Leesfragment: Piloot van goed en kwaad

27 november 2015 , door Joost Conijn
|

Op donderdag 13 september verschijnt Piloot van goed en kwaad van Joost Conijn, het boek over zijn reis in een zefgebouwd vliegtuig. Eveneens op 13 september vertelt Conijn in de Stadsschouwburg over zijn boek, vandaag al publiceren wij een deel van het eerste hoofdstuk voor.

In zijn zelfgebouwde vliegtuig koos Joost Conijn een route die niemand anders ooit nam. Hij vloog vanuit Europa over Afrika en bezocht de meest onherbergzame gebieden in het oerwoud. Hij landde op rafelige stukjes asfalt en kreeg eten en een slaapplaats van de verwonderde mensen voor wie hij zomaar uit de lucht kwam vallen. Overgeleverd aan het materieel van zijn vliegtuig, aan het humeur van de plaatselijke autoriteiten en aan de elementen, maakte Joost Conijn een verbijsterende tocht.

Te jong om te sterven

‘Je moet hoog vliegen in Afrika. Dan kunnen ze je niet raken,’ zegt Ronald.
‘Laag over het dek juist,’ zegt Jim, ‘zodat ze geen tijd hebben om je te raken.’
Ze willen me heel weer terug en vertellen daarom over de gevaren van het vliegen. Over de piloten die niet terugkeerden en de vermiste vliegtuigen waarvan nooit meer een spoor werd gevonden.
Vijf minuten vliegen over bergen en kloven is een dag teruglopen, besef dat, leggen ze me uit. Dat ik een ssp, een self-supporting pilot, moet zijn. Hoeveel water ik moet meenemen over de Sahara. Minstens 20 liter wanneer ik een noodlanding moet maken, rekent Ronald me voor: je drinkt in die hitte 10 liter per dag. Jim twijfelt over de enkele ontsteking op mijn motor, Ronald over mijn kennis van het luchtruim. Dat ik niet weet dat het vermogen afneemt met de hoogte: ‘Dat weet je toch omdat je de liftformule uit je hoofd kent?’

Altijd maar weer die verhalen over hoe het fataal afliep, over wat je allemaal nog niet weet.

Het is eind mei. Nederland is groen, de lucht is blauw met hier en daar een witte wolk. We zijn vertrokken, ingeklemd tussen de bagage – slaapzakken, kaarten, reserveonderdelen, zwemvesten en vuurpijlen – vliegen we op 300 meter hoogte. Ik zit achterin en bestuur het vliegtuig, Ward geeft voorin met zijn hand de richting aan. ‘We zijn nu boven Utrecht,’ zegt hij. ‘We gaan er toch langs?’ vraag ik. Waar moet je landen als de motor stopt? Met 135 km/u schuift de stad omringd door soepele snelwegen onder ons door. Vrachtschepen trekken witte sporen door de kanalen. Rook uit de fabrieksschoorstenen gaat recht omhoog.

Ik luister gefocust naar het geluid van de motor die vorige week nog in onderdelen op de werkbank lag. Een motor die net weer in elkaar zit maakt onzeker, het duurt lang voordat het vertrouwen weer is opgebouwd. Bij het olie verversen vlak voor vertrek van de grote tocht lag er een klein stukje ijzer onder in het carter. Ik liet het minuscule stukje metaal op mijn vingertop aan Jim zien. ‘Het hele blok moet uit elkaar,’ zei hij. ‘Met ijzer in je motor kun je niet over Afrika vliegen. Wanneer het gaat zwerven, loopt uiteindelijk je blok vast.’ Dezelfde middag heb ik de motor nog van het vliegtuig gehaald en tot het laatste onderdeel gedemonteerd. De volgende ochtend stak hij weer in elkaar, niets gevonden. Maar nu weet ik zeker dat het in orde is, niets is erger dan denken, hoog in de lucht boven de woestijn, aan een klein stukje ijzer in je motor.

Mark heeft me vanochtend geholpen het vliegplan te filen. Hij liet zien waar je het veld van departure, alternates en het veld van arrival op het roze A4’tje invult en legde uit dat je de estimated time of flight iets ruimer moet nemen. ‘De wind kan draaien of je raakt de weg kwijt. Wanneer je niet op tijd op je bestemming arriveert, zetten de autoriteiten een zoekactie in.’
Over twee uur moeten we op Brasschaat geland zijn. We ontwijken de verboden gebieden op de kaart. Nederland is doortrokken met brede stippellijnen en gearceerde gebieden aangeduid met getallen, symbolen en afkortingen. Je moet ze allemaal weten te duiden om op de juiste hoogte onder de aanvliegroute van Schiphol door en hoog genoeg over vliegveld Hilversum heen te vliegen.

Opeens zijn we stil, ik ruik vuur. Is er ergens brand beneden? Uit de weilanden zie ik nergens rook opstijgen. Het lijkt de geur van verbrande olie, maar ik zeg niks tegen Ward. Hij kan ook ruiken. Denken aan neerstorten, de altijd sluimerende angst. Toegeven aan mijn neus betekent gevaarlijk naar beneden en noodlanden.

Ward draait zich om en zegt: ‘Ik ruik iets vreemds, Joost.’
De oliedruk is goed, lees ik af op de meter en de watertemperatuur staat niet in het rood.
‘Je moet landen!’ schreeuwt Ward.
Een blauwe wolk stijgt voor ons op uit de motor, we zien even niets meer. Ik neem gas terug en duw de neus omlaag, in de valvlucht krijgt het vliegtuig weer vaart.
De wind komt daar vandaan, ik zoek een plek om ertegenin te landen, dan sta je het snelst stil.
‘Zet ’m daar neer.’ Ward wijst naar beneden.
Ik kijk om me heen naar de rustige sloten, weilanden en boerderijen. De gewassen staan hoog. Tijd vertraagt, adrenaline wordt aangemaakt, angst verdampt. Daar ga ik landen, op een schraal stuk behaard olifantsrug. Er zijn alleen nog automatische, heldere bewegingen van handen en voeten, aan de stick en op de pedalen. Nog drie bochten, we cirkelen naar beneden met de best speed of glide. Mijn ogen gaan over de bomen, kruisen de weg en de sloot erachter, naar de plek waar ik de wielen zal dwingen de grond te raken.
‘Neem dat veld daar, naast die vaart. Vlieg eerst laag over,’ zegt Ward.
Niks laag overvliegen, straks scheidt de motor er helemaal mee uit. In Hollandse weilanden liggen geen betonblokken verscholen, calculeer ik in stilte. Nu moet ik het verschil maken tussen landen en neerstorten, leven en dood, en daarin kun je je niet laten leiden door een ander, dat weet ik zeker.

Het veld is droog, hard en vol kuilen, door elkaar geschud, na honderd meter staan we stil. Stuiterend stappen we uit. Een oud mannetje in een blauwe overall komt rustig door de wei aangelopen. ‘Sorry dat we hier geland zijn, maar we hebben problemen met de motor,’ zegt Ward. ‘Ja natuurlijk, anders was je hier niet geland.’
Ik loop om het vliegtuig, het is nog heel, ook het achterwiel, een zwak punt.
Steunend op zijn hark neemt het boertje het toestel in zich op. ‘Aluminium?’ vraagt hij en voelt aan de vleugels.
We schroeven de motorkap los en zien olie op de uitlaat lekken.
Een andere man komt uit de richting van zijn boerderij het weiland in gelopen. ‘Kan dat zomaar, wat denken jullie van mijn gras? Ik land toch ook niet bij jullie in de tuin?’ ‘We konden niet anders,’ zeg ik tegen de man.
Zijn vrouw, die hem gevolgd is, valt ons bij: ‘Het is beter dat ze geland zijn dan dat ze te pletter waren gevallen, Jan.’ Een rood bestelbusje komt over de weg aanrijden, draait het weiland in en trekt sporen door het gras.
‘Kijk, dat bedoel ik,’ zegt de boer. ‘Straks staat de hele wei vol.’
‘Kunnen we het vliegtuig bij u op het erf zetten,’ vraag ik hem. Mijn gedachten gaan alleen nog maar uit naar de politieauto die zo zal arriveren. De agenten zullen de luchtvaartautoriteiten inlichten, er zal een onderzoek worden ingesteld dat maanden gaat duren en mijn reis naar Afrika zal eindigen in dit weiland. Er vliegen twee helikopters over. Ik moet het vliegtuig zo snel mogelijk zien te verstoppen.

‘Hij zal niet tussen de schuur en het huis door passen,’ zegt de man.
‘Zet hem maar op het beton bij het hek aan de weg,’ zegt zijn vrouw.
We duwen met zijn allen het vliegtuig richting de boerderij.

Linus, van het rode busje, kijkt over de rand van de cowling en constateert het defect: lekke krukas-oliekeerring. ‘Hier,’ zegt hij en hij drukt me het gereedschap in de hand dat hij uit zijn busje heeft gehaald. Mijn handen trillen. ‘Doe jij het maar,’ zeg ik. Om bij de keerring te komen demonteert hij behendig de poelie, een motorblok kent voor hem geen geheimen. Een slungelige jongen brengt in een rieten mand een thermoskan koffi e. ‘Lukt het?’ vraagt hij. ‘Ja,’ zegt Linus. ‘De keerring zat scheef.’ Met secondelijm monteert hij hem op de juiste manier terug.

Een auto stopt. De man stapt uit; vrouw, kinderen en hond blijven zitten. De man strijkt zijn haar uit zijn gezicht en loopt langzaam om het toestel heen. ‘Mooi kistje,’ zegt hij. ‘Zelf gebouwd, hier geland?’ Een boer op een fiets stopt ook. Twee blonde meisjes zitten giechelend achterop. Met een laars op het pedaal en de ander aan de grond bekijkt hij het vliegtuig. ‘Ik zag jullie naar beneden komen over de schuur.’ Hij wijst naar de boerderij achter een rij populieren verderop.

‘Hoe stijgen jullie straks weer op?’ vraagt de boerin. ‘Toch niet vanaf het land? Linus, zet je auto dwars in de bocht.’
‘Stap jij zo weer in?’ vraag ik aan Ward. ‘Natuurlijk,’ zegt hij. ‘Joost, het probleem is toch opgelost?’
We draaien proef.
Terwijl de boeren het verkeer tegenhouden, stijgen wij vanaf de weg op richting België en landen op Brasschaat onder de rook van Antwerpen.

‘De Jommekes die een kleine wereldreis willen maken zijn hier nog. Slecht zicht. Ja, het is niet anders.’ Pol belt de sergeant van wacht, die het vliegveld voor ons zal moeten vrijgeven om weer op te kunnen stijgen. De Nederlandse defensie huurt het op doordeweekse dagen van de Belgen om er met Apaches te oefenen.
We staan al drie dagen aan de grond. De wolken hangen laag boven de boomtoppen op 200 voet. Flarden mist vullen de open plek van de landingsbaan in het bos. Pol, een kenner op leeftijd, bekijkt ons vliegtuig, zijn oog valt op de borging van de propeller.
‘Wanneer de Belgische autoriteiten dit zien, gaan ze heel uw vlieger binnenstebuiten keren.’ De koppen van de zes bouten waarmee de propeller vastzit zijn doorboord met een klein gaatje, een dun ijzerdraadje verbindt ze met elkaar, zodat ze niet lostrillen. Pol verdwijnt in een van de hangars en komt terug met een speciale tang die wanneer je eraan trekt het ijzerdraad in elkaar vlecht, en zo borgt hij de propeller op officiële wijze.
‘Er zijn al genoeg props verloren,’ zegt hij. ‘En vapour lock, daar gaan ook veel vliegtuigen in de start aan kapot. Heb je daar maatregelen tegen getroffen?’
‘Vapour lock, dat heb ik wel eens meegemaakt,’ vertel ik. Tijdens het testvliegen in Tsjechië. Ik vloog voorzichtig rondjes boven het veld, steeds hoger. Toen waagde ik het erop en vloog naar Trnov, iets verderop. Het is moeilijk om er aan de grond te komen, er staat een fabriekje met een schoorsteen. Ik maakte een soepele landing, er was verder niemand, en zat een tijdje trots naast mijn vliegtuig in het hoge gras, het was broeierig warm. Aan het achterwiel sleepte ik het vliegtuig weer naar het begin van de baan en steeg op, opeens begon de motor te sputteren. De neus hing gevaarlijk in de klimstand omhoog. Wanneer het misgaat moet je niet afremmen, want je valt uit de lucht, maar juist vaart maken, de omgekeerde pilotenreflex. Ik duwde de stick naar voren, dook snelheid aan en speurde naar een uitweg in een landschap van glooiende velden en akkers gemeen doorkruist met elektriciteitsdraden. Vlak voor de noodlanding pikte de motor weer op en vloog ik terug naar Josefov, waar ik in een storm terechtkwam, maar dat is weer een ander verhaal. Er was niets te ontdekken aan de motor. De piloten vertelden me dat het vapour lock was: door hitte verdampte benzine in de leiding. ‘Nu heb ik de pomp direct achter de tank geplaatst om de druk op de brandstof hoog te houden.’

‘Ja, maar wat dacht je straks van 50°C in de woestijn?’ zegt Pol.

Na Brasschaat vliegen we richting Parijs. Vlak voor de Franse grens landen we om te tanken. We eten midden op de dag, als twee jonge prinsen, rode biefstuk in het restaurant direct naast de baan. Sportvliegtuigjes landen geruisloos en stijgen weer op met brullende motor. De Waalse tower operator biedt aan naar Frankrijk te telefoneren om te informeren of het luchtruim vrij is.
‘Faxen jullie nog wel een vliegplan?’
Bij de hangars verkoopt een man in korte broek met veel haar op zijn schouders ons 40 liter benzine. Een vliegplan voor Frankrijk is niet nodig, weet hij. ‘De luchtverkeersleiding valt je alleen maar lastig met waar en hoe je moet gaan. Voor Spanje is een vliegplan wel belangrijk.’ ‘Maar de restricted areas dan, de laagvliegcorridors waar Mirages rondjes jagen boven Frankrijk?’ ‘Die zijn niet actief overdag.’ Hij laat het ons zien in een boekje, dat we moeten meenemen op onze tocht. ‘Je kunt rustig de regels omzeilen,’ zegt hij, ‘maar je moet ze wel kennen.’

[...]

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum