Leesfragment: Thebaïs ofwel Oedipus' vloek

27 november 2015 , door Publius Papinius Statius
| | |

10 mei wordt Statius' Thebaïs ofwel Oedipus’ vloek, in de vertaling van Rob Brouwer, gepresenteerd bij Athenaeum. Vanavond kunt u al een fragment uit het werk lezen, én uw exemplaar reserveren.

"O tweede Thebe!", een dichter als Dante wist dat hij met deze uitroep in zijn Inferno bij zijn tijdgenoten beelden opriep van broeder- en burgertwist, verraad, goddeloosheid, bijgeloof, ontaarding en tomeloze wraakzucht. Hij kon daar zeker van zijn, omdat zijn lezers het epische gedicht Thebaïs van de Romeinse dichter Statius (1e eeuw na Chr.) kenden. Op meeslepende wijze beschrijft Statius de rampspoed waardoor Oedipus, diens huis en diens stad werden getroffen.

Dit aangrijpende epos wordt nu voor het eerst integraal in een Nederlandse vertaling in versvorm uitgebracht. Het zal de moderne lezer duidelijk maken waarom Dante de dichter Statius opnam in het gezelschap waarmee hij de Louteringsberg beklom en mogelijk ook waarom Piet Gerbrandy in zijn recente Het feest van Saturnus de Thebaïs omschrijft als 'het beste Romeinse epos dat wij kennen'.

De Lijkspelen van Thebaïs Boek VI. Het onderdeel hardlopen. Parthenopaeus. Onregelmatigheden. Beslissing van koning Adrastus.

550 Dan roept hij hen die het vlugst ter been zijn op voor een wedloop
      met kostbare prijzen. Daar gaat het om snelheid, amper om krijgsmoed:
      een vredesbedrijf, ter viering van feesten, maar ook in een oorlog,
      indien de hand het begeeft, niet nutteloos. Vóór allen meldt zich
      Idas: pas nog omfloerste een krans van olijfblad zijn slapen
555 met schaduw. Applaus van de mannen uit Pisa, zijn makkers uit Elis,
      begroet hem. Als tweede treedt Alcon uit Sicyon aan, dan degeen die
      wel tweemaal als winnaar gevierd werd in ’t zand van de Isthmus:
      Phaedimus. Dymas volgde – voorheen was hij zelfs de gevleugelde paarden
      te vlug af, maar nu zou hij achterblijven, gestremd door zijn leeftijd.
560 Velen ook renden toe over wie de grillige mare
      niets meer te melden heeft en dus zwijgt – maar Parthenopaeus
      begroette gegons van zijn naam door de volgepakte tribune.
      Zijn moeder was een befaamde atlete: wie zou Atalanta
      niet kennen; haar siert het verhaal over hoe ze haar vrijers
565 allemaal achter zich liet. Zo’n beroemde moeder hindert
      een zoon, maar ook hij was al wijd vermaard; in Arcadië’s open
      vlakten verschalkte hij, zegt men, te voet door zijn snelheid al menig
      weerloos hert: en rennend haalt hij een zoevende speer in.
      Dan (daar wachtte men op!), in een flits, springt hij over de massa
570 heen, daar ontgespt hij – een klik van het gouden vlechtsel – zijn mantel.
      Hoe schittert dat lijf, heel de gracieuze pracht van die leden
      onthult zich, die edele schouders, de borst in zijn naaktheid niet minder
      fraai dan zijn teint, zijn kracht stelt zijn knappe gezicht in de schaduw.
      Hemzelf doet de lof voor zijn schoonheid niets, zijn bewonderaars houdt hij
575 op afstand. Geen nieuweling, wijdt hij zich al aan het smedige goedje
      van Pallas, en donkert zijn huid met een smeersel van vette olie.
      Net zo staat Idas, staat Dymas, staat ook de rest al te glimmen.
      Zo fonkelen sterren, bij kalme zee, in het water en beeldt zich
      de rijk bespikkelde hemel trillend af in de rimpels.
580 Alles schittert van licht, maar het helderst van al is het schijnsel
      van Venus, de Avondster: zoals ze hoog aan de hemel
      praalt, zo weerspiegelt haar ook het azuur van windstil water.
      Vlak na hem – in schoonheid, maar tevens als niet minder vaardige renner –
      komt Idas, iets ouder, zij het niet veel, maar bij hem heeft de renbaan
585 nu al gezorgd voor een vettig floers dat zich over zijn wangen
      verbreidt, maar zó dat dit dons, omwolkt door zijn weelderig hoofdhaar,
      zich amper verraadt. Maar dan, als geoefende lopers, proberen
      ze even hun vaart uit, testen hun tred en trappelen lome
      leden los met een keur van bewegingen volgens de regels:
590 ze gaan op en neer door de knieën, bewerken hun glimmende borstkas
      met krachtige vlakke hand, en heffen hun vurige benen
      hoog voor een korte sprint – om ineens dan weer in te houden.
      Zodra het koord was gevallen en iedere drempel geslecht was,
      schoten ze weg, als de bliksem, het hele lopersveld glom van
595 naakte lijven: trager liepen zo-even, leek het,
      de paarden hetzelfde parcours! Het was alsof evenveel pijlen
      flitsend de bogen van vluchtende Parthen hadden verlaten.
      Ze leken ook snelle herten in barre Hyrcanische oorden:
      wanneer die ver weg een hongerige leeuw horen brullen (of denken
600 te horen), dan vluchten ze blindelings; angst en ontzetting drijft hen
      opeen, geen eind komt aan het gekraak van vervlochten geweien.
      Flitsend, haast buiten het zicht al, zo snel als de wind of nog sneller
      rent Parthenopaeus, hem volgt op de voet de vervaarlijke Idas.
      Diens adem al in zijn nek, vangt zijn rug van die nakende torso
605 de schaduw. Daarachter – ze zijn aan elkaar gewaagd – rent Dymas,
      rent Phaedimus; Alcon, ook vliegensvlug, zit hen op de hielen.
      Ongerept golft het goudblonde haar de Arcadiër over
      zijn schouders. Hij liet het van kindsbeen af al groeien, als offer
      voor Trivia. Kwam hij als winnaar terug uit Thebe, dan was het
610 – beloofde hij driest maar vergeefs – bestemd voor zijn vaders altaren.
      Maar nu hing het los en waaierde over zijn rug, de Zefier
      blies het naar achteren. Zelf ondervond hij er last van, en tevens
      woei het Idas in het gezicht – de rivaal die hem dicht op de huid zat!
      Deze ziet zijn kans schoon, hij voelt, het moment is gekomen
615 voor list en bedrog, en vlak voor de eindstreep, als Parthenopaeus
      die bijna gehaald heeft, krijgt hij die haardos te pakken, trekt hem
      terug en rent, bijna niet meer te zien, het eerst door de poort heen!
      “Te wapen!”, brult het Arcadisch gezelschap, van plan om hun koning
      gewapend te steunen als men hem zijn eer, zijn verdiende
620 prijs onthoudt – en ze zwermen al uit over heel de arena.
      Anderen kunnen Idas’ list wel waarderen… Maar Parthenopaeus
      smeert handenvol zand over heel zijn gezicht en zijn vochtige ogen:
      zo komt bij zijn wondere schoonheid nu ook nog de gratie van tranen…!
      Huilend krabt hij zijn borst, zijn onschuldig gezicht, tot bloedens
625 toe open, zo ook zijn haar (dat het wél had verdiend!) – dan klinken
      schrille kreten. De oude Adrastus aarzelt, hij weet niet
      wát te doen, dan, eindelijk, zegt hij: “Jongens, beëindig
      die onmin! De krachten dienen opnieuw beproefd, maar dan ieder
      wél op zijn eigen baan. Van Idas is deze, en jij moet
630 de andere nemen; maar nu, let op!, geen enkele streek meer!

Primavera Pers

pro-mbooks1 : athenaeum