Leesfragment: Mevrouw Dalloway - Nawoord

28 december 2012 , door Joke J. Hermsen
| | | |

3 januari 2013 verschijnt Virginia Woolfs beroemde roman Mevrouw Dalloway in een uitgave van de Perpetuareeks. Joke J. Hermsen schreef er een nawoord bij, dat nu al te lezen is op Athenaeum.nl. 'Bij leven liet Virginia Woolf ons een schitterende roman na, die de lezer keer op keer aanspoort de bloemen zelf te gaan kopen, de benen te strekken, de ziel te luchten en de loden kringen van de tijd af te schudden om enkele waarachtige moments of being te ondergaan.'

 

Op een mooie zomerochtend gaat Clarissa Dalloway de deur uit om bloemen te kopen. Ze is bezig met de laatste voorbereidingen voor het feest dat ze die avond gaat geven. Terwijl ze door Londen loopt overdenkt ze haar leven. Ze herinnert zich de tijd dat ze even oud was als haar dochter, en haar relatie met Peter Walsh. Elders in London wordt Septimus Smith, zwaar getraumatiseerd teruggekeerd uit de Eerste Wereldoorlog, geplaagd door hallucinaties. Hun levens kruisen elkaar op verrassende wijze.

Virginia Woolf (1882-1941) werd bekend door modernistische meesterwerken als Mrs Dalloway (1925), To the Lighthouse (1927) en Orlando (1928). Haar thematiek en haar vloeiende stijl, die prachtig tot uiting komt in vele monologues intérieurs, zijn van blijvende invloed geweest op de wereldliteratuur.

Boukje Verheij vertaalde eerder onder veel meer Kim van Rudyard Kipling, Schateiland van Robert Louis Stevenson en werken van Tom Holland.

'De tijd wappert aan de mast'

‘Op een mooie juniochtend besluit Mevrouw Dalloway om zelf de bloemen te gaan kopen voor haar feest.’ Met dat ene woordje ‘zelf ’ schetst Virginia Woolf haar hoofdpersonage in de eerste zin van de roman als een dame uit de upper middleclass, voor wie boodschappen doen verre van vanzelfsprekend is. Clarissa Dalloway loopt verrukt door de straten van London en geniet volop van het mooie weer en de levendige drukte van de stad, die ‘als de polsslag van een volmaakt hart’ door de straten sloeg. Ze mijmert er flink op los en geeft zich over aan talloze herinneringen. Maar dan maakt de ‘polsslag van het leven’ ineens plaats voor een ander, dwingender ritme dat haar zorgeloze gemijmer op storende wijze onderbreekt: het slaan van de Big Ben. ‘Daar! Hoor hem eens galmen. Eerst een waarschuwing, melodieus, dan het uur, onherroepelijk.’ Waarna een mysterieus zinnetje volgt, dat steeds herhaald wordt als er ergens in de stad een klok begint te slaan: ‘De loden kringen losten op in de lucht.’
Wat hebben die loden kringen met klokken te maken? Valt het dreunen van de Big Ben Clarissa zo zwaar, dat de schrijfster de slagen met het afschieten van loden kogels vergelijkt en de nagalm met de cirkelvormige kruitdampen die langzaam oplossen in de lucht? Er is veel dat daarop wijst. Het slaan van de klokken maakt Clarissa niet alleen nerveus, maar rukt haar ook weg uit haar dromerige bespiegelingen over het verleden. Elke dreun van de Big Ben werpt als het ware een steen in het roerloze oppervlak van de tijd, die haar kort daarvoor nog de rijke en waardevolle ogenblikken van de herinnering schonk. De tijd zelf blijkt in deze vierde roman van Virginia Woolf een van de  hoofdpersonages te zijn.
In Een schets van het verleden (1938) noemt de schrijfster dit kalme wateroppervlak van de tijd de belangrijkste voorwaarde voor het herinneren. ‘Het verleden dient zich alleen aan als het heden zo soepel verloopt als het vliedende oppervlak van een diepe rivier. Dan kun je door het oppervlak in de diepten kijken. Die momenten schenken mij een van de hoogste vormen van voldoening, niet omdat ik dan over het verleden denk, maar  omdat ik dan het meest volledig in het heden leef.’ Onze herinneringen zijn niet zozeer beelden van een afgesloten verleden, maar vormen in tegendeel de intensivering en vervolmaking van het heden. ‘Het heden geruggesteund door het verleden is immers duizendmaal dieper dan het heden, dat je zo nauw omsluit dat je niets meer kunt voelen.’ Rust is een voorwaarde voor het herinneren. ‘Om het heden over de diepten van het verleden te voelen glijden, heb je rust nodig.’ Maar die rust is Mevrouw Dalloway niet lang vergund. ‘Ze werd door dat geluid gedwongen, zo verbeeldde Clarissa zich, om in beweging te komen, om te gaan – maar waarheen?’ De vele klokken in de stad sporen haar voortdurend tot handelen aan, waardoor ze haar dromerige overpeinzingen wel moet staken: ‘[…] daar kwam de andere klok, de klok die altijd twee minuten ná Big Ben sloeg, binnensloff en met zijn schoot vol ditjes en datjes, die hij neerkwakte alsof het allemaal goed en wel was met Big Ben en zijne majesteit die de wet voorschreef, maar  ze moest nog wel allerlei andere kleinigheidjes onthouden.’
De immensiteit van de stad met haar vele inwoners, het drukke verkeer van auto’s, taxi’s en dubbeldekkers en de alomtegenwoordigheid van klokken wordt door de schrijfster binnen het krappe tijdskader van een etmaal samengebald, waardoor de roman een perfect voorbeeld is van wat de Russische formalist Michael Bachtin een chronotoop noemde. Hiermee verwees hij in navolging van Einsteins begrip ‘ruimtetijd’ naar de onlosmakelijke verbondenheid van tijd en ruimte en dus naar de invloed die een bepaalde plek op onze ervaring van tijd kan hebben. Woolf laat er in deze roman weinig misverstand over bestaan: het leven in de stad wordt gedomineerd door klokken – ‘de tijd wappert aan de mast’ – en die zorgen ervoor dat het heden van de inwoners ‘te nauw omsloten wordt’ om het ononderbroken duren van tijd te kunnen ervaren. ‘Versnipperend en versnijdend, verdelend en onderverdelend’ delen de stadsklokken de tijd in partjes op, teneinde structuur in de dag aan te brengen, maar ook om gezag uit te stralen en de inwoners van London naar het werk te roepen: ‘[…] de klokken van Harley Street [...]  steunden het gezag en wezen in koor op de onvergelijkelijke voordelen van een gevoel voor proportie.’
Wie dat gevoel voor proportie duidelijk niet heeft, is Septimus Smith, een aan shellshock lijdende offi cier die doelloos door de straten van London loopt, op zoek naar een arts die hem van zijn dodelijke angsten en waanbeelden kan bevrijden. Zijn aanwezigheid vormt aan het begin van de roman een contrast met de mijmerende Clarissa, maar de twee personages komen al naar gelang de roman vordert steeds dichter bij elkaar. Septimus en Clarissa delen dat zij beiden meer in het verleden dan in het heden leven, maar zij doen dat om heel verschillende redenen. Waar dit voor Clarissa voornamelijk gebeurt vanuit de weemoed om ‘de terugloop van het leven’ en vanuit het besef dat ‘haar aandeel elk jaar slonk’, bestaat er voor Septimus geen heden of chronologische tijd, omdat deze in de loopgraven ‘uit zijn bolster is gebroken’. Hij is een ‘laatste overblijfsel dat nog ronddoolde aan de rand van de wereld’ en ziet de parken en fonteinen van Londen niet en hoort ook het gebeier van de klokken niet, omdat hij volledig in het  verleden leeft. Voor Septimus, zittend in het park, zwoegend om de diep in hem verzonken ‘waarheden van de liefde en de schoonheid weer boven te krijgen’, is de door de klok in keurige porties verdeelde tijd niet te begrijpen en daarom kan hij op de vraag van zijn vrouw ‘hoe laat is het?’ alleen mysterieus glimlachen. Hij droomt in plaats daarvan een ‘onsterfelijke ode aan de Tijd’ te schrijven. Gezond worden betekent echter behalve het gevoel voor proportie herstellen, zoals zijn arts Bradshaw hem meerdere malen inpepert, ook de tijd in porties aanvaarden. Het gaat dus om een zeker evenwicht tussen enerzijds de universele kloktijd die de wereld structureert en anderzijds een persoonlijke ervaring van tijd, die gevuld is met herinneringen. Maar Septimus is al te veel weggegleden in de duistere diepten van zijn wanen om de werkelijkheid nog volgens de rationele aanschouwingsvorm van de lineaire tijd te ordenen. Telkens weer duikt zijn vriend Evans in London voor zijn ogen op als deze op de granaat trapt die hem in duizend stukken uiteenrijt.
‘De wereld gezien door de ogen van de gezonde en de geesteszieke mens, naast elkaar – zoiets moet het worden,’ schrijft Virginia Woolf op 14 oktober 1922 in haar dagboek over de roman die toen nog veelzeggend The Hours heette. ‘Het stuk over  krankzinnigheid vraagt ongelooflijk veel van me,’ voegt ze daar ruim een half jaar later aan toe. ‘Ik voorzie dat het een helse strijd gaat worden en kan het vooruitzicht er de komende weken dag in dag uit mee bezig te moeten zijn, haast niet verdragen.’ En toch is het haar wonderwel gelukt. Van alle shellshock patiënten die de afgelopen negentig jaar in romans zijn opgedoken, blijft Septimus een van de meest overtuigende. Misschien omdat de schrijfster het heeft aangedurfd om enkele van haar eigen waanbeelden in de geest van Septimus te leggen, waarmee ze haar eigen ervaring aan die van haar personage verbond. Alsof ze de waarheid omtrent zichzelf alleen via de verhalen van anderen kon vinden. Het lijkt erop dat alleen deze narratieve omweg voor voldoende afstand zorgde om zelf scherp te kunnen zien. Verbindingen leggen tussen zichzelf en anderen, tussen gezondheid en ziekte, privé en openbaar, kloktijd en innerlijke tijd, man en vrouw, daar draaide het in haar schrijverschap om. ‘De wereld van het persoonlijke leven is immers onlosmakelijk verbonden met de wereld van het openbare leven,’ schreef ze in Three Guineas (1938). Als schrijfster stelde ze zich keer op keer tot doel om ‘die verborgen samenspraak’ aan het licht te brengen. ‘To connect’ luidde daarom het motto voor haar latere roman The Waves (1931), maar het had evengoed het motto voor haar gehele literaire oeuvre kunnen zijn.
Ook in Mevrouw Dalloway worden er talloze verbindingen gelegd tussen bijvoorbeeld het rumoer van de stad en de vele herinneringen die deze stadse geluiden bij de personages oproepen; buitenwereld en binnenwereld vloeien vrijwel naadloos in elkaar over. Ook tuimelen we als lezer zomaar van de mijmeringen van Clarissa in die van toevallige voorbijgangers op straat, in die van een werkeloze man, van een dienstmeisje dat het zilver poetst of van een onbekende passant die naar een vliegtuigje boven de stad kijkt. Zodra deze personages in zicht komen, maakt de schrijfster weinig woorden vuil aan hun uiterlijke verschijning – ‘onbeduidend, irrelevant’, meende ze – maar duikt ze meteen in het van gedachten, gevoelens en herinneringen gonzende gebied wat daarachter ligt. ‘Uithollen’ noemt ze dat in haar dagboek. ‘Eigenlijk zou ik ook van alles moeten vertellen over mijn grote ontdekking: hoe ik achter de mensen die ik beschrijf holtes uitgraaf: ik  geloof dat ik daarmee bereik wat ik zoek; menselijkheid, stemming en diepgang. De bedoeling is dat die holtes met elkaar in verbinding staan en aan het daglicht komen in het heden.’ (30 augustus 1923)
In Mevrouw Dalloway worden de personages met elkaar verbonden in een brede ‘stream of consciousness’, zoals deze literaire techniek ook wel wordt genoemd. Deze stijl biedt ruimte aan een vrij stromen van gedachten en kan vanwege de talloze associaties en tijdsprongen meer recht doen aan onze ervaring van tijd en werkelijkheid dan een zuiver chronologisch opgebouwd verhaal met streng van elkaar gescheiden perspectieven. De ‘uitgegraven holtes’ van de verschillende personages worden zelfs zo sterk aan elkaar verbonden dat het soms lijkt alsof er op dat niveau geen scherp omlijnde individualiteit meer bestaat. Dat komt onder meer omdat deze ‘holtes’ niet ‘versnipperd en verdeeld’ worden volgens de klok, maar vrijelijk in elkaar overstromen en ononderbroken voortduren als het panta rhei van Heraclitus of als de innerlijke tijd als duur van Henri Bergson. Alleen zo, meende Woolf, kon ze op een dieper niveau onderzoeken wat menselijkheid – of de menselijke ziel – is. In de woorden van Clarissa’s vriend Peter Walsh: ‘Dit is de waarheid over de ziel, (...) dat hij als een vis in diepe zeeën leeft.’
Virginia Woolf noemde het onderscheid tussen meten en ervaren van tijd ook wel het verschil tussen clocktime en inner time, die ze beschrijft als de tijd van ‘the wild horse within us’. Wild, omdat die tijd door vrijheid gekenmerkt wordt en er galopperend vandoor gaat zodra je hem wilt meten of vastleggen. Het dubbele gezicht van de tijd, dat de klassieke Griekse fi losofen benoemden als het verschil tussen Chronos en Kairos, wordt in Woolfs romans nadrukkelijk verbonden aan het verschil tussen het zichtbare uiterlijk en het onzichtbare innerlijk van haar personages. Alleen vanuit de bezielde ‘holtes’ van de inner time, waar de tijd stroomt en voortdurend aangroeit en zich volzuigt met sensaties, gedachtes, emoties en herinneringen, kunnen we diepgaande verbindingen of zielsverwantschappen met anderen aangaan. Dan wordt het eenzaam en afgezonderd tegenover de wereld staan voor de duur van een ontmoeting, een blik, een gebaar, opgeheven en kunnen we ons, zoals Clarissa het tegenover Peter Walsh verwoordt, ‘overal’ voelen: ‘Niet “hier, hier, hier” en ze tikte op de rugleuning van de stoel; maar overal. Ze zwaaide met haar hand, terwijl ze door Shaftesbury Avenue reed. Ze was dat allemaal. Zodat je om haar te kennen, om wie dan ook te kennen, op zoek moest naar de mensen die iemand compleet maakten; zelfs de plekken. Vreemde gevoelens van affiniteit had ze met mensen met wie ze nooit een woord gewisseld had, een vrouw op straat, een man achter een toonbank – zelfs bomen of schuren.’
In Mevrouw Dalloway, maar ook in andere romans van Virginia Woolf, heft de kloktijd deze mogelijkheid van een gedeeld, innerlijk bewustzijn op: ‘Ja, maar dan hoor je plotseling een klok tikken’, schrijft ze bijvoorbeeld in The Waves (1931). ‘Wij die helemaal in een andere wereld verzonken waren geweest, werden ons van deze bewust. Dat is pijnlijk. De waardige, wijd uitwaaierende vlucht van zijn geest verengde.’ De klok vervreemdt haar personages niet alleen van anderen, maar ook van zichzelf, want deze verhindert dat zij ‘het heden over de diepten van het verleden voelen glijden’. Uit haar romans doemt zo het beeld op van een mens die principieel ‘tweestemmig’ is. Deze tweestemmige mens leeft alleen dan waarachtig – Woolfs ‘moments of being’ – als herinneringen niet verdrongen, maar juist geëxploreerd worden. We zijn zowel een zichtbaar en aan natuurwetten en vergankelijkheid onderhevig wezen, meent Clarissa, alsook een onzichtbaar zelf, dat ‘zoveel verder reikt’.
Juist omdat dit zelf zoveel verder reikt, kunnen we niet met zekerheid zeggen wat ermee gebeurt als ons laatste uur heeft geslagen: ‘Het mondde uit in een transcendentele theorie die haar in staat stelde te geloven, of te zeggen dat ze geloofde (al haar scepsis ten spijt), dat doordat onze verschijning, het deel van ons dat zichtbaar is, voortdurend wordt vergeleken met het andere, het ongeziene deel van ons, dat zoveel verder reikt, het ongeziene wellicht kan overleven, kan worden teruggevonden in deze of gene met wie het op de een of andere manier is verweven, of zelfs op sommige plekken kan blijven rondwaren, na de dood. Misschien, misschien.’
Die laatste woorden zouden een verre echo kunnen zijn van de beroemde uitspraak van de zestiende-eeuwse essayist Michel de Montaigne, die op de vraag of er een leven na de dood bestaat, antwoordde met ‘un grand peut-être’. Ook Virginia Woolf geeft in deze roman de voorkeur aan een vraagteken – ‘misschien, misschien’ – boven het negatieve uitroepteken van de nihilisten – niets, niets en nog eens niets – of het positieve uitroepteken – hemel of hiernamaals – van de gelovigen. Hiermee wordt Mevrouw Dalloway nog geen mystiek boek, maar wel een roman die op uiterst behoedzame wijze de complexe en mysterieuze verhouding tussen tijd en bewustzijn verkent. De vervloeiing van de grenzen van de individualiteit die het afdalen in de inner time tweeg brengt, verklaart misschien waarom Clarissa, als zij van de zelfmoord van Septimus hoort, zo ontroerd raakt en zelfs vreugde voelt dat ‘hij het gedaan heeft’. Die vreugde ervaart zij, omdat hij haar ‘de schoonheid liet voelen’. Welke schoonheid? Misschien die van de mogelijkheid van een gezamenlijk opgaan in een andersoortige tijd: ‘Dood was een poging te communiceren: mensen voelden steeds de onmogelijkheid van het bereiken van de kern, die hun op mysterieuze wijze ontging; nabijheid dreef uiteen, extase verbleekte; je was alleen. In de dood wachtte je een omhelzing.’
Bij leven liet Virginia Woolf ons een schitterende roman na, die de lezer keer op keer aanspoort de bloemen zelf te gaan kopen, de benen te strekken, de ziel te luchten en de loden kringen van de tijd af te schudden om enkele waarachtige moments of being te ondergaan.

Joke J. Hermsen

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum