22 mei verschijnt Op weg naar Armageddon door Bob de Graaff. Vanavond kunt u een fragment lezen en uw exemplaar reserveren.
Religieus en seculier fanatisme is niet iets van deze tijd. Op weg naar Armageddon is de geschiedenis van gewelddadige pogingen om heilstaten te vestigen, van de middeleeuwen tot de dag van vandaag.
Aan het einde van de middeleeuwen manifesteerde zich op diverse plaatsen in Europa een gewelddadig verlangen het Rijk van God op aarde te vestigen. Sindsdien is dit streven telkens opnieuw opgekomen, overal ter wereld en in alle mogelijke varianten. Bob de Graaff, terrorismedeskundige bij uitstek, laat religieuze en politiek-filosofische stromingen waarin fanatisme een rol speelde of speelt de revue passeren: van het christelijke radicalisme via seculiere vormen als het communisme, het anarchisme en het fascisme tot aan de hedendaagse vormen van islamistisch terrorisme en de theocratie van Iran.
Over de auteur:Bob de Graaff is hoogleraar inlichtingen- en veiligheidsstudies aan zowel de Universiteit van Utrecht als de Nederlandse Defensieacademie in Breda. Hij was tot januari 2010 hoogleraar terrorisme en contraterrorisme en directeur van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme. Hij was de eerste hoogleraar op dit vakgebied in Nederland.
Aan het eind van de Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd, ten tijde van de Hervorming, manifesteerde zich op diverse plaatsen in Europa een gewelddadig verlangen het rijk van God op aarde te vestigen, het nieuwe Jeruzalem, dat het einde der tijden symboliseerde. In Florence, in de Lage Landen en in Duitse en Boheemse gebieden bereidden gelovigen de terugkeer van Jezus Christus op aarde voor, zoals die was aangekondigd in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps. Een eeuw later waren in Engeland soortgelijke verschijnselen waarneembaar. Om die terugkeer van Christus, die het begin van een duizendjarig rijk zou markeren, mogelijk te maken, moest schoon schip gemaakt worden. Gelovigen in deze nakende eindtijd moesten zich volmaakt gedragen en geloven voordat de voleinding van de geschiedenis kon plaatsvinden. Deze behoefte aan een grondige vernieuwing betekende dat een radicaal einde moest worden gemaakt aan de bestaande aardse toestanden, die in de ogen van de gelovigen vaak verderfelijk waren. Wie niet meewerkte aan die katharsis, moest desnoods met geweld worden geëlimineerd teneinde een tabula rasa te creëren, een schone lei, voor de komst van het Godsrijk op aarde.
Een dergelijk gewelddadig millenarisme, dat ik kortheidshalve in dit boek aanduid als fanatisme, zou zich in de loop van de geschiedenis niet beperken tot religieuze stromingen. Ook nadat God zelf was verdwenen uit het denken van westerse filosofen in de periode vanaf de Verlichting, bleef het geloof in de vestiging van heilsrijken op aarde bestaan. Misschien nog wel sterker dan voorheen. De revolutionaire utopist bleef ervan overtuigd dat een onvolmaakte samenleving met geweld moest worden vervangen door een toestand van volmaaktheid, een heilstoestand. Men zou derhalve in plaats van millenarisme dan ook meer omvattend van ‘salvationisme’ kunnen spreken. En binnen het kader van dit boek gaat het dan over de gewelddadige vorm ervan, het fanatisme. De afgelopen jaren hebben volgens sommigen in West-Europa een terugkeer van religie te zien gegeven die diegenen verraste die meenden dat de wereldgeschiedenis een patroon van voortgaande secularisering bood. Dat religie zo veel meer aandacht heeft gekregen in het afgelopen decennium, heeft in hoge mate te maken met wat wordt genoemd: islamistisch terrorisme.
Dit boek wil een overzicht bieden van die ontwikkeling van gewelddadig millenarisme door de eeuwen heen, zowel in zijn religieuze als in zijn seculiere variant. Het wil daarbij duiding geven aan dit proces, een bijdrage leveren aan het discours over millenaristisch geweld en daarmee relevant zijn voor een actuele beleidsbepaling.
Als het ergens nodig is om de standpuntbepaling van de auteur zelf te vermelden, dan is het wel in een boek als dit. Geboren in 1955 ben ik opgegroeid in een rooms-katholiek en nog grotendeels verzuild milieu, waarin niettemin Nederlands-hervormde elementen niet volledig afwezig waren. In mijn tienerjaren heb ik afscheid genomen van religie, dat wil zeggen van de geïnstitutionaliseerde geloofsbeleving, en korte tijd later ook van wat er resteerde aan persoonlijk geloof in het transcendente om ten slotte te evolueren tot een humanistisch standpunt met alle twijfel die daaraan inherent is.
Ook ik heb ontdekt dat een afscheid van religie nog geen afscheid van fanatisme hoeft te betekenen. Pas in de loop van mijn geschiedenisstudie ontdekte ik dat de waarheid, die voor fanatici altijd in een of andere vorm de leidraad voor hun handelen is, niet bestaat. Twijfel, dat wil zeggen de overtuiging dat andere dan de eigen gedachten en opvattingen misschien even geldig en waardevol kunnen zijn of wellicht nog meer dan de eigen ideeën, vormt de basis voor twee zaken die ik noodzakelijk acht voor een menswaardig bestaan: democratie en wetenschap, die bovendien nauw met elkaar verstrengeld zijn. De studie van het verloop van de geschiedenis is misschien niet de meest wetenschappelijke die er is, het is waarschijnlijk wel de beste manier om te ontdekken dat de realiteit hoekig, brokkelig, weerbarstig en altijd onaf is. De historicus realiseert zich in een tijd van wetenschappelijke specialisaties hoe onbeholpen hij daarbij te werk moet gaan: hij streeft een generalisme na waarbij hij van veel dingen een beetje probeert te begrijpen. Daardoor is hij kwetsbaar voor kritiek van specialisten, theologen, filosofen, psychologen en anderen die het op onderdelen stuk voor stuk beter weten dan hij. Als een soort Icarus probeert hij zich boven de mêlee van het menselijk bestaan te verheffen. Hij tracht het eeuwigheidsperspectief ten aanzien van de menselijke geschiedenis te benaderen om tot faire oordelen te komen. Dat maakt hem wellicht cynisch over de snoodheid van sommige mensen, maar veelal stemt het hem ook mild ten aanzien van de ploeterende mens die telkens opnieuw oplossingen probeert te vinden voor existentiële problemen en maar al te vaak met de ene oplossing het volgende probleem creëert. Maar op elk moment van zijn icarische tocht dreigt de historicus zijn euvelmoed te moeten bekopen met een al even icarische val in zee.
De historicus is dus gedwongen tot bescheidenheid over het menselijke vermogen in het algemeen door streven en tegenstreven te bereiken wat hem voor ogen staat, en tot bescheidenheid over zijn eigen vermogen om nabij de zon van de waarheid niet zijn vleugels kwijt te raken. Tegenover dit dubbele besef van nietigheid en bescheidenheid moet elke daad of opvatting die uitgaat van een verabsolutering van het menselijk handelen, zelfs als de daders menen een goddelijk of historisch gelijk aan hun zijde te hebben, wel tot vervreemding leiden.
De voortdurende herhaling door fanatici van een aangekondigd einde der tijden dat geen einde blijkt te zijn, veroorzaakt het lachspiegeleffect van de geschiedenis van het gewelddadig millenarisme of fanatisme. Dat is de zoete wraak van mij als historicus, die, als de eerdere apocalyptici gelijk zouden hebben gekregen, niet eens zou hebben bestaan. Ik ben onderdeel van een universum dat voor hen onvoorstelbaar was. Deze genealogie van het fanatisme, die dit verschijnsel weergeeft in zijn telkens herhaalde vorm en verandering, kan dan ook niet anders zijn dan een antifilosofie van het fanatisme, waarbij ik overigens open blijf staan voor dialoog. Dat ik a-religieus en ongelovig ben, betekent niet dat ik diegenen die in dit opzicht andere opvattingen koesteren, zonder respect benader. Ik heb mij bij het doornemen van de omvangrijke literatuur over het apocalyptische denken herhaaldelijk gestoord aan de badinerende en meesmuilende toon waarmee zich superieur wanende auteurs met hun wijsheid van achteraf en vanuit een leunstoel, waarin zij de pijn van de apocalyptici niet voelden, hun onderwerp beschreven. We leven in een tijd waarin juist twijfel ten aanzien van de ernst waarmee sommigen geloven, in God maar evenzeer in aardse waarden, telkens opnieuw tot grote gevoeligheden leidt. Verbeterde communicatie stelt ons in staat kennis te nemen van gebeurtenissen aan de andere kant van de aardbol alsof ze daadwerkelijk bij ons thuis hebben plaatsgevonden. Vanuit die ervaring bekritiseren we dingen ook alsof die zich daadwerkelijk in onze eigen achtertuin afspelen.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw verzorgde de kleinkunstenaar Fons Jansen, van origine gespreksleider bij een katholiek vormingscentrum, cabaretvoorstellingen met titels als De lachende kerk, Geloofs-afval en Gelooft u ook niet. In een van zijn voorstellingen speelt Jansen een schooljongen die de dominee (een pastoor was kennelijk te gewaagd) hoort zeggen dat God overal is, waarop hij riposteert: ‘O ja, ook bij ons in de tuin?’ ‘Zeer zeker.’ ‘Nou, dat kan niet, want wij hebben geen tuin.’ Het was de bevrijdende lach waarmee Nederlandse katholieken hun kerk en hun religie relativeerden met een humor die al snel als oubollig werden ervaren. Tegenwoordig lijkt relativering ver weg te zijn; elke uiting van spot of zelfspot ten aanzien van religie en geloof wordt zwaar gewogen. Herhaaldelijk dreigt de vrijheid van meningsuiting te worden beknot, omdat er kritiek op een religie in kan worden gezien die kwetsend is voor de aanhangers ervan. In een wereld waarin steeds meer religies naast en door elkaar bestaan, is kritiek op de overtuigingen van anderen vrijwel onvermijdelijk. Als in Brussel wordt besloten om de swastika in de ban te doen, omdat zij het symbool van het nazidom was, komt er protest uit India van mensen die er een heilig symbool in zien. We kunnen in een geglobaliseerde wereld onmogelijk nog langs elkaar heen leven, als een nieuwe vorm van vreedzame coëxistentie of repressieve tolerantie. Mensen die geloofsvrijheid eisen en verlangen dat zij binnen de grenzen van de wet hun geloof mogen beleven, zullen moeten accepteren dat anderen met eenzelfde vrijheid hun geloof ter discussie stellen. Kritiek op een geloof, eventueel zelfs het lachen om een geloof, is nog geen aantasting van de geloofsvrijheid en evenmin een belediging van de gelovigen. Want geloof kan tegen een stootje. De gelovige die meent dat het anders is, is of intolerant of wankel in zijn geloof.
Dat het kennisnemen van de voortdurende herhaling van beweringen over de eindtijd en het wereldhistorisch gezien tot nu toe telkens falen van zulke openbaringen of voorspellingen uiteindelijk niet anders dan afbreuk kan doen aan de ernst waarmee wij nieuwe beweringen daaromtrent beschouwen, mag onze blik niet vertroebelen voor het geweld waarmee sommige gelovigen-in-de-eindtijd hebben geprobeerd deze te realiseren. Evenmin mag het ons blind maken voor het gegeven dat er technologisch gezien steeds minder mensen nodig zijn om hun eigen profetie waar te maken. Juist die groeiende mogelijkheid dat een groep zogeheten super of hyper-empowered individuals hun ideeën over een heilvol eindstadium met geweld realiseren, dwingt ons om hun voorlopers nader te bestuderen.
Ik heb ernaar gestreefd het gedachtegoed van de afgelopen twee millennia ten aanzien van het fanatisme op hoofdlijnen weer te geven en de ontwikkeling daarin kernachtig maar fair neer te zetten voor zover het West-Europa betreft en daarnaast aandacht te besteden aan ontwikkelingen in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten. Wie er anders over denkt, vraag ik dit boek te beschouwen als een uitnodiging tot debat.
© 2012 Bob de Graaff © 2012 Boom Amsterdam