Leesfragment: Populisten in de polder

27 november 2015 , door Paul Lucardie, Gerrit Voerman
| | |

25 april verschijnt Populisten in de polder van Paul Lucardie en Gerrit Voerman. Wij publiceren vanavond hun eerste hoofdstuk voor.

Populisme is ‘in’, zowel in Nederland als elders in Europa, Noord-Amerika (Tea Party), Zuid-Amerika (de Argentijnse president Hugo Chávez), tot in Thailand. Maar het populisme blijft een bijna ongrijpbaar fenomeen, ook in de Hollandse polders.

Politici die voor populist worden uitgemaakt, wijzen die benaming vaak verontwaardigd van de hand. Wetenschappers en journalisten strooien soms erg nonchalant met het woord. De auteurs van dit boek willen dat vermijden. Na een zorgvuldige omschrijving van het verschijnsel gaan ze na in hoeverre en wanneer het populisme in Nederland is voorgekomen. Daarbij komen niet alleen Pim Fortuyn en Geert Wilders aan bod, maar ook Jan Marijnissen en hun uiteenlopende voorgangers (van Joan Derk baron van der Capellen tot Den Pol tot Boer Koekoek). Eén ding is duidelijk: het populisme mag dan eenvoudige oplossingen verkondigen voor ingewikkelde problemen, maar het is niet minder complex dan andere politieke stromingen.

Hoofdstuk 1
Wat is populisme?

Ruim 25 jaar geleden werd populisme in Nederland nog beschouwd als een exotisch verschijnsel uit de Derde Wereld, ‘een anti-kapitalistische volksbeweging van meest agrarische volksgroepen, met name in Zuidamerikaanse staten’. De electorale successen van de Socialistische Partij (sp) in de jaren negentig van de vorige eeuw, de onstuimige doorbraak van de Lijst Pim Fortuyn (lpf) in 2002, gevolgd door de opmars van Geert Wilders, maakten echter duidelijk dat populisme evenzeer in ons land kan gedijen als in Argentinië of Venezuela. Populistische partijen groeien vrijwel overal in Europa, zelfs in altijd zo rustige landen als Zweden en Zwitserland. Men zou bijna van een pandemie kunnen spreken. Evenals bij de zogeheten Mexicaanse griep in 2009 ontstond in de media en de politiek een lichte paniek over de gevolgen van deze ‘ziekte’. Kiezers zouden door giftige populistische propaganda simplistische, autoritaire oplossingen gaan verkiezen boven verstandige compromissen; ze zouden hun vertrouwen in de parlementaire democratie kunnen verliezen en uiteindelijk bereid zijn zelfs een dictatuur te aanvaarden. Aan de andere kant beweren de populisten zelf vaak dat zij de ziekte van het politieke bestel niet veroorzaken, maar juist genezen. De parlementaire democratie is in hun ogen verworden tot een schijndemocratie waar een gesloten politieke klasse de beslissingen neemt en de politieke baantjes verdeelt zonder veel aandacht te besteden aan de belangen van het gewone volk.
Over het populisme bestaat dus veel verwarring, in Nederland evenzeer als elders in de wereld. Om de spectaculaire opkomst van het omstreden verschijnsel in ons land te kunnen begrijpen is het nuttig het populisme in een breder perspectief te plaatsen.Waar komt de term vandaan,welke betekeniswordt er door verschillende auteurs aan toegeschreven? En gaan onder de paraplu van het populisme wellicht zoveel verschillende voorbijgangers schuil dat er weinig van het regenscherm overblijft – is het nog wel een zinvol begrip, kan men zich afvragen.

Populisme: begripsbepaling

Het woord ‘populisme’ – of nauwkeuriger: de Engelse variant, populism – werd vermoedelijk in 1893 bedacht om aanhangers van de zojuist opgerichte People’s Party (Volkspartij) in Amerika mee aan te duiden. De People’s Party stelde zich in haar programma ten doel om de regeringsmacht in de Verenigde Staten terug te geven aan de gewone man, aan wie die macht volgens haar oorspronkelijk had toebehoord. Het programma bevatte uiteenlopende eisen, zoals hervorming van het geld- en bankstelsel en nationalisatie van de spoorwegen, maar volgens John Hicks – haar eerste geschiedschrijver – streefde de partij toch vooral naar ‘direct legislation by the people’: directe wetgeving door het volk, via referendum en volksinitiatief (waarbij een door burgers geformuleerd wetsvoorstel via een volksstemming aangenomen of afgewezen wordt). In een aantal westelijke en zuidelijke staten, waar graan- en katoenboeren zich in hun bestaan bedreigd zagen door de hoge tarieven van banken en spoorwegmaatschappijen, won de nieuwe partij een meerderheid, maar uiteindelijk slaagde ze er niet in het tweepartijenstelsel in de Verenigde Staten te doorbreken. Aan het begin van de twintigste eeuw kwijnde de partij vrij snel weg.
Met de ondergang van de People’s Party verdween het populisme echter niet. De historicus Michael Kazin laat zien dat de populistische overtuiging in de Amerikaanse politiek in allerlei vormen regelmatig terugkeert, ook binnen de twee gevestigde partijen, de Republikeinen en de Democraten.6 In de loop van de twintigste eeuw vonden soortgelijke ideeën ingang in andere delen van de wereld, en met name in Zuid-Amerika. In Rusland was overigens al in de negentiende eeuw de beweging van de Narodniki ontstaan, die later ook is aangeduid als ‘populistisch’ – narod betekent tenslotte ‘volk’ in het Russisch. Evenals de Amerikaanse populisten trachtten de Narodniki het gewone volk, en in het bijzonder de boeren, te mobiliseren tegen de politieke elite en het opkomend kapitalisme, al was de politieke en sociaaleconomische context totaal anders. In de Verenigde Statenwas het volk soeverein, althans in naam, en genoot het een vrijwel onbeperkte vrijheid op politiek en maatschappelijk gebied, en bijna algemeen kiesrecht. Rusland was daarentegen een absolute monarchie waar de macht van de tsaar vrijwel onbeperkt was, waar op het platteland nog feodale verhoudingen heersten en liberale grondrechten weinig voorstelden.
Heeft populisme wel een ideologische kern, vergelijkbaar met liberalisme of socialisme? Het achtervoegsel ‘-isme’ wekt die indruk. Maar anders dan liberalen en socialisten putten populisten niet uit een gemeenschappelijke ideologische bron, citeren ze zelden dezelfde klassieke denkers en hebben ze geen ‘Populistische Internationale’ of een populistische fractie in het Europees Parlement gevormd. Politici en partijen die door wetenschappers of journalisten worden betiteld als populistisch, wijzen die term zelf vaak af; de Populistische Omroep Nederland lijkt de uitzondering die de regel bevestigt. De eerdergenoemde historicus Kazin noemt populisme dan ook geen ideologie, maar een politieke stijl of retoriek, terwijl de socioloog Robert Jansen het als een politieke strategie of praktijk omschrijft. Stijl is uiteindelijk echter moeilijk te scheiden van inhoud, zoals verschillende politicologen opgemerkt hebben. Ook Kazin en Jansen koppelen stijl en strategie wel degelijk aan inhoudelijke opvattingen – over het volk als een nobel geheel, gedomineerd door een zelfzuchtige elite. Daarmee komen ze toch in de buurt van de politicologen die populisme doorgaans definiëren als een ‘dunne’ ofpartiële ideologie, of als een ‘mindset’ of ‘Weltanschauung’: geen expliciet gemaakte ideologie, maar wel een aantal min of meer samenhangende denkbeelden.
Deze partiële ideologie of mindset wordt in de praktijk meestal gecombineerd met elementen van andere ideologieën als liberalisme, socialisme, nationalisme of conservatisme. Puur populisme, zonder ideologische toevoegingen, komt zelfs vrijwel niet voor en is zelden duurzaam. Leefbaar Nederland, een van de weinige bekende voorbeelden van puur populisme, werd in 1999 opgericht en verdween vier jaar later alweer van het toneel. In Zuid-Amerikaanse landen als Bolivia, Ecuador en Venezuela wordt populisme veelal gekoppeld aan socialisme, in Scandinavische landen vaker aan liberalisme en in Midden- en Oost-Europa ook wel aan nationalisme en conservatisme. De verschillende varianten kunnen in het algemeen toegeschreven worden aan historische en maatschappelijke omstandigheden. In landen waar de meerderheid van het volk armoede lijdt en zich uitgebuit voelt door kapitalisten (vaak uit een ander land afkomstig), zal een socialistisch getint populisme sterker aanspreken. In bureaucratische verzorgingsstaten met een hoog welvaartspeil kan de weerzin tegen regelgeving en belastingheffing de weg effenen voor een liberaal populisme. De vervaging van nationale grenzen en nationale identiteiten heeft in de afgelopen decennia in West- en Oost-Europa een nieuwe voedingsbodem geschapen voor combinaties van conservatief nationalisme en populisme. In Nederland komen alle drie de combinaties voor: socialisme en populisme bij de sp, liberaal populisme bij Rita Verdonk en in zekere zin ook bij Pim Fortuyn, en conservatief en nationalistisch populisme bij de Partij voor de Vrijheid (pvv) van Wilders.
In de verschillende typen populisme kan men niettemin een gemeenschappelijke kern ontwaren. Alle populisten delen volgens de meeste waarnemers de opvatting dat er een diepe kloof in het politieke bestel bestaat tussen volk en elite die dringend overbrugd moet worden. Die kloof houdt in dat het volk weinig invloed heeft op de manier waarop de elite besluiten neemt die zijn levensomstandigheden bepalen, ook al heeft het volk die elite formeel zelf gekozen. Voor een echte democratie zijn vrije verkiezingen van volksvertegenwoordigers noodzakelijk,maar niet voldoende. Het volk zou via referenda en volksinitiatieven of door directe verkiezing en eventueel terugroeping (recall) van bestuurders de politieke besluitvorming van onderop moeten kunnen bepalen. Daarbij is het mogelijk dat het volk een mandaat geeft aan een direct gekozen leider, die geacht wordt de volkswil te belichamen. Ook die leider zal echter regelmatig via volksstemmingen of plebiscieten zijn positie legitimeren en de volkswil peilen. Het volk is immers soeverein: de volkswil of de wil van de meerderheid van het volk gaat boven de belangen van minderheden. Zonder een staatkundig hervormingsprogramma dat het volk meer macht biedt, zou het populisme pure retoriek blijven en zich niet wezenlijk onderscheiden van andere stromingen.
Deze gemeenschappelijke kern vormt het contactpunt tussen linkse en rechtse populistische partijen. Ook al zijn zij behoorlijk ver van elkaar verwijderd als gevolg van de traditionele dominante, ‘horizontale’ sociaaleconomische tegenstelling in de politiek (dat wil zeggen het nastreven van kleinere dan wel grotere inkomensverschillen), zij staan dicht bij elkaar onder aan de ‘verticale’ as die de afstand tussen volk en elite weergeeft. In politieke stelselswaarin beide populistische varianten voorkomen, zoals in Nederland, kunnen zij door die nabijheid onderling kiezers uitwisselen. Bovendien slagen linkse en (nog meer) rechtse populisten er vaak in om, wanneer de verticale tegenstelling door het electoraat als relevant wordt ervaren (dus in tijden dat er een groot wantrouwen bestaat tegenover de politiek), bij partijen van links tot rechts in te breken en kiezers te winnen.
De kloof tussen volk en elite betekent echter nog meer. De politieke klasse houdt volgens de populisten weinig of geen rekening met de belangen van het volk bij de besluitvorming. Erger nog, de bestuurlijke elite let vooral op haar eigen belang. Dat doet ze volgens veel populisten in de platte zin van het woord, door haar zakken te vullen met subsidies en emolumenten, die ze via de belastingen van het volk afneemt. Of ze doet dat op minder banale wijze door waarden en idealen na te streven die niet bij het volk leven, zoals Europese eenwording, open grenzen voor immigranten en een multiculturele samenleving. De populisten suggereren daarbij – al dan niet expliciet – dat het volk en de elite elk hun eigen belangen en idealen hebben. Met andere woorden: ‘volk’ en ‘elite’ zijn min of meer homogene eenheden. Bijna vanzelfsprekend wordt daar een morele dimensie aan toegevoegd: ‘het volk’ is ethisch zuiver en eerlijk, zij het soms naïef; de elite daarentegen is oneerlijk, zo niet botweg corrupt en slecht: zij verhult immers dat ze haar eigen belangen najaagt terwijl ze pretendeert het algemeen belang te dienen.
Op dit punt onderscheiden populisten zich van radicale democraten of democratische radicalen, die evenals zij van mening zijn dat de elite veel te veel macht heeft en het volk veel teweinig,maar die niet uitgaan van een belangentegenstelling tussen twee homogene groepen. Democratische radicalen, die in Nederland vooral te vinden zijn bij Democraten66 en GroenLinks, wellicht ook bij de nieuwe Occupy Movement, ‘andersglobalisten’ en andere buitenparlementaire bewegingen en actiegroepen, zijn pluralistischer ingesteld; zij spreken vaker over ‘burgers’ tegenover ‘bestuurders’ of ‘regenten’ dan over ‘volk’ tegenover ‘elite’, omdat alleen die termen al een zekere homogeniteit suggereren. De grens tussen democratisch radicalisme en populisme is echter niet scherp te trekken. Zoals hierboven al aangeduid, bestaat binnen het populisme veel variatie, en zijn sommige varianten tamelijk autoritair, terwijl andere nauwelijks te onderscheiden zijn van democratisch radicalisme. Niet alle populisten zien het volk als een organisch en zuiver geheel dat overheerst wordt door een samenzwerende elite; sommigen onderkennen wel degelijk verschillende belangen binnen het volk en/of binnen de elite. Liberale populisten als Fortuyn en Verdonk gebruikten minder vaak de term ‘volk’ en richten zich liever tot ‘de mensen in het land’.
De term ‘volk’ heeft vaak een etnische en historische lading. Bij de woorden ‘het Nederlandse volk’ denken we niet alleen aan de huidige inwoners van dit land, maar ook aan hun voorouders, tot diep in de middeleeuwen. We denken niet ook nog aan de voorouders van de vluchtelingen uit Iran en Irak, van de arbeiders uit Marokko en Turkije en de knil-soldaten uit de Molukken. We zien voor ons geestesoog vooral blanke protestanten en (al iets minder prominent in beeld) katholieken en humanisten die Nederlands als moedertaal spreken. Immigranten en (andere) etnische minderheden worden vaak niet tot het volk gerekend.
Door deze etnische en historische dimensie van het begrip ‘volk’ kan populisme soms ongemerkt overgaan in een etnisch of cultureel getint nationalisme.21 Nationalisme is een ideologie die de eenheid, identiteit en onafhankelijkheid van de nationale staat centraal stelt. Die overgang doet zich niet alleen voor bij conservatieve populisten, maar (in mindere mate) ook wel bij liberale en sociale populisten. Bij sommige conservatieve populisten is het nationalisme expliciet en soms zo dominant dat men beter zou kunnen spreken van ‘populistisch nationalisme’ dan van ‘nationalistisch populisme’ of ‘nationaal populisme’. Dan gaat de verdediging van nationale eenheid, identiteit en onafhankelijkheid tegen al dan niet imaginaire vijanden in binnen- en buitenland voor alles en lijkt het dichten van de kloof tussen elite en volk eerder middel dan doel.
Voor liberale en sociale populisten is het behoud van nationale onafhankelijkheid en nationale identiteit zelden het hoofddoel, maar staat dit in dienst van hun streven het volk zijn vrijheid en macht terug te geven. Zo verzetten zij zich bijvoorbeeld tegen Europese eenwording, omdat die – in de ogen van de liberale populisten – via bureaucratische regelgeving de individuele vrijheid van de burgers te veel beperkt of – in de ogen van sociaal-populisten – juist door neoliberale voorschriften de macht van het grote kapitaal versterkt ten koste van de sociale verworvenheden van het eigen volk. Als liberale populisten de immigratie van moslims willen beperken, dan doen ze dat met een beroep op westerse verworvenheden als de scheiding van kerk en staat, en de emancipatie van vrouwen en homo’s, die haaks zouden staan op de islamof althans de cultuur van veel moslims. Die scheiding van kerk en staat, en gelijkheid tussen seksen en seksuele voorkeuren zijn tegenwoordig kenmerken van de Nederlandse identiteit. In Zuid-Amerika zien sociaal-populisten het Amerikaanse kapitaal en instellingen als het Internationaal Monetair Fonds (imf) vaak als een grote bedreiging van vrijheid en zelfstandigheid. Binnenlandse tegenstanders worden niet zelden afgeschilderd als lakeien van het Amerikaanse kapitalisme en imperialisme. Het volk hoeft daar niet etnisch homogeen te zijn. Populistische leiders in Bolivia en Venezuela doen vaak juist een beroep op de verschillende etnische groepen, inheemse volken en mestiezen in hun land die verenigd worden door de strijd tegen koloniale machten van buiten – vroeger de Spanjaarden, nu de Amerikanen.23
Vrijwel alle populistische bewegingen beroepen zich op eigen nationale tradities, die verraden zouden zijn door de al te internationaal en kosmopolitisch ingestelde elite van hun land. Dat deden de Amerikaanse en Russische populisten al in de negentiende eeuw, evenals de Europese populisten in de twintigste eeuw. Ook in het Europa van de eenentwintigste eeuw lijkt een kloof te zijn ontstaan tussen enerzijds een kosmopolitische elite die globalisering, Europese eenwording en immigratie toejuicht, en anderzijds het volk – of althans een belangrijk deel van het volk – dat wil vasthouden aan eigen nationale waarden en tradities. Moderne populisten als Fortuyn en Wilders in Nederland en Pia Kjaersgaard in Denemarken keren zich niet zozeer tegen massa-industrie en monopoliekapitaal, zoals hun voorgangers ruim een eeuw geleden, maar tegen massa-immigratie en multiculturalisme. De afkeer van monopoliekapitalisme leeft echter ook voort, maar dan bij sociaal-populisten die socialisme met populisme verbinden. De sp deed dat vooral in de jaren negentig, evenals de Duitse Partei des Demokratischen Sozialismus (pds), die zich in 2005 ‘Die Linke’ ging noemen (na de fusie met een linkse afsplitsing van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands, spd). Bij sociaalpopulisten komen verwijzingen naar nationale tradities en afkeer van multiculturalisme zelden voor, al zijn deze toch niet helemaal afwezig. Dat geldt ook voor politici die populisme aan liberalisme koppelen, zoals Jean-Marie Dedecker in België en Rita Verdonk in Nederland.
Veel populisten koesteren een soort heimwee naar een geïdealiseerd verleden, waarin het land nog democratisch bestuurd zou zijn en politici nog integer waren, waarin nog geen mannen in djellaba’s en vrouwen met hoofddoekjes de straten vulden, waarin ondernemers nog niet gekneveld werden door bureaucratie, ingewikkelde regels en torenhoge belastingen of waar sociale voorzieningen en overheidsbedrijven nog niet geprivatiseerd waren en solidariteit en gemeenschapszin nog de boventoon voerden. Restanten van dit verleden komen wellicht nog voor in sommige stadsbuurten of op het platteland. De Britse politicoloog Paul Taggart noemt dit het ‘heartland’ van de populisten, een vaak onuitgesproken en niet precies in tijd en ruimte te traceren ideaal. De idealisering van een vaag verleden vindt men vooral bij conservatieve nationaal-populisten, maar toch ook wel – zij het minder uitgesproken – bij liberale en linkse populisten. Zo verwijzen sociaalpopulistische leiders in Zuid-Amerika vaak naar de tijd van de onafhankelijkheidsstrijd tegen het Spaanse kolonialisme en naar de inheemse indiaanse culturen die voor die tijd bloeiden.
Samenvattend kunnen we populisme dus omschrijven als een dunne ideologie of wereldbeschouwing waarin de kloof tussen volk en elite centraal staat, en waarin het volk als betrekkelijk homogeen wordt gezien – vaak, maar lang niet altijd ook als een etnisch of cultureel zuivere eenheid – en de elite wordt verdacht van het zelfzuchtig en corrupt najagen van eigen belangen. Om de kloof te dichten en de volkswil te laten zegevieren, pleiten populisten doorgaans voor invoering van referendum en volksinitiatief, of directe verkiezing van bestuurders.

Secundaire kenmerken

Over deze kern van het populisme bestaat een vrij grotemate van overeenstemming onder politicologen en historici. In de literatuur komen nog tal van andere kenmerken voor die meer omstreden zijn en niet bij alle populistische partijen en politici voorkomen. Sommige daarvan zou men met de historicus Koen Vossen ‘smaakversterkers’ kunnen noemendie het populistische karakter van een beweging sterker maken, maar niet onmisbaar zijn.
Volgens Vossen is met name het streven naar vormen van directe democratie een smaakversterker. Hier wordt het echter gezien als logische consequentie van de populistische kritiek op de kloof tussen elite en volk, dus als feitelijk onmisbaar element. Populisten die dit doel loslaten, nemen hun eigen boodschap niet serieus. Dat komt in de praktijk natuurlijk voor. Ook liberalen en socialisten sluiten soms compromissen die ingaan tegen hun beginselen. Pragmatisme en opportunisme zijn in elke politieke stroming te vinden. Populistische partijen als de Oostenrijkse Vrijheidspartij (Freiheitliche Partei Österreich, fpö) en de Italiaanse Lega Nord pleitten in hun verkiezingsprogramma’s voor invoering van directe democratie, maar hebben aan regeringen deelgenomen zonder daar veel werk van te maken. Ze konden dat als junior-partner in een coalitie ook moeilijk doorvoeren. Ook de pvv heeft geen kans gezien (of niet eens geprobeerd) via het gedoogakkoord met cda en vvd staatkundige hervormingen op de agenda te zetten. In Venezuela kregen populisten die kans wel, omdat ze geen coalities hoefden te sluiten. Nadat de legerofficier Hugo Chavéz Frias in 1998 tot president werd gekozen, heeft hij een nieuwe grondwet laten invoeren die van het land een ‘participerende democratie’ moest maken waarin het volk de soevereine macht uitoefende, niet alleen via verkiezingen en eventueel terugroepen van politieke ambtsdragers, maar ook via referenda, volksinitiatieven en burgervergaderingen op verschillende niveaus.
Of dat in de praktijk ook zo werkt, is een andere vraag; daarover verschillen de deskundigen van mening. Het volk mag dan meer deelnemen aan het politieke leven, maar wordt ook vaak gemanipuleerd of beperkt in zijn vrijheid, want oppositie voeren tegen het bewind is niet gemakkelijk. Met een beroep op de (homogene) volkswil kunnen populistische leiders de vrijheid van meningsuiting en organisatie steeds verder aan banden leggen. Eenmaal aan de macht staan ze die niet vrijwillig meer af, zo vrezen de critici van het populisme. De opvatting van een homogeen, ondeelbaar volk leidt in hun ogen haast onvermijdelijk tot ontkenning van verscheidenheid van opvattingen en dus op termijn tot een dictatuur. Een charismatisch leider kan in de ogen van populisten de wil van het homogene volk belichamen en vervolgens alle politieke partijen verbieden, of hen tenminste het leven erg moeilijk maken.
Charismatisch leiderschap is naar onze mening wel duidelijk een smaakversterker, maar geenwezenlijk kenmerk van alle populistische partijen.Het karakteriseert vooral – maar niet uitsluitend – de meer autoritaire of plebiscitaire variant van populisme en minder de democratische variant. De term ‘charisma’ wordt tegenwoordig nogal losjes gebruikt, maar duidt in de sociale wetenschappen op een type leider die niet de geijkte paden bewandelt en niet volgens traditionele procedures is gekozen of benoemd, maar op grond van zijn (zelden: haar) buitengewone persoonlijkheid gezag verwerft. De Duitse socioloog Max Weber heeft de term ruim een eeuw geleden ontleend aan de theologie – charisma betekent (goddelijke) genade in het Grieks – en toegepast op sociale en politieke verhoudingen. Een charismatisch leider heeft een persoonlijke bandmet zijn volgelingen. Hij (zelden: zij) doorbreekt hun dagelijkse routine en traditionele bindingen, en inspireert hen tot deelname aan een nieuwe politieke of sociale beweging. De aanhangers van een charismatisch leider verwachten van hem dan ook iets buitengewoons, een bijna religieus ‘heil’, terwijl traditionele politieke leiders niet meer kunnen bieden dan materiële verbeteringen in de levensomstandigheden, zoals lagere belastingen, een betere infrastructuur, ofmeer politieagenten op straat.
Een charismatisch leider is tevens in staat het volk ervan te overtuigen dat hij zowel hun dagelijkse als hun onalledaagse noden en verlangens begrijpt en aanvoelt, zonder bemiddeling van tussenpersonen. In zijn optredens tijdens massabijeenkomsten of op televisie spreekt hij het volk direct aan in beeldende en directe, alledaagse taal – soms grof, soms grappig, maar altijd voor iedereen duidelijk. Hij ‘zegt wat hij denkt en doet wat hij zegt’, met andere woorden: hij is ‘authentiek’ en niet ‘politiek correct’ of diplomatiek. Juist daarom past een charismatisch leider zo goed bij populistische bewegingen, die immers beweren de directe behoeften en verlangens van het volk te begrijpen en te kunnen bevredigen. Een populistische beweging kan wel ontstaan zonder een charismatisch leider, maar zal dan zelden veel aanhang winnen en waarschijnlijk eerder verdwijnen.
De beeldende, alledaagse en gewone taal die charismatische leiders veelal gebruiken, vormt een derde smaakversterker. Vulgair en direct taalgebruik kenmerkt niet alle charismatische leiders en evenmin alle populisten, en komt bovendien ook voor bij niet-populistische politici. Voor een populist is het echter een belangrijk middel om het volk voor zich te winnen en om de afstand tussen hem en de politieke elite duidelijk temaken.Naast taalgebruik kunnen ook non-verbale uitingen, zoals affiches, vlaggen, (volks)muziek en andere stijlvormen, de populist helpen om steun van het volk te winnen en te behouden.
Een charismatisch leider zoekt doorgaans direct contact met zijn aanhang, zoals gezegd zonder tussenpersonen. Charismatisch leiderschap verdraagt zich dan ook slecht met bureaucratisch en hiërarchisch georganiseerde partijen waarin besluiten pasworden genomen na langdurig overleg in verschillende commissies en besturen. De charismatische leider neemt het liefst alle besluiten zelf, na het volk hierover in een referendum of informeel op massabijeenkomsten geraadpleegd te hebben. Veel populistische partijen noemen zich liever ‘beweging’ dan ‘partij’ en kennen slechts een zwakke, vooral informele structuur. Voor zover ze al een formeel lidmaatschap kennen, houdt dat weinig in: leden hebben weinig rechten én weinig plichten; ze mogen massale bijeenkomsten bijwonen om de leider toe te juichen, maar niet regelmatig vergaderen en meebeslissen over het beleid van de partij. Tussen leider en volgelingen mogen geen partijorganen, zoals partijraden of congressen, komen te staan die zich met strategie en beleid gaan bemoeien en op diemanier belemmeren dat de leider de wil van het volk direct begrijpt en uitvoert.
Dit principe passen populisten overigens niet alleen toe in hun eigen organisatie, maar (als ze de kans krijgen) ook daarbuiten: tussen regering en burger zouden geen intermediaire of corporatieve organen moeten staan. Echter, lang niet alle populisten gaan zo ver. Sommigen bouwen wel een tamelijk traditionele partijorganisatie op met regelmatig vergaderende afdelingen, werkgroepen en partijcongressen. Het Franse Front National, het Vlaams Belang (vroeger: Vlaams Blok), de Schweizerische Volkspartei (svp) en de fpö zijn (nationaal-)populistische massapartijen met een tamelijk traditionele, hiërarchische structuur en vaak florerende lokale afdelingen. De sp beschikte al over een dergelijke goed functionerende organisatie voordat zij in de jaren negentig populistischer werd.
Deze lijst van secundaire en smaakversterkende kenmerken is verre van volledig. Vossen noemt net als Henri Beunders ook nog de neiging om de elite van samenzweringen te verdenken en om een voluntaristisch vertoog te houden, in de trant van: ‘Wij zullen de wereld wel even veranderen.’ Zo zijn er vast nog wel meer. Het is echter niet nodig een uitputtende lijst van deze secundaire eigenschappen te geven om het verschijnsel ‘populisme’ in kaart te brengen. Noodzakelijk is wel een duidelijke afbakening van de primaire kenmerken, zoals hierboven gegeven, om te bepalen welke organisaties en personen in aanmerking komen voor nader onderzoek.

De indeling van dit boek

In dit boek proberen we zo transparant mogelijk te zijn door te laten zien waarom we bepaalde groeperingen wel en andere niet populistisch noemen. Vaak blijkt het onderscheid niet zo zwart-wit te zijn en is er sprake van populistische elementen of momenten in een verder weinig populistische partij of persoon. Dat is vooral het geval in wat men de voorgeschiedenis van het populisme in Nederland zou kunnen noemen – als die term niet te veel een teleologische betekenis zou hebben, alsof de ontwikkeling van het populisme een doel was dat van tevoren al vaststond. In hoofdstuk 2 passeren een aantal partijen en politici de revue die in de literatuur wel eens als ‘populistisch’ zijn aangeduid: van de Overijsselse baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol in de achttiende eeuw tot Hans Janmaat in de twintigste eeuw.
Pas aan het eind van de twintigste eeuw ontwikkelen zich meer zuivere vormen van populisme. De Socialistische Partij (sp) kende vanaf haar oprichting in 1971 populistische elementen, die echter pas in de jaren negentig een overheersende rol gingen spelen. Rond de eeuwwisseling raakten ze – als gevolg van electoraal succes en het dragen van bestuursverantwoordelijkheid – wat op de achtergrond, zonder echter geheel te verdwijnen, zoals hoofdstuk 3 laat zien. Op lokaal niveau kwam eveneens in de jaren negentig een protestbeweging op die zuiver populistische trekken kende: Leefbaar Utrecht, Leefbaar Hilversum en andere ‘leefbaarheidspartijen’. Hoofdstuk 4 biedt een overzicht van deze ontwikkeling, die op landelijk niveau uitmondde in de oprichting van Leefbaar Nederland. Uit Leefbaar Nederland kwam de Lijst Pim Fortuyn (lpf) voort, die in hoofdstuk 5 aan de orde komt. De hoofdstukken 6 en 7 zijn gewijd aan de jongste loten van de populistische stam: Trots op Nederland (ton) en de Partij voor de Vrijheid (pvv). In het slothoofdstuk wordt het Nederlandse populisme in een historische en internationale context geplaatst.

Uitgeverij Boom

pro-mbooks1 : athenaeum