een familie, waarbij elke moord de aanleiding voor een nieuwe slachtpartij vormt. Tantalos verwerkt zijn zoon Pelops tot een maaltijd, Atreus doet hetzelfde met twee van Thyestes’ zoons, hun broer Aigisthos beraamt een aanslag op Atreus’ zoon Agamemnon. Omdat Agamemnon zijn dochter Ifigeneia heeft geofferd, acht Klytaimestra zich gerechtigd haar echtgenoot te vermoorden, waarop Orestes zijn moeder en haar minnaar doodt, hetgeen vervolgens weer om bestraffing vraagt. Hierdoorheen spelen ook de nodige seksuele conflicten, want Thyestes had Atreus’ vrouw verleid, Agamemnon trok op tegen Troje om de eer van zijn broer te wreken, het wraakzuchtig verbond tussen Klytaimestra en Aigisthos wordt bezegeld door een officieus huwelijk, en Klytaimestra voelt zich terecht diep gekwetst wanneer Agamemnon zijn nieuwe liefje mee naar huis neemt. In andere versies van het verhaal ontwikkelt Elektra een bijna erotische band met haar broer, of zelfs met haar dode vader. Hoewel we gerust kunnen zeggen dat er sprake is van minder gebruikelijke familieverhoudingen, laten ze de toeschouwer niet onberoerd, precies omdat iedereen uit eigen ervaring weet dat wat het dichtst bij je staat je ook het meest kwetsbaar maakt. De diepste liefde en de diepste haat vormen een onverbrekelijke twee-eenheid.
De meerduidigheid en, dientengevolge, de rijkdom van de Oresteia vallen ook toe te schrijven aan de dramaturgische opbouw, waarbij steeds een van de karakters de gelegenheid krijgt zijn of haar standpunten overtuigend uiteen te zetten. Het resultaat is dat de sympathie van de toeschouwer bij iedere scène kantelt. Klytaimestra, verreweg het subtielst uitgewerkte personage van de hele trilogie, is eerst een sluwe feeks, dan een terecht woedende vrouw die voor zichzelf opkomt, in de slotakte van Agamemnon een meedogenloze machtspolitica, en in Dodenoffer een getraumatiseerde moeder die de consequenties van haar daden accepteert. Overigens is sympathie misschien niet het goede woord, want behalve de wachter in de proloog van Agamemnon en Kassandra is er eigenlijk niemand met wie je bevriend zou willen zijn.
Een tweede laag van het verhaal is politiek van karakter. Zo zal het Atheense publiek van 458 v.Chr. bij Agamemnons expeditie tegen Troje zeker aan zijn eigen oorlogservaringen hebben gedacht. Aischylos had als gewezen soldaat beslist geen principiële bezwaren tegen gewapende conflicten, maar hij was goed in staat zich te verplaatsen in het verdriet en de vernedering van de vijand, zoals blijkt uit zijn tragedie Perzen. De Oresteia refereert, zoals in de inleiding wordt uitgelegd, indirect ook aan Athenes verbond met Argos, zodat eigentijdse diplomatieke betrekkingen in een mythisch en rechtsfilosofisch kader worden geplaatst. Belangrijker is wellicht nog de intern-Atheense spanning tussen democraten en conservatieven, waarbij de rol van de Areiopagos centraal stond. Aischylos lijkt te suggereren dat juridische oplossingen, hoe gekunsteld ook, te prefereren zijn boven wapengekletter. In de derde plaats is de Oresteia een poging de positie van de mens in het universum te duiden, en dan met name in zijn verhouding met de goden en het lot, dat tot uitdrukking komt in de vloek die op het geslacht van Tantalos rust. In hoeverre kiest de mens zijn eigen bestemming? Agamemnon meent vermoedelijk oprecht dat hij bij het offeren van zijn dochter geen andere keus had, zoals Orestes zich aangedreven weet door de god Apollo. Keer op keer verwijst het koor naar de verschrikkelijke voorgeschiedenis, als om aan te geven dat de personages domweg erfelijk zijn belast. Ook dit is herkenbaar. Niet alleen is het een vertrouwd verschijnsel dat binnen families zich soms onafwendbaar steeds dezelfde patronen voordoen, generatie op generatie, ook worden conflicten tussen etnische groepen vaak tientallen jaren onderhouden doordat men niet loskomt van het verleden. En bloedwraak is, helaas, nog steeds een maar al te bekend verschijnsel, waarbij de daders zich gewoonlijk beroepen op hun gebrek aan bewegingsruimte: ze móésten wel doden.
Dat brengt ons op een vierde thema, dat vooral in het laatste deel prominent op de voorgrond treedt, maar impliciet vanaf het begin aanwezig is: de rolverdeling tussen mannen en vrouwen. In Agamemnon wordt gesuggereerd dat Klytaimestra zich als een man, en Aigisthos zich als een vrouw gedraagt. Van een vrouw wordt volgzaamheid verwacht, van een man daadkracht. Wat dat betreft weerspiegelt Aischylos’ werk de verhoudingen tussen de seksen in de Atheense samenleving, waar vrouwen formeel niets in te brengen hadden. De vrouw stond onder streng toezicht van haar vader, broers of echtgenoot, hoewel Aristofanes, een generatie of twee na Aischylos, laat zien dat vrouwen binnenshuis vaak wel degelijk een zekere macht hadden. Wanneer nu aan het slot van de Oresteia zelfs de godin Athene het primaat van de man verdedigt, en wel op grond van het krankzinnige argument dat zij, zonder ooit een moeder gehad te hebben, uit het hoofd van haar vader is geboren, vermoedt de moderne lezer dat Aischylos dit niet serieus bedoeld kan hebben. De dichter en zijn publiek leefden immers in een tijd van wetenschappelijke en filosofische Verlichting. Niet lang na Aischylos’ dood zouden Sokrates, Euripides en Thoukydides, overigens met wisselend succes, de mogelijkheden van een rationele levensbeschouwing onderzoeken. Maar met welke ogen het publiek het schijnproces van Orestes ook heeft bekeken, een feit is dat uiteindelijk de mannelijke positie de overhand krijgt.
Ten slotte kan de Oresteia gelezen worden als een drama over innerlijke conflicten. Aischylos is een kenner van de menselijke ziel, net als trouwens zijn jongere collega’s Sofokles en Euripides. Het zijn vooral de Erinyen die om een psychologische duiding vragen, omdat ze bij hun eerste verschijning door de dichter expliciet worden neergezet als projectie van Orestes’ wroeging. ‘Welk waanbeeld jaagt u als een wervelwind rond?’ vraagt het koor, waarop de gekwelde moedermoordenaar uitroept: ‘Het is geen inbeelding, deze verschrikking. Dit zijn duidelijk mijn moeders woedende honden.’ Het koor wil hem geruststellen: ‘Het bloed is nog vers op uw handen. Heus, daardoor raakt uw geest in verwarring.’ Orestes beseft dat hij iets waarneemt wat voor het koor onzichtbaar is: ‘Hier. U ziet ze niet, ik wel. Ze drijven me weg – Nee, ik kan hier niet meer blijven.’ In Goede Geesten komen de wraakgodinnen fysiek tot leven, maar dit slotdeel is sowieso een burleske optocht van allegorische rariteiten, waarbij Aischylos zich heeft uitgeleefd in horror en special effects.
Misschien komt de psychologische betekenis het duidelijkst aan het licht in, enerzijds, een reeks van metaforen die door het hele stuk heen loopt en, anderzijds, in de muzikale vorm van het drama. Om met het eerste te beginnen, de dialectiek van spreken en zwijgen, dag en nacht, licht en duisternis vormt een opvallend leidmotief. In de openingsscène zit de wachter in het donker op vuursignalen te wachten, die hem, hoopt hij, verlossing zullen brengen uit zijn lijden. De vuren worden associatief verbonden met het licht van zon, maan en sterren, en bovendien met vreugde. Tegelijkertijd beseft de man dat transparantie geen goed idee is: ‘Ik zwijg over de rest, een grote os is op mijn tong gestapt. Het huis zou zelf, als het een stem kreeg, wel heel duidelijk spreken, maar ík zorg dat mijn woorden, bedoeld voor wie het weet, voor wie het niet weet duister blijven.’
In het slotdeel worden de Erinyen gepresenteerd als de dochters van Nacht. Zelf zingen ze:

U, moeder, die mij baarde,
moeder Nacht,
als straf voor blinden en zienden,
voor doden en levenden, luister.

En wanneer ze in de – vermoedelijk theatraal spectaculaire – slotakte naar hun cultusplaats worden begeleid, zingt een ander koor deze regels:

Ga naar uw woning,
eerzuchtige, machtige,
kinderloze kinderen van de Nacht, onder ons blijde geleide,

– Zwijgt u eerbiedig, landgenoten –

waar u in oeroude aardse gewelven
gaven en offers en zeer hoge eer
zult ontvangen.

Het is passend dat deze godinnen in de diepten van de aarde gehuisvest worden. Zij staan voor de onuitsprekelijkste driften, waarop we zelfs met de fraaiste beeldspraak geen greep krijgen, omdat we onszelf een raadsel zijn. Ik denk dat de Oresteia overtuigend laat zien dat mensen de neiging hebben hun ondoorgrondelijke en niet te rechtvaardigen misstappen te rationaliseren en in te kleden in de meest gezochte formuleringen, zonder ooit de essentie te raken.
De Griekse tragedie, en vooral het werk van Aischylos, maakt dan ook terecht gebruik van uiterst fysieke media als muziek en dans. Het bijwonen van een voorstelling was niet alleen gericht op het volgen van de plot en het ontrafelen van de verbale spitsvondigheden van de personages, maar vooral op het meebeleven van een ritueel, waarvan men niet alles behoefde te begrijpen om er toch door gelouterd te worden. Vermoedelijk was Aischylos’ virtuoze beeldspraak voor het Atheense publiek tijdens de eerste opvoering even ontoegankelijk als voor ons. Zij hadden dan wel geen problemen met het idiomatische Grieks, maar waren niet in de gelegenheid de tekst rustig een paar keer door te lezen, zoals wij. Zelfs gedegen studie heft de dichtheid van Aischylos’ taal niet op. Niet voor niets kiezen sommige regisseurs er tegenwoordig voor een flink aantal koorliederen te schrappen. Daarmee gaan ze echter voorbij aan het rituele karakter van Aischylos’ drama, dat als totaalervaring een psychologisch effect heeft dat zich niet in woorden laat uitdrukken. Ook in de vorm maakt de dichter dus duidelijk dat het licht van de taal een duisterder domein aan het zicht onttrekt. Over die Nacht gaat de Oresteia.

 

Copyright vertaling en inleiding © 2012 Gerard Koolschijn / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam
Copyright nawoord © 2012 Piet Gerbrandy

pro-mbooks1 : athenaeum