Leesfragment: Verloren adel

27 november 2015 , door Douglas Smith
| | | |

Binnenkort verschijnt Douglas Smiths boek Verloren adel. De laatste dagen van de Russische aristocratie (Former People, in de vertaling van Gerrit Jan Zwier): 'De verpleegster was net bezig met een nieuw verband toen de mannen van de Tsjeka, de gevreesde bolsjewistische politieke politie, de kamer binnen stormden. “Zien jullie niet dat hier een man ligt te sterven?” Ze draaide zich om en bracht hen tot staan. In het schemerdonker voor hen lag graaf Sergej Dmitrijevitsj Sjeremetjev, 73 jaar oud, adjudant van wijlen tsaar Alexandr III, lid van de Rijksadviesraad, opperjachtmeester en telg van een van Ruslands grote adellijke geslachten.'

Het is een verhaal met epische allure, en een hartverscheurend menselijk drama tegelijk. Verloren adel is het eerste boek over de vergeten geschiedenis van de verliezers van de Russische Revolutie: de aristocratie. Overvallen door de bolsjewieken werden de ‘uitgerangeerde mensen’ meegesleurd in de schepping van het nieuwe Rusland, het Rusland van Stalin. Hun geschiedenis is er een van geplunderde paleizen en brandende landgoederen, van wanhopige vluchtpogingen in het holst van de nacht, van gevangenschap, verbanning en executies. Het is het verhaal van een eeuwenoude elite die bruut werd onteigend en uitgeroeid, samen met de rest van het oude Rusland.

Toch is Verloren adel ook een verhaal van aanpassen en overleven. Velen uit de voormalige tsaristische bovenlaag worstelden zich door het verlies van hun wereld en de daaropvolgende jaren van onderdrukking heen en probeerden in de nieuwe, vijandige orde van de Sovjet-Unie een plaats voor henzelf en hun gezin te bemachtigen. Aan de hand van het lot van twee vooraanstaande aristocratische families – de Sjeremetjevs en de Golitsyns – laat Smith zien hoe zelfs tijdens de donkerste dagen van terreur het dagelijks leven gewoon doorging.

Verloren adel is geschreven met veel inlevingsvermogen en gevoel voor nuance. Het is niet alleen een dramatisch portret van de eens zo rijke en machtige aristocratische bovenlaag, maar ook een meeslepende geschiedenis van Rusland in de eerste helft van de twintigste eeuw.

 

Proloog

Het hoekhuis, Moskou, 23 november 1918, laat op de avond

De verpleegster was net bezig met een nieuw verband toen de mannen van de Tsjeka, de gevreesde bolsjewistische politieke politie, de kamer binnen stormden. ‘Zien jullie niet dat hier een man ligt te sterven?’ Ze draaide zich om en bracht hen tot staan. In het schemerdonker voor hen lag graaf Sergej Dmitrijevitsj Sjeremetjev, 73 jaar oud, adjudant van wijlen tsaar Alexandr iii, lid van de Rijksadviesraad, opperjachtmeester en telg van een van Ruslands grote adellijke geslachten. Graaf Sergej, die al jarenlang een slechte gezondheid had, naderde het einde doordat het koudvuur in zijn benen zich naar de romp uitbreidde. Door middel van een radicale amputatie wilden de dokters nog een laatste poging wagen zijn leven te redden. De onverwachte bezoekers verlieten één voor één de kamer, op één man na. Jakov Peters, de leider van de groep, een krachtig gebouwde man met een dichte, donkere haarbos en een breed voorhoofd, bleef achter om de operatie gade te slaan en te kijken of de man die hij kwam arresteren de ingreep zou overleven.
Ze waren met meerdere auto’s uit de richting van het Kremlin gekomen, door de Vozdvizjenkastraat gereden en zonder waarschuwing vooraf gearriveerd. Nadat ze het binnenplein van het Hoekhuis, het chique woonhuis van de Sjeremetjevs, waren opgedraaid, zetten ze de auto’s aan de kant en sloten ze de poort achter zich om te verhinderen dat er iemand zou ontsnappen. Onder de bedienden op de hoofdetage van het Hoekhuis ontstond paniek. Het was eerst niet duidelijk wat er aan de hand was; al sinds tsaar Nicolaas ii een jaar eerder afstand van de troon had gedaan, was het land tot chaos en wetteloosheid vervallen. Gewapende bendes zwierven ’s nachts door de straten en roofden, plunderden en moordden naar willekeur. Families als de Sjeremetjevs, die eens machtig en nog steeds enorm rijk waren, vormden geliefde doelwitten. Maar toen de mannen in hun donkere leren jasjes het Hoekhuis binnen stormden, werd duidelijk dat het hier niet zomaar om bandieten ging, maar om leden van de Algemeen Russische Buitengewone Commissie ter Bestrijding van Contrarevolutie en Sabotage, de zogenaamde Tsjeka.
Nadat ze de hoofdtrap waren op gelopen, stormden ze de eetkamer binnen waar ze de familie Sjeremetjev aan tafel aantroffen. ‘Handen omhoog!’ schreeuwde Peters, terwijl hij zijn Nagant-revolver op hen richtte. Iedereen bleef verbijsterd zitten en stak de handen omhoog. Zelfs de oude butler Dmitri Fjodorovitsj, die net gravin Jekaterina Sjeremetjev, de vrouw van graaf Sergej, bediende, legde het dienblad met eten op de grond neer en stak zijn handen in de lucht. Peters en een paar andere leden van de Tsjeka, die graaf Sergej niet aan tafel zagen, gingen naar hem op zoek. De volwassenen werden voor de nacht in de eetkamer opgesloten, terwijl de kleinkinderen van de familie Sjeremetjev naar hun kindermeisje in een ander deel van het huis mochten gaan. Onder de kinderen bevonden zich Jelena Sjeremetjev, een meisje met een goudkleurig zijden rokje aan, van wie het haar was opgebonden met een grote witte strik, en haar oudere broer Nikolaj. Toen de kinderen hun juf vertelden wat er aan de hand was, pakte ze de familiejuwelen die in een groot stuk fluweel genaaid waren en liet die in een watertank vallen, precies volgens de instructies die ze voor een dergelijke gebeurtenis had gekregen.
Veel familieleden hadden voorvoeld dat deze dag een keer zou komen; er waren de afgelopen maanden talloze signalen geweest dat de bolsjewieken de Sjeremetjevs in het vizier hadden. De afgelopen zomer waren twee schoonzoons van graaf Sergej korte tijd gearresteerd: Alexandr Saboerov, een ex-officier van de Chevaliers Gardes en burgerlijk gouverneur van Petrograd, en graaf Alexandr Goedovitsj, die als kamerheer aan het hof van Nicolaas ii verbonden was. Niet lang daarna was er bij het Hoekhuis een soldaat van het Rode Leger verschenen die baron Joseph de Baye had gearresteerd, een Franse burger en een oude vriend van graaf Sergej die al jarenlang bij de familie inwoonde. Toen de graaf vroeg van wie het bevel tot de arrestatie kwam, had de soldaat naar het Kremlin gewezen en gezegd: ‘Van hen.’ In september was de zoon van de graaf, die ook Sergej heette, op het familielandgoed Ostafjevo gearresteerd, omdat de Tsjeka-agenten hem per vergissing voor zijn vader hielden. Een groep verontruste geleerden richtte een brief aan Anatoli Loenatsjarski, de bolsjewistische volkscommissaris van Onderwijs, en verzochten hem de ‘speciale beschermingsmaatregelen’ uit te breiden naar de graaf en zijn zoon in hun huis aan de Vozdvizjenkastraat. Loenatsjarski antwoordde dat ‘alle revolutionaire krachten’ voor hun bescherming zouden worden aangewend. Kennelijk had de volkscommissaris te weinig macht om die bescherming te bieden.
Het belang dat de bolsjewieken hechtten aan graaf Sjeremetjev, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het oude Rusland, het Rusland dat nu werd weggevaagd door de wervelwind van de revolutie, kwam die avond duidelijk aan het licht door de aanwezigheid van Jakov Peters in het Hoekhuis. Peters, die in een familie van arme, Letse boeren was geboren, was al vanaf begin 1900 een toegewijd revolutionair geweest. De tsaristische politie had hem gearresteerd voor zijn deelname aan werkstakingen en had hem na de revolutie van 1905 gemarteld. De rest van zijn leven kon hij met zijn verminkte vingertoppen aantonen hoezeer de revolutie hem ter harte ging. Na zijn vrijlating vluchtte hij in 1908 naar Londen. In het voorjaar van 1917 keerde Peters terug naar Rusland en speelde hij een actieve rol bij de bolsjewistische machtsovername in oktober. Samen met Felix Dzerzjinski richtte hij de Tsjeka op, die berucht was om haar wreedheid, en waarvan hij jarenlang een van de leiders was.
Peters was een van de initiatiefnemers van de Rode Terreur, die in september 1918 losbarstte na de moord op Mosei Oeritski, het hoofd van de Tsjeka in Petrograd, en de mislukte moordaanslag op Lenin – eind augustus – door Fanja Kaplan. Het doel van de Tsjekaterreur was het ontketenen van een klassenoorlog tegen ‘contrarevolutionairen’ en zogenaamde vijanden van het volk. In september liet de communistische leider Grigori Zinovjev het volgende weten: ‘Om onze vijanden te verslaan moeten we ons eigen socialistische militarisme inzetten. We moeten kunnen steunen op 90 van de 100 miljoen burgers van Sovjet-Rusland. Wat de rest betreft, daar hebben we geen boodschap aan. Die moet worden vernietigd.’4 Martin Latsis, een collega van Peters bij de Tsjeka, liet er geen twijfel over bestaan waar deze ongelukkige tien miljoen gevonden moesten worden: ‘Kijk niet in de dossiers met belastende bewijzen om na te gaan of de beschuldigden met wapens of woorden tegen de sovjets in opstand kwamen. Vraag ze in plaats daarvan naar de klasse waartoe ze behoren, naar hun achtergrond, hun opleiding, hun beroep. Dat zijn de vragen die over het lot van de beschuldigden zullen beslissen. Dat is de betekenis en de essentie van de Rode Terreur.’ Peters zelf had zich eveneens over de rol van terreur uitgelaten: ‘Iedereen die tegen het sovjetbewind durft te ageren, zal onmiddellijk worden gearresteerd en in een concentratiekamp worden geplaatst.’ De vijanden van de arbeidersklasse zullen kennismaken met ‘massale terreur […] en vernietigd en verpletterd worden door de voorhamer van het revolutionaire proletariaat’.
De hamer van de Rode Terreur daalde nu neer op het Hoekhuis. Jakov Peters en Sergej Sjeremetjev belichaamden in 1918 een strijd die Rusland stond te wachten en die een tijdperk zou afsluiten – aan de ene kant stond Peters, jong, sterk en gewapend met de rechtmatige overtuiging van de bolsjewistische zaak, en aan de andere kant lag de zieke, verzwakte, verslagen en stervende Sjeremetjev. Die avond stonden er in de kamer van graaf Sergej twee Ruslanden tegenover elkaar: het Rusland van de toekomst en dat van het verleden.

Men zegt dat de geschiedenis door de overwinnaars wordt geschreven. Wat minder vaak beweerd wordt, hoewel het minstens zo belangrijk is, is dat geschiedschrijving meestal over de overwinnaars gaat; winnaars krijgen in geschiedenisboeken meer aandacht dan verliezers. De literatuur over de Russische Revolutie bevestigt dat nog eens. Er zijn veel meer biografieën verschenen over Lenin dan over Nicolaas ii, en dat geldt ook voor de boeken over bolsjewieken in vergelijking met die over mensjewieken. Toch is het niet minder waardevol ook de herinnering aan verliezers levend te houden, al was het maar om de volle rijkdom te waarderen van datgene wat er voorafging en de herinnering te bewaren aan al degenen die onterecht door de geschiedenis zijn vergeten.
Ik stuitte op deze vergeten geschiedenis toen ik bezig was met een boek over graaf Nikolaj Sjeremetjev, de grootvader van graaf Sergej, een excentrieke en fabelachtig rijke aristocraat, die beroemd was om zijn particuliere operagezelschap van lijfeigenen, en zijn scandaleuze huwelijk met de primadonna van het gezelschap, de zangeres Praskovja Kovaljova, die optrad onder de naam ‘De parel’. Door mijn onderzoek leerde ik verschillende afstammelingen van Nikolaj en Praskovja kennen, en toen ik eenmaal hun verhalen over het lot van de familie tijdens de revolutie had gehoord, kreeg ik zicht op het grotere verhaal van het lot van de adel gedurende deze tumultueuze jaren. Toen ik bij een bezoek aan Moskou in de lente van 2006 in de Russische Staatsbibliotheek (de voormalige Leninbibliotheek, die destijds nog niet volledig gedigitaliseerd was) de vele laden doorzocht van de kaartencatalogus die was gewijd aan de ‘Grote Socialistische Oktoberrevolutie’, kon ik niets over de Russische adel vinden. Verbaasd vroeg ik aan een bibliothecaresse waarom er niets in de catalogus te vinden was. Ze keek me vol ongeloof aan, alsof ik gevraagd had wie er in het Leninmausoleum lag opgebaard.
Shto? Wat?’ stotterde ze. ‘De revolutie en de adel? Natuurlijk hebben we dat niet – de revolutie had immers niets van doen met de adel en de adel had niets van doen met de revolutie,’ onderwees ze de van niets wetende Amerikaanse historicus. Terwijl ik onderzoek deed naar dit boek, heb ik vergelijkbare negatieve opmerkingen gehoord van mensen uit het Westen. Natuurlijk was de adel vernietigd, kreeg ik te horen, en dat was terecht. Sommigen zijn ervan overtuigd dat de adel kreeg wat hem toekwam, dus we hoeven ons daarover niet te verbazen of druk te maken. Beide gezichtspunten – dat de revolutie niets van doen had met de adel, of als dat wel zo was, het ons niet aangaat – zijn fout, zowel in historische als in morele zin.
Als een van de overgeslagen verhalen uit de tijd van de Russische Revolutie is het terecht dat er over het lot van de adel verteld wordt. De vernietiging van een hele sociale klasse kan alleen maar onze interesse wekken. Maar er zijn ook nog andere redenen. Het uitroeien van de aristocratie was een van de tragedies van de Russische geschiedenis. Bijna duizend jaar lang had de adel, door de Russen bélaya kost, letterlijk ‘witte beenderen’, genoemd (zoals wij ‘blauw bloed’ zeggen), Rusland van politieke, militaire, culturele en artistieke leiders voorzien. De edelen hadden de tsaar gediend als raadslieden en bestuurders, als generaals en officieren; de aristocratie had generaties van schrijvers, kunstenaars, denkers, geleerden en wetenschappers, hervormers en revolutionairen voortgebracht. In een maatschappij waarin maar langzaam een middenklasse ontstond, speelde de adel een leidinggevende rol in het politieke, sociale en artistieke leven van het land, die niet in verhouding stond tot haar omvang. Het einde van de Russische aristocratie markeerde het eind van een lange en terecht trotse traditie die veel van datgene schiep wat wij vandaag de dag nog steeds als essentieel Russisch beschouwen, van de grandioze paleizen in Sint-Petersburg tot aan de landgoederen rond Moskou, van de poëzie van Poesjkin tot aan de romans van Tolstoj en de muziek van Rachmaninov.
Het verhaal over de Russische adel verdient het ook verteld te worden aangezien zijn lot een voorafschaduwing is van wat andere groepen in de komende tijd zou overkomen. Het besluit van de bolsjewieken om de aristocratie het mikpunt van politieke vervolging te laten worden, haar bezittingen te onteigenen, haar gevangen te zetten, te executeren en haar te bestempelen als ‘uitgerangeerde mensen’, verried een meedogenloze, manicheïstische mentaliteit, waardoor hele bevolkingsgroepen werden veroordeeld tot wrede repressie en zelfs tot de dood. Daar komt bij dat de tactiek die tegen de adel werd gebruikt ook toegepast zou worden op alle zogenaamde klassenvijanden van het regime.
Lenin zag dit soort vijanden overal om zich heen, of het nu ging om de gematigder socialisten die weigerden zijn radicale standpunten te steunen, of onder Russische boeren die het wat beter hadden dan hun buren. Hij stond erop dat dergelijke vijanden werden verpletterd en dat gebeurde dan ook. En toch, als gevolg van de vreemde dynamiek van de revolutie, was het verslaan van klassenvijanden geen garantie voor veiligheid, want zodra de oude vijanden waren verslagen moesten er nieuwe worden gevonden om de voortdurende strijd te rechtvaardigen voor de prachtige toekomst van het communisme. En net zoals Stalin later de oude bolsjewieken zou vernietigen, onder wie Jakov Peters, die gearresteerd en vermoord zou worden tijdens de Grote Terreur, zo zou ook de hele boerenbevolking op wrede wijze worden onderworpen. Een revolutie die in naam van de armen was begonnen, zou onder de boeren zelfs grotere aantallen slachtoffers maken dan onder de rijken, de oorspronkelijke mikpunten van de revolutie.
Op grotere schaal wierp de tragedie van de ondergang van de adel ook haar schaduw vooruit naar de wreedheden van de bloedige twintigste eeuw, toen ras, klasse, etniciteit en religie werden aangewend om massamoorden te ontketenen en te rechtvaardigen, van Hitlers Duitsland tot Pol Pots Cambodja en Kambanda’s Rwanda. Van huis en haard verdreven, hun bezittingen in beslag genomen, gedwongen om, bij wijze van publieke vernedering, de straten schoon te maken, weggestuurd naar werkkampen, vermoord door een kogel in het achterhoofd vanwege de misdaad van hun sociale afkomst, waren de Russische edelen een van de eerste groepen die aan een soort politiek geweld werden blootgesteld dat kenmerkend voor de twintigste eeuw zou worden.
Verloren adel vertelt het verhaal over de onteigening en vernietiging van de Russische elite tussen de revoluties van 1917 en de Tweede Wereldoorlog. Het staat bol van verhalen over geplunderde paleizen en brandende landgoederen, nachtelijke ontsnappingen aan rovende boeren en soldaten van het Rode leger, opsluiting in gevangenissen, verbanning en executies. Maar het is ook een verhaal over overleving en aanpassing, over hoe vele leden van de tsaristische heersende klasse, die in de steek waren gelaten, ontheemd en onderdrukt, de psychische wonden die door het verlies van hun eigen wereld waren geslagen, overwonnen en streden om voor zichzelf een plaats te vinden in de nieuwe, vijandige wereld van de Sovjet-Unie. Het laat zien hoe zelfs op het hoogtepunt van de terreur het dagelijkse leven gewoon doorging: hoe mannen en vrouwen op elkaar verliefd werden, er kinderen werden geboren, vrienden bij elkaar kwamen en eenvoudige genoegens werden gekoesterd. Uiteindelijk is Verloren adel een getuigenis van het opmerkelijke menselijke vermogen om het geluk te vinden in zelfs de meest schokkende omstandigheden.
Hoe begint men met het beschrijven van de vernietiging van een gehele sociale klasse? Het is een dusdanig omvangrijk proces dat het aan elk begrip ontsnapt. Het is te grootschalig, het verlangde observatiepunt om alles te overzien maakt het onmogelijk de individuele levens begrijpelijk te maken. Het is een aanslag op het voorstellingsvermogen om het lot van bijna twee miljoen mensen te begrijpen; als mensen zijn we op de een of andere manier beter toegerust om begrip te voelen voor en empathie te hebben met veel kleinere aantallen. Ik prijs me gelukkig dat ik de afgelopen zes jaar vele personen heb ontmoet en met vele personen heb gecorrespondeerd wier families het onderwerp vormen van Verloren adel. Hun coöperatieve instelling en bereidheid hun ervaringen en familiearchieven met mij te delen vormden het aangenaamste onderdeel van het schrijven van dit boek. Nadat ik tientallen persoonlijke verslagen had gelezen en nog meer verhalen had aangehoord in de huizen, archieven en bibliotheken van Rusland en in het Westen, voelde ik me het meest aangetrokken tot de ervaringen van met name twee families: die van de Sjeremetjevs en die van de Golitsyns. Beiden behoorden tot de hoogste rangen van de adel; beiden hadden een gerespecteerd verleden en een oude stamboom; beiden hadden gruwelijk geleden tijdens de revolutie en daarna; beiden waren uit elkaar gerukt, waarbij sommige familieleden Rusland voorgoed hadden verlaten, en beiden hadden een weelde aan brieven, dagboeken, memoires en foto’s achtergelaten die het benodigde bronnenmateriaal opleveren dat nodig is om deze geschiedenis op een volledige, zorgvuldige en overtuigende manier te kunnen schrijven.
De familie Golitsyn vormde, in tegenstelling tot de getitelde Sjeremetjevs, een uitgebreide clan die op het moment van de revolutie meer dan een dozijn verschillende takken telde. Een ervan stamde af van prins Fjodor Golitsyn, kamerheer ten tijde van tsarina Catharina de Grote en de latere bewindvoerder van de Universiteit van Moskou. Prins Vladimir Golitsyn, de kleinzoon van Fjodor, en lange tijd burgemeester van Moskou, was een tijdgenoot van graaf Sergej Sjeremetjev. Terwijl de Sjeremetjevs nauwe banden met het hof onderhielden, in het bijzonder met de tsarenfamilie in Sint- Petersburg, waren de Golitsyns een echte Moskouse familie die weinig met de tsarenstad te maken had. Niettemin kenden de families elkaar – wat niet zo vreemd was binnen de kleine wereld van de Russische adel – en ook al konden Vladimir (een westers gezinde liberaal) en Sergej (een conservatieve monarchist) elkaar nauwelijks uitstaan, toch gingen een paar kinderen van hen vriendschappelijk met elkaar om en werkten ze samen. Twee van hun kleinkinderen, Jelena Sjeremetjev en Vladimir Golitsyn, die naar zijn grootvader vernoemd was, werden in het begin van de jaren twintig verliefd op elkaar in het Hoekhuis en trouwden. Dankzij hun grote aantallen slaagde de prinselijke lijn van de familie Golitsyn erin in Rusland te overleven; de Sjeremetjevs slaagden daar echter niet in. Het leven van verschillende generaties Sjeremetjev en Golitsyn vormt de rode draad in Verloren adel. Hoewel iedere edelman de revolutie en de overgang naar de nieuwe sovjetorde op zijn eigen unieke manier ervoer, was datgene wat er met de Sjeremetjevs en Golitsyns gebeurde kenmerkend voor wat er met de hele adel gebeurde. Tegelijkertijd waren hun levens zowel uitzonderlijk, wat altijd voor elk individu geldt, en heel normaal voor de leden van hun klasse in het Rusland van die tijd.`

[...]

Copyright © 2012 Douglas Smith
Copyright Nederlandse vertaling © 2012 Gerrit Jan Zwier / Uitgeverij Balans, Amsterdam

Uitgeverij Balans

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum