Leesfragment: Oscar

22 januari 2012 , door Jan Siebelink
|

Op donderdag 26 januari verschijnt Oscar, de nieuwe roman van Jan Siebelink. Dit weekeind publiceren we er al uit voor op de site.

Vlak na de Tweede Wereldoorlog reist Oscar op verzoek van Esmée, de weduwe van zijn vriend Id, samen met haar naar Duinkerken. het voert hem onherroepelijk terug naar het begin van de oorlog, naar het moment dat hij en Id, jonge leraren nog, werden gemobiliseerd en uitgekozen voor een geheime missie naar Londen. De reis begint in Zeeuws-Vlaanderen, dat zich medio mei 1940 nog niet had overgegeven, maar Oscar en Id komen niet verder dan Duinkerken, waar ze belanden in Duits spervuur. Tijdens de reis met Esmée wordt Oscar gekweld door de vraag of zij vermoedens heeft over de afschuwelijke gebeurtenis die in Duinkerken heeft plaatsgevonden en die zijn leven sindsdien heeft getekend. En hoe zijn haar gevoelens voor hem, nu Id er niet meer is? Jan Siebelink geeft een aangrijpend, ingetogen portret van een vriendschap die eindigde in een tragedie.

Jan Siebelink is de afgelopen jaren gaan behoren tot de succesvolste schrijvers van Nederland. Met zijn roman Knielen op een bed violen veroverde hij een ongekend groot en breed publiek. Het boek werd onderscheiden met de AKO Literatuurprijs en in verscheidene talen vertaald. Zijn laatst verschenen roman is Het lichaam van Clara.

Oscar van Kervel vroeg de chauffeur, een korporaal van de Militaire Politie, hier te stoppen, hoek Groot Hertoginnelaan-Laan van Meerdervoort. Oscar was een klein uur geleden uit Londen aangekomen. De korporaal salueerde voor de Nederlandse officier in RAF-uniform. Oscar beantwoordde zijn militaire groet met een kort, onaf gebaar naar zijn pet, bedankte hem voor de snelle rit.
Even nog volgde hij de jeep die richting Javastraat al snel uit het zicht verdween. Oscar bleef in de verte turen alsof hij iets verwachtte: een plots inzicht, een verklaring? Hij wendde zijn blik af, liep de Groot Hertoginnelaan in. De begrafenisonderneming bevond zich in een van de kapitale panden. Vanavond was hier tussen zeven en acht uur gelegenheid tot condoleren. De herbegrafenis zou morgen plaatsvinden op Oud Eik en Duinen. Die plechtigheid zou hij niet mee kunnen maken. Morgenvroeg werd hij al terugverwacht op het hoofdkantoor van de Nederlandse troepen in Engeland, aan Park Lane.
Oscar liep langzaam, hield zijn passen steeds meer in, bleef staan en hoorde het formidabele mitrailleurvuur van toen. Dat was in een eerder leven, leek het, in een vorig bestaan, in een onmogelijk verleden.
Hij liep weer door, heel omzichtig, met kleine passen, door een labyrint van beelden. Direct zou hij bij de kist staan. Wat kon die kist aan stoffelijke resten bevatten? Ids hoofd was na de schietpartij nauwelijks als hoofd herkenbaar geweest. Nog even en hij zou Esmée begroeten. Hoe zou ze hem tegemoet treden?
De deur stond open. In de gelambriseerde hal tekende hij het condoleanceregister, opengeslagen op een lessenaar. Een portretfoto van Id Bodien stond op het roodmarmeren blad van een rond tafeltje met een gekartelde vergulde rand. Die fijnzinnige details vielen op in de hal die zo grauw was als de dag buiten.
Oscar keek het hoge, schemerige vertrek in waar hij zijn vriend wist. Aan het voeteneind van de gesloten kist lag een uitbundige grafkrans met witte anjers. Oscar had hem vanuit Londen bij een bloemenzaak op het Noordeinde besteld. Het mocht opvallend, exuberant zijn. De bloemist had hem niet teleurgesteld.
Hij zag Esmée bij het hoofdeinde in gesprek met een familielid. Wat een mooi gezicht, ondanks het verdriet, de vermoeidheid.
Oscar overzag het vertrek met de rode vloerbedekking, de fluwelen gordijnen die van de zoldering tot op de grond hingen, de kist met zijn bloemstuk en daarachter een kleiner, van witte rozen, ongetwijfeld van haar. Hij beschouwde het tafereel zonder bedroefd te zijn, zonder zich schuldig te voelen.
Meer dan vijf jaar had zij niets van zich laten horen. Esmée had het verlies van haar man moeten verwerken, en er was de bezetting.
De brieven die hij uit Engeland had geschreven, ook direct na de bevrijding, waren niet beantwoord. Totdat zij hem in juni ’45 een kort bericht stuurde. Zijn vriend zou worden herbegraven. De stoffelijke resten waren overgebracht van een Noord-Franse begraafplaats. Hij ging haar richting uit. Zij kreeg hem in het oog, kwam op hem toe, greep zijn hand. Oscar kuste haar. Ze liepen samen naar de kist, bleven bij het hoofdeinde staan, staarden naar het deksel van blank hout, de koperen handgrepen. Oscar stond dicht bij haar. Zij legde een moment haar hoofd tegen zijn schouder, fluisterde:
‘Het is zo verschrikkelijk.’
Esmée hernam zich. De familie die al aanwezig was, had zich in een verre kring, in de duisternis teruggetrokken.
Oscar haalde uit de binnenzak van zijn uniformjas twee kleine foto’s. Eén liet beide vrienden zien in het uitgaanstenue van vaandrig, voor de ingang van het imposante Grand Hôtel du Commerce in Middelburg. Op de andere stonden ze uitdagend, sigaret wat achteloos tussen de lippen, aan weerszijden van een legervoertuig, één voet op de geribbelde treeplank.
Hij legde ze naast elkaar op de kist. Hij had ze willen sturen, maar het was gepaster ze persoonlijk te overhandigen.
Esmée nam ze in de hand, staarde er langdurig naar, legde ze zonder iets te zeggen terug op de kist.
Hij hield haar beide handen vast, zij snikte zacht, gaf zich over aan haar verdriet. Hij zag haar ontreddering en zei zacht, zijn hoofd naar haar toe buigend:
‘Het is verschrikkelijk. Er zijn geen woorden voor. Wie had dat kunnen bedenken?’
Hij legde een arm over haar schouder, kwam met zijn gezicht heel dicht bij het hare, keek naar haar mond, sprak tegen haar mond: ‘Ja, het is zo vreselijk. Je kunt het niet bedenken. Dát niet.’
Hij kuste haar mond. Ze deed geen poging hem af te weren. Oscar boog zich naar haar handen, kuste de kleine, slanke vingers, bracht ze naar zijn mond, wilde ze nooit meer loslaten.
In haar ogen lag grote vaagheid. Hij zei:
‘Ik zal er altijd voor je zijn, Esmée. Dat weet je toch?’
Hij trok zacht maar dwingend aan haar schouder. In zijn herinnering zag hij de boom en daaronder de gecamoufleerde auto, die in beweging kwam. De dingen bewogen in zijn herinnering. Hij snoof, alsof het nu plaatsvond, de bijtende geur die van de rokende, gloeiend hete loop af kwam.
‘Dat weet je toch?’
Hij wilde opnieuw haar mond kussen. Zij weerde hem af.
‘Esmée, vijf jaren zijn eroverheen gegaan!’ Hij had haar handen weer gepakt, voelde de rand van de kist tegen zijn rug. Oscar besefte dat hij zich ongepast gedroeg, maar hij kon niet anders.
‘Zeg wat!’
Hij hoorde het gekuch, het gefluister vanuit het duister.
Voetstappen kwamen op hem af.
‘Alstublieft, gaat u mee. U verstoort dit samenzijn.’
Hardhandig werd hij aan zijn schouders weggevoerd. In de hal leek hij tot bezinning te komen.

Voor zijn gênante gedrag tijdens de condoleance had hij zich vanuit Londen via een telegram, vervolgens middels een lange brief, verontschuldigd. Esmée had op die berichten niet gereageerd, maar had hem, na enkele weken, tot zijn verrassing opgebeld.
Ze had hem gevraagd haar te vergezellen naar Noord-Frankrijk, wilde de plaats zien waar haar man was omgekomen, de weg volgen die hij met zijn vriend had afgelegd. Esmée wilde een compleet beeld krijgen. Ze had kort en zakelijk gesproken, geen toespeling gemaakt op het gebeurde in het opbaarvertrek.
Hij had haar op dit nogal ongewone verzoek voorzichtig tegengeworpen: ‘Waarom dat alles weer oproepen? En wát vind je terug? Een weg, een bos, een afgraving waar ooit krijt uit gewonnen was en waarin water stond. Misschien nog de resten van een oud kippenhok.’ En zóu hij de plek nog wel terug kunnen vinden? Ja, de voormalige krijtgroeve zou er nog zijn. Maar het lage dijkje waarachter ze zich verscholen hadden? En wat wist Oscar zich nog te herinneren van de weg die ze vanaf Breskens naar het zuiden hadden afgelegd? Het was een grote chaos geweest van uit elkaar geslagen eenheden, uitgebrande legervoertuigen, weggesmeten wapens. Moest hij dat allemaal gaan vertellen? Hij had haar vijf jaar geleden toch zo goed mogelijk geïnformeerd? Maar zij was vastbesloten geweest, en ze hadden een afspraak gemaakt. Ze zouden de tocht, vanaf de mobilisatie in Den Haag, zo exact mogelijk nadoen.

Dit aanstaande reisje had hem vele slapeloze nachten bezorgd, maar hij moest toegeven dat het hem de mogelijkheid bood haar terug te winnen.
In de tijd van hun verhouding hadden ze elkaar cadeautjes gegeven. Op een dag kondigde zij hem aan dat ze liefdesgevoelens voor zijn vriend koesterde. Het kwam tot een huwelijk. Alle cadeaus die ze van Oscar ontvangen had, gaf ze hem terug. Ze wilde met een schone lei beginnen. Daar zat een fijn kristallen flacon bij, half opgebruikt, met de geur die zij boven alles prefereerde: verveine. Ze wilde die geur niet meer in huis hebben. Niets mocht herinneren aan hun omgang. De teruggegeven cadeaus had Oscar weggedaan, behalve de flacon. Dat cadeautje had hij nu bij zich. Hij had geen idee hoe zij hem tijdens dit reisje tegemoet zou treden, welke houding ze aan zou nemen. Zou zich voor hem een nieuwe kans voordoen?
Esmées plan had hem in de weken die volgden niet meer losgelaten. Het was ook mogelijk, maar zeer onwaarschijnlijk, dat zij op de een of andere manier aanvullende informatie over Ids dood had gekregen en zich daarom ter plekke meer zekerheid wilde verschaffen. Maar, stelde Oscar zichzelf gerust, het was ondenkbaar dat haar nieuwe feiten ter ore waren gekomen. Niemand, alleen Oscar, had Ids ondergang gezien. Hij kon zich wel voorstellen – ook dit ter eigen geruststelling – dat Esmée zich die verschrikkelijke gebeurtenis al ontelbare malen voor de geest had gehaald en bij gebrek aan precieze details was gaan dromen, zich een beeld van de situatie had gevormd, een toedracht had bedacht waarin ze was gaan geloven. Oscar kon zich voorstellen dat de reis naar Frankrijk haar hiervan zou verlossen. Helemaal gerust was hij er niet op.
Oscar wachtte op Esmée in de eersteklas wachtkamer van het Hollands Spoor. Ze zouden de eerste trein naar Vlissingen nemen. Zijn voorstel haar thuis af te halen om samen naar het station te gaan, had zij afgewezen.
Oscar was te vroeg, keek naar de drukte, die zonnige maandagochtend, naar de treinen die gereedstonden. Een trein verliet de overkapping.
Esmée was er nog niet. Andere wachtenden keken bewonderend naar de Engelse officier. Hij droeg de blauw-witte parawing en daaronder een rij onderscheidingen. Een trein kwam binnen, de deuren gingen open. Er was een omroepbericht. Oscar móest zich wel de ochtend van zes jaar geleden herinneren, toen hij en Id, vergezeld door Esmée, zich de negenentwintigste augustus 1939 met de enorme massa reservisten (de lichtingen ’24 tot en met ’39) naar het station begaven, om af te reizen naar de mobilisatiebestemming. De sfeer op de perrons was nogal vrolijk. Niemand geloofde in een echte oorlog. Het wachten die ochtend duurde lang. Ten slotte werd omgeroepen dat hun lichting aan de beurt was. Je moest het mobilisatietelegram C gereedhouden bij het instappen. Na het instappen had de trein nog lang stilgestaan. Kleine groepen soldaten leken al flink aangeschoten en zongen ‘Waar de blanke top der duinen...’ Soldaten die naar het front gaan, drinken en zingen. Wat ze zingen, doet er niet toe. Als het maar mooi is. Onder de smeedijzeren overkapping van Hollands Spoor klonk ‘Waar de blanke top der duinen schittert in de zonnegloed’. Id en vooral Oscar waren niet onverschillig gebleven voor het spektakel. Alleen uit Den Haag vertrokken die dag zestienduizend reservisten... Het normale reizigersvervoer was geheel komen te vervallen.

Oscar keek op zijn horloge, fronste zijn wenkbrauwen. Hun trein stond gereed en zou over enkele minuten vertrekken. Hij stond op, verliet de wachtkamer, keek het perron af. Een trein vertrok van een ander perron. Hij maakte zich nauwelijks ongerust. Het was haar plan geweest, ze zou zeker komen. Hij liet zijn herinneringen nog even toe. Er werden paarden in een goederenwagon geladen. Er werd gezongen. Er zou de hele dag gezongen worden. Drukte, rumoer, opwinding, de schelle echo’s, het hier en daar uitbrekende gezang, dat abrupt weer ophield.
Gelukkig, daar was ze, het smalle gezicht, de helblauwe, altijd licht verbaasde ogen, gekleed in een donker mantelpakje, met een fijn handtasje van rood leer en een grotere schoudertas. Ze liep vlug, keek rond, nerveus, gespannen. Een opvallende vrouw die alle blikken trok. Hij sloeg haar gade van achter een kiosk, voelde zich dankbaar, liep op haar toe.
Oscar en Esmée vertrokken met z’n tweeën, die ochtend van de drieëntwintigste augustus, uit Den Haag, richting Middelburg, dat wil zeggen met z’n drieën, twee levenden en een dode. Via die dode vriend, via die nevelige realiteit, wilde hij zijn voormalige geliefde weer bereiken.

Oscar en Id kenden elkaar van het gymnasium Haganum aan de Laan van Meerdervoort, waar ze in 1936 gelijktijdig als docent Engels waren benoemd. Oscar was getrouwd met Bettie van Hoogstraten, de dochter van een boekhandelaar op het Noordeinde, gespecialiseerd in Engelse literatuur. Id Bodien was vrijgezel, wat verwondering wekte, want hij was innemend, niet onknap en joviaal. De gemakkelijke manier waarop hij met collega’s en leerlingen omging, had hem snel populair gemaakt. Zonder noemenswaardige inspanning hield hij orde in de moeilijkste klassen, hij bereidde zijn lessen nauwelijks voor, gaf weinig repetities, maar zijn examenkandidaten behaalden hoge cijfers. Ook was hij regisseur van de leerlingentoneelgroep, die grote klassieken als Racine en Molière speelde.
Oscar van Kervel had moeite met de klassen, moest veel schriftelijk werk geven om ze stil te houden, wat inhield dat hij, ook in het weekend, tot diep in de nacht zat te corrigeren. Elk uur moest de orde opnieuw bevochten worden. Zijn eindexamenleerlingen scoorden beduidend lager. Hij was, in tegenstelling tot Id, wel sportief en floot wedstrijden tijdens het voetbalpaastoernooi. Dat had hem bij een kleine groep leerlingen wel enig krediet gegeven.
Id had met hetzelfde gemak zijn dissertatie over de tijdgeest in het werk van Oscar Wilde geschreven. Oscar had jaren materiaal verzameld over de invloed van het Franse fin de siècle op de Engelse literatuur van de nineties, maar had niet tot de afronding van zijn proefschrift kunnen komen. De school had hem te veel geabsorbeerd.
Van nature hield Oscar zich ter zijde.

Copyright © 2011 Jan Siebelink
Auteursportret © Paul Levitton

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum