Leesfragment: Vrouwelijke filosofen

| | | | | |

Dit weekend verschijnt Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht, onder redactie van Carolien Ceton (hoofdredactie), Annemie Halsema, Ineke van der Burg, Karen Vintges en Veronica Vasterling. 5 april wijden Uitgeverij Atlas en Athenaeum Boekhandel er een feestelijke borrel aan, dit weekend lezen we al twee lemma's uit het boek, van Mechthild van Maagdenburg en Simone de Beauvoir.

Waarom komen vrouwelijke denkers in curricula, filosofische cursussen en overzichtswerken zo weinig aan bod? Door de eeuwen heen hebben talloze vrouwen zich weliswaar verdiept in een veelheid aan filosofische thema’s, maar vaak zijn deze denkers onzichtbaar gebleven. Van de twaalfde-eeuwse filosofe Hildegard van Bingen zullen de meesten wel hebben gehoord, maar wat van haar tijdgenote Mechtild van Magdeburg? Uit recentere tijden is Hannah Arendt inmiddels wereldberoemd, maar de namen Gloria Anzaldúa en Werewere Liking zullen misschien alleen de specialisten bekend in de oren klinken.

Uitgesloten van officiële onderwijsinstellingen namen vele vrouwelijke denkers hun toevlucht tot andere vormen van filosofie bedrijven, zoals briefwisselingen. En dat levert een onschatbare rijkdom aan filosofische bronnen op, zoals dit boek laat zien. Werk van 69 vrouwelijke denkers uit 25 eeuwen wordt bij elkaar gebracht; van de Oudheid tot onze eeuw; van islamitische en katholieke mystica’s, een achttiende-eeuwse Nederlandse logica tot een Nigeriaanse politiekfilosofe.

Mechthild van Maagdenburg (1207/10-1282/94)

Mechthild van MaagdenburgBegijn met een intense persoonlijke relatie tot God, die het recht opeiste om van – en met – God te spreken.

Mechthild van Maagdenburg werd waarschijnlijk geboren rond 1207/10 in de buurt van Maagdenburg. Het weinige dat over haar bekend is, weten we uit haar geschriften die zijn gebundeld in Das fliessende Licht der Gottheit. De referenties en de stijl van haar werk wijzen erop dat ze uit de omgeving van het hof kwam. Ze leefde in een tijd waarin vrouwelijke religiositeit in opkomst was, wat resulteerde in de Begijnenbeweging en een toenemende aanwas van vrouwelijke kloosters. Op twaalfjarige leeftijd had Mechthild haar eerste religieuze ervaring. Omstreeks 1230 verliet zij haar familie en vertrok ze naar Maagdenburg. Daar werd ze uiteindelijk de leidsvrouw van een Begijnenhuis.
Mechthild had een nauwe band met de Domicaan Heinrich van Halle, die haar geschriften redigeerde. Tijdens de Maagdenburger Synode van 1260 werd besloten dat de Begijnen zich niet langer tot de Dominicanen, maar tot gewone priesters moesten wenden voor spirituele leiding. Wellicht mede als gevolg van dit besluit verhuisde Mechthild in het begin van de 1270’er jaren naar het cisterciënzer klooster van Helfta, een klooster dat nog wel onder Dominicaner invloed stond. Een andere overweging was wellicht dat Mechthild op het punt stond om van ketterij te worden beschuldigd. Het is ook mogelijk dat Mechthild er de voorkeur aan gaf om volgens de strikte regels van het klooster te gaan leven. Ergens tussen 1282 en 1294 overleed ze in het klooster te Helfta.

Das fliessende Licht der Gottheit

Das fliessende Licht der Gottheit is het eerste grote, Duitstalige religieusliteraire werk. Het is geschreven in de vorm van een spiritueel dagboek in zeven delen, met chronologisch geordende verzen. In de tekst verwijst Mechthild voortdurend naar de Bijbel, met name naar het Hooglied en de Psalmen. Invloeden van traditionele herderlijke gedichten, volksmuziek en bruiloftsliederen zijn zichtbaar. Daarnaast bevat het werk vele geleerde referenties. Mechthild was duidelijk bekend met het werk van Hildegard van Bingen, maar ook met dat van Dionysius Areopagita, Augustinus, Bernhard van Clairvaux en Hadewijch van Antwerpen – om slechts enkelen te noemen.
De poëtische tekst is veelal vanuit het perspectief van de eerste persoon enkelvoud geschreven, deels op rijm en met gebruikmaking van alliteratie en ritmisch proza. De tekst neemt veelvuldig de vorm aan van een dialoog tussen God en de ziel, tussen de zintuigen en liefde, en tussen de Heer en zijn bruid. De originele tekst – geschreven in het Neder-Duits – is verloren gegaan, maar er is een Alemannische vertaling uit de eerste helft van de 14e eeuw en een Latijnse vertaling uit de laatste jaren van de 13e eeuw overgeleverd. De Latijnse tekst is aangepast aan de toenmalige eisen van de kerk en tracht Mechthilds eigenzinnige opvattingen te matigen.
Het meest bedreigend voor de kerk was Mechthilds claim dat persoonlijke ervaring belangrijker was dan de regels van de kerk. Met dergelijke claims werd de deur voor mystici opengezet om het voortouw te nemen in zaken betreffende bijbelinterpretatie.

God en de menselijke ziel: een liefhebbende verhouding

Mechthild behandelt een grote verscheidenheid aan bijbelse thema’s en persoonlijkheden. Zo geeft ze haar eigen versie van de schepping, van de aard der engelen, en van incarnatie. In verschillende visioenen ontmoet ze Mozes, Johannes de Doper, Maria en Lucifer. Haar teksten handelen over de communie en het gebed, maar het voornaamste thema van Das fliessende Licht is de liefhebbende verhouding tussen de Ziel en God. Mechthild beschrijft zowel de obstakels die deze liefde ondervindt als ook de intensieve, maar kortstondige eenwording, waarbij zij gebruik maakt van visionaire vormen. Maar Mechthilds taal is bovenal een spreken voor, met en door God.

Mechthild thematiseert het feit dat zij als vrouw het recht opeist om God te ‘spreken’. Ze vraagt God waarom Hij van alle mensen háár gekozen heeft om zijn woorden te verspreiden, in plaats van een geleerde man die aanzien geniet. God antwoordt dat juist de nederigste mens zijn boodschap moet overbrengen, omdat zulk een persoon niet belemmerd wordt door eigenliefde. Schrijvend vanuit deze dubbele positie is het Mechthild mogelijk om – als de nederigste persoon – priesters, bisschoppen en pausen te bekritiseren en leiding te geven aan anderen. Mechthild claimt een persoonlijke verhouding tot God die niet bemiddeld wordt door het priesterdom. Deze claim maakt de mens tegelijkertijd meer individueel en meer bewust van haar eigen beperkingen.

De goddelijke slaapkamer

De inzichten van de negatieve theologie – de onmogelijkheid om God in een affirmatieve taal te vatten – voorzien Mechthild van een uitgangspunt voor haar werk. Ze is duidelijk beïnvloed door Dionysius Areopagita, de vader van de negatieve theologie, en gebruikt als eerste enkele van zijn uitdrukkingen in het Duits. De mogelijkheden van de taal zijn een terugkerend thema. Mechthild tracht God te ‘zingen’, maar stelt dat deze poging alleen volbracht kan worden als God ook haar zou ‘zingen’. Schrijven is dus alleen mogelijk door een zekere aanwezigheid van God. Deze aanwezigheid heeft een lichamelijke dimensie. Mechthild stelt dat zij ‘niet kan en wil spreken, tenzij ik zie met de ogen van mijn ziel, hoor met de oren van mijn eeuwige geest en in alle delen van mijn lichaam de kracht van de heilige geest voel’.
Het lichaam is een centraal en paradoxaal thema in Mechthilds werk. Zij schetst een neoplatoons lichaam als gevangenis van de ziel en ziet het lichaam tegelijkertijd als de mogelijkheid om Gods bruid te zijn en ‘hoger dan de engelen’. Het lichaam belemmert dus de reis van de ziel naar God, en is tegelijkertijd de plaats waar God aanwezig is. Het is een plaats van lijden en van genot. De geïncarneerde God is van het grootste belang voor Mechthild; het is God die tot lichaam wordt en de vrouw schept die hun intensieve verhouding mogelijk maakt.
De zintuigen spelen ook een belangrijke rol in de verhouding van de ziel tot God. De zintuigen worden beschreven als de dienstmeisjes van de ziel die haar voorbereiden voor haar ontmoeting met God; desalniettemin kunnen zij ook verleid worden door de duivel. Kennis van God kan nooit zintuiglijke kennis zijn; wel kunnen de zintuigen door middel van de liefdevolle verhouding met God beter worden geleid. Door de relatie tot God kunnen de zintuigen Gods aanwezigheid zien in alle wereldlijke zaken.

Tot slot draagt de relatie tot God een sterk erotisch karakter. Mechthild beschouwt zichzelf ten eerste als de bruid van God, en pas in tweede instantie als een dochter, zuster of moeder van God. Het eerste deel van haar boek bevat een lang verhaal dat hun ontmoeting beschrijft, sterk geïnspireerd door seculiere liefdesliederen. Het verhaal beschrijft hoe zij zich kleedt, hoe ze dansen, hoe zij verlangt naar haar geliefde en hoe zij zich ten slotte beiden ontkleden en elkaar ontmoeten in de goddelijke slaapkamer.

Mysticisme

De mystieke ideeën van Mechthild van Maagdenburg en haar eigentijdse zusters hebben de theologische ontwikkeling en de spiritualiteit van Meester Eckhart beïnvloed. Recente studies laten zien dat Meester Eckharts werk een speculatief mysticisme voorstelt dat de religieuze ervaringen van begijnen als Mechthild van Maagdenburg, Marguerite Porete en Hadewijch van Antwerpen theoretisch ordent en rechtvaardigt.
Vrouwelijke mystici worden veelal gekarakteriseerd als visionair, terwijl mannelijke mystici worden ingeschreven in de traditie van de negatieve theologie. Tegenwoordig wordt het mysticisme als coherente traditie in twijfel getrokken; wie tot de mystici gerekend wordt en wat mystieke activiteit behelst, verandert met de jaren. De mystieke traditie kan grotendeels ten opzichte van een wetenschappelijke traditie worden begrepen als een kloosterlijke traditie. Terwijl de wetenschappelijke traditie streng omschreven concepten en logica benadrukte, was de geloofstraditie doortrokken van literair taalgebruik en persoonlijke ervaringen. Mechthild eiste een persoonlijke relatie tot God voor zich op, en haar teksten wijdden uit over verschillende mogelijke manieren om dit te bereiken – soms zelfs uitmondend in een intense eenwording. Eckhart gebruikte een meer theoretische toon, en hij richtte zich met zijn werk meer tot mensen in plaats van direct tot God.
Er wordt gesteld dat met het begin van Eckharts speculatieve schrijven er niet langer ruimte was voor extase of affectiviteit; enkele mannelijke mystici beweren inderdaad dat al het gevoel moet buigen voor de rede. Door deze herformulering heeft Meester Eckhardt een grote invloed gehad op vooral de Duitse theologische en filosofische tradities. Thema’s zoals de relatie tussen eenheid en meervoudigheid, bevestiging en ontkenning, en afbeelding en origineel, hebben een belangrijke rol gespeeld.

De rooms-katholieke kerk, en vooral de vrouwelijke traditie binnen deze kerk, was eeuwenlang de enige die de erfenis van begijnen als Mechthild beschermde. De afgelopen decennia echter is de aandacht onder geschiedkundigen, feministische denkers en filosofen gegroeid.

De relatie tot God

De liefde voor God uit zich door en in alle zintuigen.

Heer, u bent de zon van alle ogen,
u bent de gelukzaligheid van alle oren,
u bent de stem van alle woorden,
u bent de kracht van al het heilige,
u bent de les van alle wijsheid,
u bent het leven van al het levende,
u bent de ordening van al wat is!

Tevreden gesteld prees God de liefhebbende ziel; dit was wat hem diepe vreugde schonk:

Je bent een licht voor mijn ogen,
je bent een harp voor mijn oren,
je bent een klank van mijn woorden,
je bent een gedachte van mijn heiligheid,
je bent een deel van mijn wijsheid,
je bent een leven in mijn levendheid,
je bent een verheerlijking van mijn zijn!

Ziel: U straalt in mijn ziel
zoals de zon op goud.
Heer, wanneer ik in u rusten mag,
stroom ik over van gelukzaligheid.
(...)

God: Wanneer ik schijn, moet jij gloeien,
Wanneer ik stroom, moet jij vloeien.
Wanneer jij zucht, haal je mijn goddelijk hart naar binnen,
wanneer je huilt om mij, sluit ik je in mijn armen.
Wanneer je mint, worden wij een,
en wanneer wij beiden een zijn,
kan niets ons meer scheiden,
alleen een gelukzalige rust verblijft tussen ons beiden.

De liefde stroomt door de zintuigen en stort zich met al haar krachten op de ziel. Wanneer de liefde in de ziel groeit, richt ze zich met een groot verlangen op naar God, en smeltend strekt ze zich uit voor het wonder dat over haar heen komt. Door de ziel heen stroomt ze in de zintuigen. Zo krijgt ook het lichaam zijn deel, zodat hij volledig gevormd wordt door de liefde. (Uit: Das fliessende Licht der Gottheit)

Bibliografie

Primair

verschillende edities van Mechthild van Maagdenburgs Das fliessende Licht der Gottheit:
Das fliessende Licht der Gottheit: Nach der Einsiedler Handschrift in kritischem Vergleich mit der gesamten Überlieferung. Hans Neumann, München en Zürich, Artemis Verlag, 1990
Das fliessende Licht der Gottheit, Mystik in Geschichte und Gegenwart: Abt. 1, Christliche Mystik; Bd 11. Vertaling in het moderne Duits door M. Schmidt, Stuttgart-Bad Cannstatt, Frommann-Holzboog, 1995
Das fliessende Licht der Gottheit. Vertaling in het moderne Duits door G. Vollmann- Profe, Frankfurt am Main, Deutscher Klassiker Verlag, 2003
Revelationes Gertrudianae ac Mechtildianae. Parijs, 1877
The Revelations of Mechthild of Magdeburg (1210-1297) or the Flowing Light of the Godhead. Vertaling in het Engels door L. Menzies, Londen, Longmans, 1953

Secundair

Andersen, E.A., The Voices of Mechthild of Magdeburg. Bern, Peter Lang, 2000
Bynum, C., Jesus as Mother. Studies in the Spirituality of the High Middle Ages. Berkeley, University of Californian Press, 1982
Hollywood, A., The Soul as Virgin Wife – Mechthild of Magdeburg, Marguerite Porete and Meister Eckhart. Notre Dame en London, University of Notre Dame Press, 1995
Lüers, G., Die Sprache der deutschen Mystik des Mittelalters im Werke der Mechthild von Magdeburg. München, Verlag Ernst Reinhardt, 1926
Poor, S,. Mechthild of Magdeburg and Her Book: Gender and the Making of Textual Authority. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2004
Ruh, K., Frauenmystik und Franziskanische Mystik der Frühzeit. Geschichte der abendlandischen Mystik, II. München, Beck, 1993

auteur: Jonna Bornemark

Simone de Beauvoir (1908-1986)

Existentialistisch filosofe en romanschrijfster, nauw betrokken bij de politieke ontwikkelingen van haar tijd. Haar werk De tweede sekse was van grote invloed op het 20e-eeuwse feminisme.

Simone de Beauvoir (1908-1986) is auteur van een omvangrijk oeuvre. Zij schreef een tweetal grondige, existentieel- fenomenologische studies over de positie van respectievelijk de vrouw en de oude mens in de geschiedenis: Le deuxième sexe (De tweede sekse) en La vieillesse (De ouderdom). Daarnaast is zij auteur van een toneelstuk, een vierdelige autobiografie, een aantal romans en enkele essays over ethiek. De Beauvoir werd geboren in Parijs en groeide op in een streng roomskatholieke, verarmde bourgeois familie. Na haar studie filosofie volgde zij onder meer colleges aan de École Normale Supérieure om haar docentenopleiding te kunnen afronden. Daar ontmoette zij haar studiegenoot Jean-Paul Sartre, met wie zij een levenslange verhouding ontwikkelde die spraakmakend is geworden, niet het minst door De Beauvoirs eigen weergave ervan in haar autobiografieën. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam er een einde aan het ‘elfenbestaan’ dat De Beauvoir naar eigen zeggen tot die tijd met haar intellectuele vrienden had geleid. De politiek ging in toenemende mate een rol in haar leven spelen. Zij schreef over de Algerijnse oorlog, raakte betrokken bij acties rondom de persvrijheid, nam deel aan acties voor de mensenrechten en, in later jaren, aan de vrouwenbeweging.

Filosofische romans en autobiografieën

De Beauvoirs eerste romans, waaronder L’Invitée (Uitgenodigd, 1943), Les Autres (De anderen, 1945) en Tous les hommes sont mortels (Alle mensen zijn sterfelijk, 1946), zijn in haar eigen woorden ‘metafysische romans’, waarin de algemene condities van het menselijk bestaan tot uitdrukking worden gebracht. Achteraf vond De Beauvoir deze werken te schematisch. Ze wilde daarna haar ethische theorie tot uitdrukking brengen door die op subjectief niveau te tonen in haar romans: alleen zo is zichtbaar dat ethische beslissingen moeizame subjectieve keuzen behelzen. In haar met de Prix Goncourt onderscheiden roman Les mandarins (De mandarijnen, 1954) staan concrete ethische beslissingen en dilemma’s inderdaad centraal. Maar in het latere literaire werk, Les belles images (De schone schijn) en La femme rompue (De gebroken vrouw), zien we vooral De Beauvoirs these uitgedrukt dat vrouwen geen van mannen afgeleid bestaan moeten leiden, maar zichzelf tot subject moeten vormen. Vanaf 1958 publiceerde ze – steeds met een tussenpoos van enkele jaren – een viertal autobiografieën, die tezamen een uitgebreide documentatie vormen van haar leven. In haar autobiografieën wilde zij laten zien hoe zij zichzelf vormde tot vrouw én subject, en zo andere vrouwen inspireren om hetzelfde te doen. De autobiografieën zijn geen getrouwe weergave van haar leven, maar veeleer hulpmiddelen of zelftechnieken waarmee De Beauvoir zichzelf vormde tot het ethische subject dat haar voor ogen stond.

Antikolonialisme

De Beauvoir behoorde tot de eerste Franse intellectuelen die zich verzetten tegen de Franse koloniale oorlogen in Vietnam en Algerije. Tijdens de Algerijnse oorlog nam zij het in brieven aan de pers en door het oprichten van een actiecomité op voor de Algerijnse moslima Djamila Boupacha, die door het Franse leger was gevangengezet en gemarteld. Boupacha was een actief lid van de fln, het nationale bevrijdingsfront van Algerije, dat de onafhankelijkheidsstrijd tegen Frankrijk leidde. Voor De Beauvoir was Boupacha een vrijheidsstrijdster die haar identiteit als Algerijnse vrouw op zich nam. De Beauvoir was geschokt over het wijdverspreide chauvinisme en racisme in Frankrijk jegens de tweehonderdduizend Algerijnse moslims die daar leefden.
Noch Sartre noch De Beauvoir was ooit lid van de communistische partij, omdat beiden een samengaan van socialisme en democratie voorstonden. Toen zij in de jaren vijftig China en de Sovjet-Unie bezocht, was De Beauvoir er echter van overtuigd dat deze landen hun eigen wegen naar de vrijheid moesten zoeken, en dat aan niet-westerse landen niet zonder meer de maatstaven van de westerse liberale democratie moesten worden opgelegd. Zij verwierp een abstracte ‘filosofie van de Verlichting’ die, uitgaande van de universele rede, de concrete identiteiten van mensen ontkent of weigert, en die een politiek van assimilatie voorstaat die de specifieke gesitueerdheid van mensen niet in aanmerking neemt.

Een ethisch leven

Het ethische thema hoe wij ons leven met anderen praktisch vorm moeten geven, staat centraal in De Beauvoirs filosofische werk. Ook haar eigen leven maakte daar deel van uit, omdat zij altijd probeerde haar ethische denkbeelden in praktijk te brengen, zoals duidelijk wordt uit haar autobiografieën. Samen met Sartre vormde De Beauvoir de spil van het zogenaamde Franse existentialisme, waartoe ook de schrijver Albert Camus wordt gerekend. Anders dan Sartre behield De Beauvoir haar leven lang een interesse in ethiek.
In haar essays Pyrrhus et Cinéas (1944) en Pour une morale de l’ambiguité (Een moraal der dubbelzinnigheid, 1947) stelt De Beauvoir dat abstracte moraalfilosofieën geen recht doen aan de menselijke conditie van gesitueerdheid en vrijheid. Onze menselijke conditie is ‘ambigu’ omdat wij bestaan als én mens van vlees en bloed tussen andere mensen, én als vrij bewustzijn. Maar we moeten die ambiguïteit door middel van een ethische ‘conversie’ op ons nemen. Daarmee aanvaarden we het feit dat we onze vrijheid slechts realiseren als we die omzetten in concrete banden met onze medemensen, als mensen van vlees en bloed. Zich zo ‘vrij willen’ betekent de vrijheid willen en daarmee ook anderen vrij willen. Daarbij gaat het om het aangaan van daadwerkelijke bindingen van liefde en vriendschap en om een concreet engagement, in plaats van om het aanhangen van een abstracte moraal, al dienen we bij ons concrete engagement wel het zicht open te houden op het geheel.

De tweede sekse

In De tweede sekse (1949) bouwt De Beauvoir voort op haar ethische zienswijze, en stelt zij dat vrouwen én mannen hun ambiguïteit moeten aanvaarden. De tweede sekse was een baanbrekend boek over de situatie van de vrouw – het werd wereldwijd in zo’n twintig talen vertaald, met verkoopcijfers tussen de drie en vier miljoen exemplaren – waarin De Beauvoir beschrijft hoe door de eeuwen heen de vrouw op het tweede plan is gezet. De traditionele positie van de vrouw wordt door haar getypeerd als die van de ‘Ander’ in de cultuur. De man heeft zich in de geschiedenis altijd de positie van het subject weten te verschaffen; van degene die de natuur bedwingt, handelt en beslist. De vrouw is door hem tot object gemaakt: zij stond voor de natuur, de seks en de sekse. Dat juist de vrouw tot object / ‘Ander’ is gemaakt heeft volgens De Beauvoir te maken met de historisch grotere bepaaldheid van de vrouw door haar voortplantingsfuncties: haar dienstbaarheid aan de soort was groter dan die van de man. Was de vrouw vooral doende het leven te reproduceren, de man kon zichzelf verheffen boven het dier. Hij stelde zijn leven in de waagschaal om de natuur te bedwingen, de wereld te modelleren en de toekomst te smeden. Maar een noodzakelijke tweede component van de verklaring is de strijd tussen bewustzijnen zoals geconcipieerd door Georg Wilhelm Friedrich Hegel in zijn meester-slaaftheorie. Ieder bewustzijn streeft ernaar zijn soevereiniteit aan de ander op te leggen, zo stelt De Beauvoir in navolging van Hegel. De biologie van de vrouw is door mannen aangegrepen om de vrouw te reduceren tot een lichaam met nog net zoveel bewustzijn dat zij hem kon erkennen als soeverein bewustzijn. De socialisatie van meisjes en vrouwen is eeuwenlang afgestemd op deze aan de man onderworpen positie. Vanwege een behoefte aan veiligheid – de menselijke neiging tot kwade trouw of vlucht voor de vrijheid – hebben vrouwen in de geschiedenis vaak met die positie ingestemd.
Omdat vrouwen tot ‘natuur’ zijn bestempeld, hebben zij ook alle ambivalente gevoelens op zich geprojecteerd gekregen die de natuur bij de man oproept: het goede en mooie enerzijds (de natuur die de man het leven geeft), en het kwade en bedreigende anderzijds (de natuur die de man zijn leven ontneemt). Maar biologie op zich, zegt De Beauvoir, is niet bepalend voor het lot van vrouwen: zij krijgt altijd pas betekenis in sociaal-cultureel verband. Niet de natuur heeft mannen en vrouwen verschillende posities toegewezen. ‘Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt vrouw gemaakt’, luidt De Beauvoirs beroemde uitspraak waarmee ze het tweede deel van De tweede sekse opent.
Door toegang tot betaald werk en dankzij anticonceptie kunnen vrouwen zich voor het eerst in de geschiedenis als subjecten gaan verwerkelijken, zo stelt De Beauvoir in 1949, en zij moeten nu ook als zodanig worden erkend. Maar niet alleen wettelijke maatregelen zijn daarbij in het geding. Ook ‘de instituties, de zeden, de opvattingen, het hele maatschappelijke bestel’ én de persoonlijke instelling van zowel mannen als vrouwen zullen moeten veranderen. Vrouwen én mannen moeten hun ambiguïteit aanvaarden en niet langer op de andere sekse dat deel projecteren dat zij van zichzelf afwijzen. Mannen moeten hun lichamelijke dimensie durven accepteren, en die niet langer op vrouwen overbrengen. Andersom moeten vrouwen ook hun eigen status als denkend bewustzijn op zich durven nemen. Dan pas zullen echte liefde en vriendschap mogelijk zijn tussen de seksen, al zal dit een continue ethische inspanning vergen.

Stof voor discussie

De Beauvoir is veelal beschouwd als leerlinge van Sartre of zelfs als ‘la grande Sartreuse’, maar haar werk kenmerkt zich door een eigen thematiek en benadering, zoals door meerdere auteurs is aangetoond. Veel van haar mannelijke tijdgenoten verguisden haar als mannenhaatster, nymfomane en frigide vrouw, onder andere vanwege haar onomwonden bespreking van de vrouwelijke seksualiteit in De tweede sekse. Een veelgehoorde kritiek vanuit feministische hoek luidt dat De Beauvoir met haar pleidooi voor het tot subject worden van de vrouw een mannelijk identiteitsmodel aan vrouwen wil opleggen. De ethische boodschap van De tweede sekse houdt echter in dat ook de subjectiviteit van mannen moet veranderen: zij moeten vrouwen niet langer gebruiken om zichzelf als soeverein bewustzijn te constitueren, maar ook zelf een bestaan als mens van vlees en bloed op zich durven nemen. Mannen en vrouwen moeten durven bestaan als lichaam en bewustzijn.
Feministen hebben De Beauvoir ook verweten dat zij vrouwen een aandeel gaf in hun eigen onderdrukking. In De Beauvoirs zienswijze zijn vrouwen echter én medeplichtigen én slachtoffers geweest van millennia oude patriarchale structuren en instituties. De tweede sekse is, als de eerste diepgaande en omvangrijke studie over de positie van de vrouw in de geschiedenis, van ongekend belang geweest voor het feminisme van de tweede helft van de 20e eeuw. Velen hebben De Beauvoir gevolgd in haar pleidooi voor de emancipatie en erkenning van vrouwen als volwaardige subjecten. Dat zij ook nieuwe waarden voor de inrichting van de gehele maatschappij en een nieuwe mentaliteit bepleitte, wordt daarbij echter nog te weinig onderkend. Zo schreef zij in De tweede sekse:

[...] voor de aanhangers van de filosofie der Verlichting, van het rationalisme en het nominalisme [...] zijn vrouwen alleen maar menselijke wezens die men volkomen willekeurig aanduidt door het woord ‘vrouw’ [...] maar een dergelijke bewering is abstract: het is een feit dat ieder concreet menselijk wezen altijd op een specifieke manier gesitueerd is. Het afwijzen van begrippen als het eeuwig-vrouwelijke, de ziel van de zwarte en het Joodse karakter betekent geen ontkenning van het feit dat er tegenwoordig Joden, zwarten en vrouwen bestaan [...] voor de betrokkenen betekent een dergelijke ontkenning geen vrijheid, maar een vlucht uit de werkelijkheid. Het is duidelijk dat geen enkele vrouw, tenzij te kwader trouw, kan pretenderen zich buiten of boven haar sekse te plaatsen. [...] In werkelijkheid is de man, net als de vrouw, een lichaam en dus een passiviteit, een speelbal van hormonen en de soort, een rusteloze prooi van zijn begeerte. [...] In de gevechten waarin zij menen elkaar het hoofd te bieden, vecht ieder tegen zichzelf en projecteert in zijn partner dat deel van zichzelf dat hij afwijst. In plaats van de ambiguïteit van zijn situatie te beleven poogt ieder van hen de ander de verwerpelijkheid daarvan te doen ondergaan en de eer ervan voor zich zelf te houden. Als ze echter allebei in lucide bescheidenheid, samenhangend met een authentieke trots, die situatie aanvaardden zouden ze elkaar als gelijken erkennen en het erotische drama in vriendschap beleven.

Bibliografie

Primair

Pyrrhus et Cinéas. Paris, Gallimard, 1944
Pour une morale de l´ambiguité. Paris, Gallimard, 1947. Vertaald als Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid. Vertaling uit het Frans door P. Rodenko, Utrecht, Bijleveld, 1958
Le deuxième sexe. Paris, Gallimard, 1949. Vertaald als De tweede sekse. Vertaling uit het Frans door J. Hardenberg, Utrecht, Bijleveld, 1972
Les mandarins. Paris, Gallimard, 1954. Vertaald als De mandarijnen. Vertaling uit het Frans door E. van Altena, Weesp, Agathon, 1983
La vieillesse. Paris, Gallimard, 1970. Vertaald als De ouderdom. Vertaling uit het Frans door J. Hardenberg, Utrecht, Bijleveld, 1987
Vierdelige autobiografie: Mémoires d’une jeune fille rangée; Een welopgevoed meisje. 1974, La Force de l’âge; De bloei van het leven. Hilversum, C. de Boer jr, 1968, La Force des choses; De druk der omstandigheden. Bussum, Agathon, 1969-70, Tout compte fait; Alles welbeschouwd, Houten, Agathon, 1979. Vertaling uit het Frans door resp. J. Hardenberg, J. Hardenberg, L. Witsenberg, P. Grashof

Secundair

Bauer, N., Simone de Beauvoir, Philosophy, & Feminism. New York, Columbia University Press, 2001
Ceton, C., Simone de Beauvoir: een verhaal apart. Best, Damon, 2000
Lundgren-Gothlin, E., Sex and Existence. Hannover, N.H., Wesleyan University Press, 1996
Simons, M., Beauvoir and the Second Sex: Feminism, Race, and the Origins of Existentialism. Lanham, Rowman & Littlefield, 1999
Vintges, K., Filosofie als passie. Het denken van Simone de Beauvoir. Amsterdam, Prometheus, 1992

auteur: Karen Vintges

© 2012 de redactie en afzonderlijke auteurs

Uitgeverij Atlas

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum