Leesfragment: Verloren grond

14 april 2012 , door Murat Isik
| | |

Op 17 april verschijnt Murat Isiks roman Verloren grond, vanavond kunt u op Athenaeum.nl al een uitgebreid fragment lezen.

Turkije, jaren zestig. De twaalfjarige Mehmet groeit op in een dorp dat ooit door de Armenen werd gesticht en nu door Zaza's wordt bevolkt. Zijn zachtaardige vader, die in de Eerste Wereldoorlog bijna zijn hele familie verloor, is een geliefde verhalenverteller. Zijn moeder is een krachtige vrouw die door iedereen gevreesd wordt vanwege haar vlammende ogen en scherpe tong.

Op een dag slaat het noodlot toe: na een beenbreuk wordt zijn vader getroffen door gangreen en moet zijn been worden afgezet. Door die ingrijpende gebeurtenis verandert hij op slag in een breekbare man zonder waardigheid en levenslust.

Halsoverkop besluit hij het vee te verkopen en met zijn gezin terug te keren naar zijn geboortedorp waar hij grond bezit. Maar daar worden zij tot zijn verbijstering zeer vijandig ontvangen en moeten ze een strijd leveren op leven en dood. En zo sleurt hij zijn gezin mee in zijn tragische ondergang.

 

De schreeuw veranderde mijn vader voor altijd in een breekbare man.
Ik zat in de wachtkamer van het ziekenhuis in Mus en kromp ineen toen ik het geluid van de zaag hoorde die met moeite doordrong in het bot. Daarna klonk de wanhopige schreeuw van mijn vader die na een paar halen van het stuk staal met de scherpe tanden, overging in een ander geluid dat eerst iets dierlijks en daarna monsterachtigs had. Langzaam veranderde het in een bizar gekrijs, afgewisseld met luguber gegorgel. Het was alsof mijn vader de pijn uit zijn lichaam perste en een deel van zijn ziel een uitweg zocht uit het diepste van zijn wezen.
Ik rende weg om te ontsnappen aan het geluid, maar het bleef me achtervolgen. Zelfs toen ik buiten stond en mijn oren dichtdrukte, hoorde ik het nog.
Soms, als ik mijn ogen sluit en alleen word omringd door stilte, hoor ik het weer: de schreeuw die ons leven voorgoed veranderde.

1

Ik ben geboren in de zomer van 1953 op een yayla op ruim tweeduizend meter hoogte. Mijn moeder beweerde dat ik niet huilde maar glimlachte toen ze me voor het eerst in haar armen nam, en dat mijn zwarte donshaar wapperde in de bergwind toen ze me omhooghield en riep: ‘Jij zult wel leven! Jij zult oud en sterk worden en ons eeuwige voorspoed brengen!’
Ik kreeg de naam van mijn grootvader: Miran. Met die naam werd ik de eerste tien jaar van mijn leven aangesproken tot ik plotseling een andere naam kreeg. Het was geen toeval dat ik op de yayla op de wereld werd gezet. Iedere zomer, als de hitte in ons dorp Sobyan ondraaglijk werd en de huizen in brand leken te staan, trokken de vrouwen met hun kinderen en het vee naar de hoogvlakte, waar de koele berglucht hen uit hun zomerslaap wekte.
Mijn moeder ondernam de klim naar het plateau toen ze ongeveer zeven maanden zwanger was van mij. Mijn vader had haar hand vastgepakt en haar eindeloos gesmeekt in het dorp te blijven, omdat het onmogelijk goed kon zijn voor een hoogzwangere vrouw om een zware klim te ondernemen en de ijle lucht op honderden meters hoogte in te ademen. Hij had zelfs toegezegd haar op het warmste moment van de dag, tijdens de verzengende hitte van twee uur ’s middags, koelte toe te wuiven.
‘Lieve Asme, ik zal mijn werk onderbreken en met een waaier naast je bed staan,’ had hij met zachte stem gezegd, ‘tot de zon ondergaat en je rustig in slaap valt.’
Maar mijn vader kon het ook toen niet winnen van haar koppigheid. ‘Waar heb je het over, Selim? Deze hitte wordt nog mijn dood. Mijn kleren plakken aan mijn lijf en ik heb het gevoel dat mijn keel wordt dichtgedrukt. Ik sterf nog liever tijdens de klim dan dat ik een dag langer hier blijf.’
Ik verdenk mijn moeder ervan dat ze niet zozeer de hitte van het dorp ontvluchtte, maar vooral onder geen beding haar jaarlijkse hoogtepunt wilde missen. Ondanks aandringen van mijn vader weigerde ze op de rug van een ezel te gaan zitten en volbracht ze de klim met verrassend gemak. Slechts één keer, halverwege de tocht, nam ze zuchtend plaats op een rots om op adem te komen. Ze dwong door haar volhardendheid zelfs respect af bij de mannen die hen vergezelden en kreunden van de zware spullen en voorraden die ze als pakezels omhoog sjouwden.
De mannen zetten de tenten op, die in sommige gevallen zo groot waren dat er vier gezinnen in pasten en de hoogvlakte het aanzien van een kamp gaven. De vrouwen verbleven tijdens de hete periode zo’n twee maanden in afzondering van de mannen op de yayla en hoefden zich slechts te bekommeren om de kleine kinderen. Het was voor hen de tijd van het jaar waarin ze eindeloos konden roddelen, terwijl ze onafgebroken zonnebloempitten kraakten en bittere thee dronken onder de sterrenhemel. De jonge kinderen speelden buiten tot het schemerdonker, waarna ze uitgeput hun hoofd in de schoot van hun moeders legden. De zorg voor het vee werd de vrouwen uit handen genomen door de jongens die later herder zouden worden. De mannen bleven achter in het dorp, samen met hun zoons die oud en sterk genoeg waren om fysiek werk te verrichten. Ze bewerkten het droge land zo goed en zo kwaad als het ging en behoedden het dorp voor plunderingen door rondzwervende bandieten.
Toen mijn moeders vliezen braken, eiste ze dat mijn vader zo snel mogelijk werd gewaarschuwd. ‘Laat iemand Selim halen!’ had ze geschreeuwd. ‘Waar wachten jullie op? Haal mijn man!’
Een mager jongetje dat geen moment stil kon zitten, werd naar beneden gestuurd. Hoewel het verhaal ging dat het jongetje met gevaar voor eigen leven was afgedaald en onderweg zelfs enkele berggeiten had ingehaald, lukte het mijn vader niet om op tijd boven te zijn.
Toen hij buiten adem arriveerde, hield mijn moeder me in de lucht en zei: ‘Selim, je hebt een zoon,’ om er met krachtige stem aan toe te voegen: ‘Maar deze zal leven! Deze jongen zal oud en sterk worden!’
Mijn moeder vertelde later dat mijn vader eruitzag als een landloper. ‘Hij stonk als een oude os,’ zei ze lachend. Zijn gezicht was verbrand door de genadeloze zon, en in de groeven van zijn voorhoofd zat het fijne rode stof dat door de woestijnwind door het dorp werd geblazen. Mijn broer Yusuf en mijn zus Zilda keken toe hoe mijn vader me in zijn armen nam. Hij bracht zijn gezicht dicht bij mijn hoofdje, bekeek me met zijn stralende ogen en zei: ‘Welkom, Miran. Welkom mijn zoon.’ Daarna kuste hij me op mijn neusje.
Lange tijd waren mijn ouders bang dat ik plotseling zou sterven, net als mijn tweelingbroers Salman en Muse, die twee dagen na hun geboorte kort na elkaar overleden. In ons dorp Sobyan beschikten we in die tijd niet over medicijnen, laat staan dat er een dokter in ons midden was. We waren overgeleverd aan de genade van de onbarmhartige natuur. De angst voor mijn dood hield mijn ouders in een wurggreep. Vooral mijn moeder verloor me in mijn eerste levensjaren geen ogenblik uit het oog. Als ik me verslikte, klopte ze me hysterisch op mijn rug en na een ongelukkige val kwam ze meteen aangesneld om me te troosten. Meer dan eens werd ze daarbij overvallen door huilbuien.

Ik zag het hele jaar uit naar ons verblijf op het plateau. We speelden de hele dag buiten en als we kattenkwaad uithaalden, waren er geen mannen die ons streng toespraken. Op sommige avonden mochten mijn vriendjes en ik een tent delen. We bleven dan de hele nacht op om buiten naar de sterren te kijken en elkaar enge verhalen te vertellen.
Het was voor mij de gelukkigste tijd van het jaar. Ik kon toen onmogelijk weten dat ik na de zomer van 1965 de yayla nooit meer zou zien. Een jaar later trof het noodlot ons en maakte voor altijd een einde aan ons geluk.

2

Ons dorp was lang geleden gesticht door Armenen die het de naam Sobyan gaven. In Oost-Turkije woonden in die tijd behalve Zaza’s en Koerden veel Armenen. Sobyan werd in mijn kinderjaren echter uitsluitend bewoond door Zaza’s en het Zazaki was tot mijn tiende jaar de enige taal die ik sprak. Mijn vader leerde me dat onze voorouders uit het noorden van het vroegere Perzië kwamen. Daar vormde de zuidkust van de Kaspische zee lange tijd hun leefgebied. Hij vertelde me dat de Zaza’s van daaruit naar Turkije trokken en zich vooral in het oosten van het huidige Anatolië vestigden.
De overgrootouders van mijn moeder vestigden zich in Sobyan nadat ze na een familievete, uit hun dorp waren verbannen door de muhtar. Samen met een groep dorpelingen die hun kant had gekozen, gingen ze op zoek naar een plek om opnieuw te beginnen. Ze werden gewezen op een dorp in de buurt van Varto dat door de Armenen was verlaten. Na een dagenlange voettocht bereikten ze het dorp waar ik tientallen jaren later op de wereld zou worden gezet.
Ondanks de vele gesprekken die mijn vader jaren later voerde met de dorpsoudsten, die zonder uitzondering ongeletterde boeren waren, bleef onduidelijk waarom de Armenen uit Sobyan waren vertrokken. Sommigen zeiden dat ze verjaagd waren, anderen hielden het erop dat ze onder invloed van missionarissen vertrokken waren naar de Verenigde Staten en Rusland, voordat ze, zoals in omliggende dorpen, met geweld van de staat te maken kregen. De oudste man van het dorp, de wijze Memla die ik nooit heb gekend, staarde zwijgend voor zich uit toen mijn vader hem vroeg naar het lot van de vorige inwoners van ons dorp, en zei ten slotte: ‘De Armenen hebben vreselijk geleden, jongen. Geen volk in Anatolië heeft zo moeten afzien.’ Nadat de overgrootouders van mijn moeder zich met hun groep in Sobyan hadden gevestigd, nam het inwoneraantal snel toe. De verhalen over een dorp waar stenen huizen met boomgaarden en moestuinen beschikbaar waren en waar behoefte was aan hardwerkende landarbeiders, bereikten al vlug de dorpen in de wijde omgeving. Het leidde tot de komst van jonge gezinnen en eenzame dagloners die hun spierkracht graag ter beschikking stelden in ruil voor wat eten en een slaapplaats. Alle nieuwkomers waren Zaza en hingen net als mijn familie het alevitisme aan.

[...]

Copyright © 2012 Murat Isik
Auteursportret © Merlijn Doomernik

Uitgeverij Ambo|Anthos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum