Op 3 april verschijnt Kristine Groenharts Mangalaan 27. Een dramatisch leven in Nederlands-Indië, vanavond kunt u op Athenaeum.nl al de inleiding en het eerste hoofdstuk van dit boek lezen.
Het is 1925. Vol verwachtingen gaan twee jonge mensen scheep op het stoomschip de Slamat. Het kersverse echtpaar reist naar het Molukse eiland Ambon waar Ernst de Vreede predikant wordt voor de Indische Kerk. Daar worden ze door het noodlot getroffen: zij overlijdt. Er wordt gefluisterd dat dit tjelaka is, wraak van het eeuwenoude Ambonese geloof. Zeven turbulente en eenzame jaren brengt Ernst als weduwnaar op het eiland Timor en in Holland door. Na een verbroken verloving leert hij op Celebes zijn tweede vrouw kennen. Ze krijgen drie kinderen. Ernst werkt in Batavia en later op Sumatra. Het gezin gaat wonen op Mangalaan 27 in Medan, waar het geluk hun lijkt toe te lachen. Maar de oorlog komt, en deze Hollandse levens in Indië zullen opnieuw een dramatische wending nemen.
Batavia, 1 maart 1946
Vijf namen 'De Vreede' stonden op de passagierslijst van het stoomschip de Tjisadane, ze waren de nummers 898-902, Ernst, Leny en hun drie kinderen: Erik, Mischa en Matthijs. Het schip had bijna duizend passagiers aan boord en Ernst was de predikant voor de hervormden op zee. Op de passagierslijst stond ook hun bestemming vermeld: Amstelveenseweg 141, Amsterdam, 'vermoedelijke aankomst Amsterdam 5 april 1946', in het huis van de moeder van Leny. Ernst de Vreede stond aan de reling en zag hoe zijn bagage aan boord getakeld werd. Veel was het niet, hij had alleen nog een koffer met wat boeken en wat zilver. Maar het belangrijkste, zijn vrouw en zijn drie kinderen, zij waren gespaard gebleven. Hij klaagde niet, alle vijf hadden ze de oorlogsjaren in interneringskampen doorgebracht, maar ze waren er ongeschonden weer uit gekomen.
*
Zijn gedachten gingen terug naar 1925 toen hij net was aangekomen op Ambon, hij was pas zesentwintig jaar oud geweest. Destijds had hij niet kunnen wachten om te beginnen met het zendingswerk, Ambon was zijn eerste post. Hoe anders was toen de aankomst geweest. Met zijn eerste vrouw, zijn lieve Henny die nu nog begraven lag op het eiland in de Molukken. Haar moest hij voorgoed achterlaten. Wat liet hij nog meer achter? Al zijn verwachtingen, zijn voormalige collega's, de kerk die hij gebouwd had in de Minahassa, al zijn dopelingen. Het was zijn leven geweest. Zou hij hier ooit nog terugkeren? Het water klotste tegen de onderkant van het schip. Het water van de baai van Ambon was blauw geweest, azuurblauw. Hij en zijn kersverse vrouw waren gearriveerd met het stoomschip De Slamat, destijds een luxe splinternieuw schip, heel wat anders dan dit overvolle troepenschip. Ook toen had hij gepreekt aan boord. Na een lange reis waren ze uiteindelijk aangemeerd in Tandjong Priok, de haven van Batavia, precies daar waar hij nu, eenentwintig jaar later, weer stond. Daar had hij zich voor het eerst gemeld bij het Departement voor Onderwijs en Eredienst en had hij kennisgemaakt met het Kerkbestuur van de Protestantse Kerk in Indië, zijn nieuwe werkgever. Daarna hadden hij en Henny zich opnieuw ingescheept om verder te trekken naar wat hun nieuwe standplaats zou worden: het Molukse eiland Ambon. Wat waren ze vol goede moed geweest.
Er is iets heel liefs in de wereld
Het verhaal van Ernst de Vreede begint niet in Nederlands-Indië. Het begint gewoon in Nederland, in Utrecht. Het lijkt al zo lang geleden, de negentiende eeuw was nog niet ten einde. Ruim zes weken voor zijn geboorte werd een jonge Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ingehuldigd als koningin. 'Wanneer onze lezers dit blad in handen krijgen,' stond er 7 september 1898 op de voorpagina van Het Utrechts Nieuwsblad, 'is de plechtige ure reeds voorbij, waarop H.M. Koningin Wilhelmina met de vereischte ceremonieel als Koningin der Nederlanden is ingehuldigd.' Op zaterdag 15 oktober 1898 was de achtentwintigjarige Henriëtta Louisa de Vreede-van Beusichem in Utrecht bevallen van haar tweede zoon, en samen met haar echtgenoot Johannes Marinus de Vreede besloot ze hem Ernst Anton Adriaan te noemen. Allebei hadden ze enkele Antons en Adriaans in hun familie. Hun eerste zoontje Henri (Harry) was pas anderhalf jaar oud. Die dag stond er niet veel schokkends in Het Utrechts Nieuwsblad: de Duitse keizer Wilhelm was met zijn gemalin verwelkomd in Venetië, in Parijs staakte het spoorwegpersoneel en in Utrecht was een dronkaard, 'een man die zich helaas! weder aan de drankduivel had overgegeven', zomaar de Oude Rijn in gelopen. Gelukkig hadden ze hem kunnen redden. Pagina 5 van de krant vermeldde het nieuws uit 'de Koloniën'. Bericht werd dat aan de hoofden in Atjeh voorlopige vergunningen waren verstrekt, 'tot het dragen van blanke wapens'. In de advertenties viel te lezen dat bij bakkerij P.H. van der Meer op de Wittevrouwenstraat vanaf die dag reeds 'dagelijks versch St.-Nicolaas letterbanket' te krijgen was. Huismoeders werd aangeraden vooral Van der Lely's huishoudboter te gebruiken, voor slechts 30 cent per 5 ons. Het gezin De Vreede huisde in 1898 in een bovenwoning aan de Kerkstraat nummer 27 bis. De moeder van Johannes, de oma van Ernst, woonde bij de familie in. Johannes was kantoorbediende. Een paar jaar later, in 1903, verhuisde het gezin, dat inmiddels was uitgebreid met een kleine Johannes Marinus (Joop) en een Henriëtta Louisa (Jet), naar een groter pand aan de Justus van Effenstraat 6. Na een jaar promoveerde vader tot boekhouder levensverzekeringen bij de Maatschappij Utrecht en trok het gezin opnieuw in een bovenhuis, aan de Parkstraat 22 bis. Oma was toen al overleden. In 1904 werd Anna Maria geboren, zij zou twee jaar later komen te overlijden. In 1910 werd vader hoofdboekhouder en verhuisde het gezin De Vreede naar een nieuwgebouwde, ruime woning aan de F.C. Donderstraat 48 bis, tegen de grens van de buurt Wittevrouwen. Kennelijk had de familie een voorkeur voor bovenwoningen. Aan de achterkant van het huis stroomde de Biltse Drift en het keek uit op het terrein van de Veeartsenijkliniek: de paardenmanege die vanwege zijn neogotische ramen ook wel de 'Paardenkathedraal' genoemd werd. Zowel het huis als de manege staat er nog steeds. De Paardenkathedraal is nu een theater. Wat zag moeder Henriëtta wanneer ze in het begin van de vorige eeuw met haar kinderen door Utrecht wandelde? Er reden elektrische trams door de stad, en al een paar auto's. Utrecht was met zijn universiteit een drukke stad maar er waren ook groene parken om met de wandelwagen doorheen te lopen, het Oorsprongpark lag vlak bij hun huis. Het was de tijd van dames die in lange mantels en met hoeden op het hoofd in de straten flaneerden. Iedere dag klonk in Utrecht het klokkenspel van de grote Domtoren. Het gezin De Vreede was actief lid van de Hervormde Kerk, vader Johannes was er zelfs ouderling. Hij was conservatief, en erg streng voor zijn kinderen. In het dagelijks leven was hij intussen bevorderd tot procuratiehouder bij levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht. Dat was een goede positie maar toch had het gezin het niet breed. Moeder Henriëtta was vaak ziek. Voor haar huwelijk was ze leerling op het conservatorium geweest en had ze pianoconcerten gespeeld. Zij zorgde ervoor dat al haar kinderen een muziekinstrument leerden te bespelen. Ernst koos de dwarsfluit, maar speelde ook piano. Het zou nog een paar jaar duren voor de eerste radio in het huis zou klinken, maar de woonkamer was altijd gevuld met het geluid van muziek. Soms bespeelde Ernst? uit zijn hoofd ? op zondag het kerkorgel. Hij genoot ervan om samen met zijn moeder te musiceren. Hij was een serieuze en eenzame tiener: in zijn vrije tijd schreef hij boven op zijn kamertje de noten van een Bachcantate over op papier en bracht hij zijn uren door met lezen of het schrijven van sprookjes en gedichten. Het verbaasde dan ook niemand dat hij in 1913 als leerling van de derde klas ingeschreven werd op het statige Christelijk Gymnasium, aan de Boothstraat nummer 2, op de hoek van het Janskerkhof. Wanneer Ernst zijn dagelijkse gang naar school liep was er altijd veel te zien op straat. Hij zal over de (toen nog) lommerrijke Biltstraat, via de Wittevrouwensingel en de Voorstraat naar de Boothstraat gelopen zijn, een wandeling van ongeveer twintig minuten. Utrecht was sinds 1870 een belangrijk knooppunt van de spoorwegen in Nederland en er werd derhalve volop gebouwd in de stad. Zo werd in 1917 de eerste jaarbeurs gehouden, in de fruithal en in haastig neergezette barakken op het Janskerkhof en Vredenburg. Verbaasd zal Ernst hebben gekeken naar paardenkarren die reclame maakten voor de 'huistelefoon' en verschillende sigarettenmerken. Volgens zijn docenten op het gymnasium was Ernst 'intelligent dus lui', zou zijn dochter Mischa de Vreede een kleine honderd jaar later vertellen. In de derde klas bleef hij bijna zitten. Zijn leraar Duits bood aan van de onvoldoende een zes te maken als hij kon aantonen dat hij vierhonderd regels van 'Das Lied von der Glocke' uit het hoofd reciteren kon. En zo geschiedde. In de vijfde klas richtte hij samen met een paar jongens van school, hiertoe aangespoord door een gymnasiastenclub uit Groningen, de Christen Gymnasiasten Bond (CGB) op, met de bedoeling er een landelijke organisatie van te maken, gecomplementeerd door Het Orgaan, een maandelijkse uitgave die de leden zelf zouden vullen met literaire bijdragen, boekbesprekingen en verslagen van vergaderingen. De bond werd officieel opgericht tijdens een conferentie op Bloemheuvel, het huis van de Nederlands Christelijke Studenten Vereniging (NCSV) te Zeist, op zaterdag 15 juli 1916. Na de middagthee volgde de oprichtingsvergadering. Zondag bezocht de groep gezamenlijk de Hernhutterskerk en op zondagavond hield men elkaar bezig met een afwisseling van 'muziek, zang, voordracht en charade', zo staat er te lezen in een verzamelbundel van dit orgaan. Op maandag, na een tweede vergadering, maakte de hele groep een fietstocht naar Doorn en Austerlitz. De bond richtte zich tot gymnasiasten die 'tot Gods genade tot het licht kwamen en wien voortaan een geloof het hart vervulde'. Want 'dan hebt ge u dikwijls wat eenzaam gevoeld in de gymnasiasten-wereld, datgene wat u 't hoogste in dit leven was, kenden de meeste anderen niet en weinig werd er over gesproken'. De Bond wilde vooral gelegenheid scheppen om 'anderen uw geluk te vertellen'. Ernst werd abactis van het landelijk hoofdbestuur van de CGB, de praeses kwam uit Velp, de fiscus uit Groningen en de assessor uit Rotterdam. De hoofdredacteur van het orgaan, een schoolgenoot van Ernst met de naam Dirk van Hoogstraten, was de zoon van de Nederlands hervormde dominee in Zeist en woonde aldaar in de pastorie. Ernst ontving de post betreffende de CGB op zijn adres, alle bijdragen voor het orgaan werden bij de pastorie bezorgd: 'Zeer welkom zal het de redactie zijn als enige mensen zich willen bereid verklaren een vaste rubriek op zich te nemen,' schreef de redacteur in het eerste nummer van november 1916. Ernst deed daarin zijn uiterste best om invulling te geven aan de woorden uit het gedicht 'Voorjaarsmiddag' van C.S. Adama van Scheltema:
De paasvakantie was voorbijgegaan en dinsdagmorgen stapte ik als altijd naar school. Alles bij elkaar, de heerlijke vakantie die helaas voorbij was, het lokaal waarin ik alweer een groot gedeelte van de dag zou moeten leren, het weer zitten midden in schoolwerk, dat alles bezorgde me een stemming die eerder vervelend dan aangenaam kon genoemd worden. De morgen ging voorbij met proefwerken en repetities en toen ik 's middags terugkwam was mijn stemming eerder verslechterd dan verbeterd. Ik ontdekte dat ik een les vergeten had te leren en voelde me nog onplezieriger. Ik keek het lokaal eens rond, tuurde op een naad in de deur, bestudeerde mijn bank, volgde een mug die het ruime lokaal vol ontevredenheid bracht door zijn ijl gezoem, viste in mijn inktpot en zat de gedroogde inkt van mijn pen af te schrapen. En toen ik weer rondkeek zag ik opeens iets zo moois, zo reins, zo edels dat mijn oog eraan geboeid bleef en... maar laat ik eerst vertellen wat ik zag. Ik keek door het raam, dat geheel open was, met een diep, laag venster, alles grijs geverfd, met een dof gouden randje. Daarachter stond de muur begroeid met klimop, een mollig dek van glanzig donkergroene blaren, met jonge scheutjes ertussen en af en toe in beweging gebracht door de spreeuwen die nog de groene besjes met een nijdige kop-beweging afhakten. En achter die muur van glimmend klimop stonden de jonge boompjes met spichtige takken en juist ontloken blaadjes, vochtig schitterend lichtgroen rank en fleurig, vol dartelende overmoed en fijn omlijnd van devote schoonheid. En daarachter stond de oude beuk, reuzenhoog en fier en van onder tot boven getooid met roodbruine blaren, een wuivende ruising van lentelucht. Fier stond hij daar, zich koesterend in de zonneschijn, terwijl de rode blaadjes aan hun korte steeltjes wapperden en hun zilver-rode rugkanten naar buiten bogen. En daar doorheen en omheen speelde de hemel, strak blauw van ongekende diepte, een wereld van verlangen, beschenen door de stralen van de vreugde-zon. Toen zag ik hoe mooi de wereld was. Toen doorleefde ik heel die lente-vreugd en lente-gloed, toen was ik gelukkig. Ik keek en ik keek maar steeds, en mijn gedachten werden als het lente-leven daar buiten, werden jong en fris en mooi, werden gedichten. Ik tuurde uit het raam en keek en het al omvatte mij en ik voelde dat ik een beter mens werd. Toen kreeg ik een beurt.
E.d.V.
De rubriek 'Er is iets heel liefs in de wereld' zou een vast onderdeel van het orgaan worden. Het blad werd gesponsord door de lokale middenstand (een boekhandelaar, een hoedenzaak, een makelaar in assurantiën) uit Groningen, Rotterdam en Utrecht, en is doordrenkt met blijmoedige idealen. Het was oorlog in de wereld maar daar is weinig van te merken als je de bijdragen leest. De redacteuren van het tijdschriftje probeerden 'het mooie in het lelijke' te zien, aldus een bijdrage in het orgaan. Ze riepen de leden op zich aan te sluiten bij Bijbel- of zendingsstudiekringen: 'In Utrecht staan we op het punt een Bijbelkring te beginnen, volgen er meer?' schreef Ernst in maart 1917. Door het land heen werden met regelmaat propaganda-avonden gehouden om nieuwe leden te werven. In het nummer van december 1916 stond genoteerd als nieuw lid nummer 82: mej. H.M.A. Bomers, Lodewijkstraat 17, Groningen. Zij was aanwezig op een kerstreünie, waar Ernst haar leerde kennen. In een verslag over deze avond staat:
Al gauw werd de in 't orgaan voorgespiegelde wandeltocht ondernomen. Maar het geheel was nog ietwat stijfjes, en toen de meiskens naar hun pension gebracht waren om na eindeloos wachten en rikketikken weder tevoorschijn te komen, besloot de reüniecommissaris dat enige branieschoppers de stoet zouden sluiten (...) De wandeling ging door 't Zeister bos naar 't Franse putje, een eendekom van de kleinst denkbare afmetingen. Heel de stoet danste er hand in hand omheen waarna allen gingen zitten, en om strijd schreeuwden om kiektoestellen en speechen. Nu ging de tocht verder en werd De Vreede gewezen op de mooie 'boompjes', net als bij dat groezelige schoolmuurtje.
In juni 1917 deed Ernst examen gymnasium alfa. Iedere leerling aan het Christelijk Gymnasium werd geacht na dit eindexamen als dank voor bewezen diensten een rijksdaalder te schenken aan de conciërge. Ernst vroeg het geld aan zijn vader maar kreeg het niet. Hij wilde graag theologie studeren maar ook daar was geen geld voor.
Auteursportret © Erik van 't Woud