Leesfragment: Zo ook op aarde

27 november 2015 , door Davide Enia
| |

26 april verschijnt Zo ook op aarde, de debuutroman van de Italiaanse schrijver Davide Enia (vertaald door Manon Smits). Wij publiceren vanavond zijn eerste hoofdstuk voor. 

In een vervuild en gewelddadig Palermo klimt een negenjarige jongen voor het eerst in de boksring. Hij komt uit een familie van boksers, die hoge verwachtingen koesteren: zal deze jonge Davidù ooit de nationale titel winnen, die aan zijn oom en zijn vader voorbijging?

Davide Enia’s debuutroman vervlecht de belevenissen van de jongen Davidú, zijn eerste liefde, het geweld op straat, de bokssport met herinneringen en oorlog, van de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog tot aan de bomaanslagen van de maffia-oorlog in 1992. In een stijl die varieert van rauw tot gevoelig, van humoristisch tot passioneel vertelt Enia het verhaal van drie generaties, hun hopen en falen, tegen de achtergrond van een beschadigd Palermo.

Davide Enia (Palermo, 1974) is acteur en een van de belangrijkste Italiaanse toneelschrijvers. Zijn toneelwerken – vaak door hemzelf gespeeld – zijn internationaal op toneel gebracht, op tv uitgezonden en veelvuldig bekroond, o.a. met de Premio UBU, de Premio Tondelli en de Premio Vittorio Gassman. Zo ook op aarde is Enia’s romandebuut, dat in januari 2012 in Italië verscheen en wereldwijd zal worden vertaald.

Deel 1

Een haai op oorlogspad

‘Nee, het is zoals ik het zeg. Als je voor de eerste keer neukt, dan knapt dat dunne peesje los.’
Nino Pullara duldde geen tegenspraak. Hij was de oudste, de langste en de stevigste van de groep. Hij had per definitie gelijk. ‘Dat is zo, dat heeft mijn neef Girolamo verteld want die heeft al twaalf keer geneukt, hij is vijftien, en de eerste keer knapt dat peesje van je piemel los.’
‘Doet dat pijn?’ vroeg Lele Tranchina, zonder zich iets aan te trekken van de regel dat het een teken van zwakte is om naar pijn te vragen.
‘Ja, het doet pijn, er komt bloed uit, maar Girolamo zegt dat als je maar op de goede manier neukt, dat het dan zo lekker is dat je de pijn maar half voelt.’
Op de bankjes van het plein prijkten teksten, erin gekrast door rebelse zakmessen.
de politie sucks
staat = maffia
minder smerissen, meer heroïne
Nino Pullara haalde een pakje sigaretten tevoorschijn, stak er een op, liet hem rondgaan in de groep.
‘Gerruso, sukkel die je bent, als je een hijs neemt moet je de rook helemaal doorslikken, anders word je niet stoned en dan kun je net zo goed niet roken.’
‘Maar dan moet ik hoesten.’
‘Omdat je een mietje bent.’
Om maar bij de groep te mogen horen, liet Gerruso zich alles welgevallen: hij liet zich schoppen, bespugen, bekrassen. Hij was er zo aan gewend om in elkaar te worden geslagen dat hij niet eens meer protesteerde. Met als resultaat dat het steeds minder bevredigend was om hem te slaan.
‘Als ik groot ben,’ vervolgde Pullara, ‘wil ik twee dingen doen: het eerste is met Fabrizia neuken.’
‘Die van de bakker?’ vroeg Danilo Dominici met grote ogen.
‘Die ja.’
Fabrizia, zeventien stormachtige lentes en twee stevige tieten. Sinds zij er werkte ging de hele wijk bij die bakker brood halen. ‘Ik heb nog nooit zo veel mannen gezien die graag boodschappen deden,’ insinueerde mijn oma Provvidenza boosaardig.
‘Ik ga Fabrizia zeker neuken, maar wel pas als mijn peesje er al af is.’
Pullara verspreidde de zelfbewustheid van iemand die al twaalf is.
‘En wat is het tweede dat je wilt doen?’ vroeg Guido Castiglia. Geen enkel detail ontging Guido Castiglia. Die kon je maar beter te vriend houden, Guido Castiglia. Hij had een keer een kauwgum gevraagd aan Paolo Vizzini, maar nee, die had hem er geen willen geven.
Castiglia had geen krimp gegeven en was zwijgend weggelopen. Twee maanden later was Vizzini uit de johannesbroodboom geklapt en op zijn linkerbeen terechtgekomen. Zijn hele been was kapot, je zag het wit van zijn bot.
‘Help! Help!’ gilde hij.
Over de zandweg was Guido Castiglia komen aanlopen.
‘Wil je dat ik hulp ga halen?’
Vizzini smeekte van ja.
‘Dat zal je leren om mij geen kauwgum te geven.’
Hij had hem daar laten liggen met zijn gebroken been, huilend als een meisje.
‘Ik wil hetzelfde werk doen als mijn vader: pomphouder.’
De zin van Pullara klonk als een vonnis. Zijn stem bezat de klank die de onontkoombaarheid van de toekomst onderstreept. Pomphouder was een weergaloze baan: in de schaduw zitten, omgeven door de magische geur van benzine; als gezelschap een hond aan een ketting, die je in geval van verveling altijd nog met een stok kunt afranselen; in je achterzak een flink, belangrijk rolletje geld.
‘Ik ga als ik groot ben ook het werk van mijn vader doen,’ verklaarde Danilo Dominici. ‘Dat is mooi, altijd in de buitenlucht.’
Zijn vader asfalteerde straten.
‘Ik wil als ik groot ben ook hetzelfde werk doen als mijn vader, verkeersagent.’
We keken Gerruso minachtend aan; verkeersagent is een nutteloos beroep, dan heb je niet eens een pistool.
‘Gerruso, kijk daar ’es.’
Zodra hij zich omdraaide, gaf Pullara hem met zijn vlakke hand een klap in zijn nek. Toen wendde hij zich tot mij.
‘En jij, Davidù? Wat voor werk wil jij doen?’
Ik antwoordde de eerste waarheid die me te binnen schoot, zonder er al te veel bij na te denken.
‘Ik? Pff, weet ik het, ik ben niet zoals jullie die allemaal hetzelfde werk als je vader willen doen, ik kan doen wat ik wil, ik heb meer geluk dan jullie, ik ben wees.’
Voor het huis trof ik mijn oma aan, ze zat op het bankje in de schaduw van de jacaranda. Ze rookte een sigaret, onderuitgezakt tegen de groene, roestige rugleuning.
‘Dag lieverd, kom maar even bij mij zitten, opa is boven, hij is het middageten aan het maken.’
‘Is mama nog niet terug uit het ziekenhuis?’
‘Nee. Je ziet eruit alsof er een bom is ontploft op je hoofd.’
Ze lachte, tussen een hoestbui en een trekje van haar sigaret door.
Oma geurde naar tabak en krijt.
Ze was onderwijzeres op de lagere school.
Ze had mij leren lezen en schrijven.
Ik was toen vier.
Ze hield er maar niet over op.
‘Davidù, zullen we ’es leren lezen en schrijven?’
Dag in, dag uit.
Van ellende gaf ik me gewonnen. En ook omdat ze zwoer dat ze me daarna zou leren boeren op commando.
Ze had woord gehouden.
‘Wat heb je vandaag gedaan?’
‘Op school niks, we mochten tekenen van de juf omdat ze de rapporten aan het invullen was, en daarna had ik het met mijn vrienden op het plein over wat we later worden.’
‘Wat we later zúllen worden.’
‘Nou ja, het was zo ook wel duidelijk.’
‘Davidù, het doet er niet toe of degene met wie je praat je begrijpt, je moet aandacht besteden aan je woorden. Wat heeft oma je geleerd? Wat zijn woorden?’
‘De uitdrukking van je gedachten.’
‘En waarom gebruiken we de toekomende tijd?’
‘Daarmee geven we betekenis aan plannen en hoop en zo.’
‘Goed zo, lieverd, als je wat groter was had ik je een lekker sigaretje gegeven.’
‘Waarom ben je niet boven bij opa?’
‘Ik wil in alle rust roken, alsof het twintig voor zeven ’s avonds is.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat is een gewoonte die ik al heb vanaf dat ik jong was. Het was oorlog en in Capaci waren de Amerikanen geland. Ze deelden chocolade en sigaretten uit. Ik had een soldaat leren kennen, Michael. Hij gaf me mijn allereerste pakje sigaretten in ruil voor een dans.’
‘Hebben jullie ook gezoend?’
‘Nee, gekkie. Ik werkte destijds al een paar maanden in Palermo, in de gemeentebibliotheek, ik was hard aan het studeren voor de sollicitatieprocedure om een baan als onderwijzeres te krijgen.’
‘Want in die tijd waren de eisen nog heel zwaar, dat zeg je altijd, oma.’
‘Ik ken zelfs Oudgrieks.’
‘Oma, je verhaal.’
‘De bibliotheek lag naast de kerk van Casa Professa. Ze werden allebei door bommen geraakt tijdens het grote bombardement van 9 mei 1943. In de vleugel die nog overeind stond was ik hele dagen bezig de boeken die uit het puin waren gered te archiveren: ik noteerde de titel, de auteur, de ontbrekende pagina’s. Bommen vagen niet alleen mensen, huizen en hoop weg. Bommen wissen ook het geheugen uit. Als mijn werkdag erop zat, leunde ik tegen de plataan tegenover de kerk en stak ik mijn lekkerste sigaret op, die van twintig voor zeven ’s avonds. Dan liet ik de vermoeienissen van de hele dag van me af vallen en genoot ik volkomen ontspannen van die lekkere, scherpe smaak, van het eerste tot het laatste trekje. Intussen werd het steeds drukker met mensen die af en aan liepen naar de Ballarò-markt. In die jaren was het daar rond zonsondergang op z’n drukst. Het was zo’n gedrang dat de mensen hun boodschappen omhoog moesten houden, boven hun hoofd. Er waren nog geen koelkasten en de etenswaren moesten verkocht worden voordat ze bedierven. Daarom gingen ’s avonds de prijzen omlaag. De kinderen in de rij voor het zout speelden steen-papier-schaar. De vrouwen roddelden over liefdes en weggelopen stelletjes. Een geparfumeerde man in de rij voor de aardappelen zette een opera-aria in en knipoogde naar eenieder die zijn blik kruiste. Ik weet niet hoeveel sigaretten ik op een dag rook, twintig, vijfentwintig, maar die waar ik echt van geniet, mijn lekkerste sigaret, dat is die van twintig voor zeven, en als het geen twintig voor zeven ’s avonds is, zoals nu, dan kan het me niks schelen en doe ik net of het dat wel is, dan zonder ik me van alles en iedereen af, steek hem op en dan kunnen ze allemaal de kolere krijgen.’
Oma leerde ook haar leerlingen scheldwoorden, stiekem, om ze beter voor te bereiden op het leven, want ‘dat is niet alleen werkwoorden en wiskunde, maar ook drek en schunnige woorden, en het is altijd beter om iets te kennen dan dat je er geen weet van hebt’.
Er kwam een politieauto aangereden, de agenten remden af, tuurden naar ons, reden voorbij, verdwenen.

Op mijn bed een briefje van mijn moeder, geschreven in haar verpleegstershandschrift.
‘Je oom wil dat je om vier uur ergens met hem naartoe gaat, hij komt je hier ophalen, dag lieverd.’
In de keuken was mijn opa met het middageten bezig. In gezelschap van vreemden zei hij vrijwel geen woord. Opa Rosario praatte alleen met mij en met zijn maat Randazzo. Hij werkte als kok.
‘Wat maak je?’
‘Pasta met tenerumi.’
Hij sneed de tomaat nadat hij hem had geblancheerd en gepeld. Hij had razendsnelle handen, mijn opa.
‘Hoe weet je precies hoelang alles moet koken? Is daar een tabel voor, net als met rekenen?’
‘Je moet gewoon de ingrediënten leren kennen.’
‘En hoe leer je die kennen?’
‘Door fouten te maken.’
Op de plank in de eetkamer stond de foto van mijn ouders op hun trouwdag. Mijn vader met zijn rechterarm om de schouders van mijn moeder geslagen, zijn haar in een scheiding, een donker pak. Hij lachte. Zijn blauwe ogen vol trotse hoop, hoe kon hij weten dat hij een maand later dood zou zijn? Op de foto was mijn vader net zo mooi als zijn bijnaam, de Ridder. Mama droeg een witte jurk en hield een rode roos vast. Ze had haar ogen dicht omdat ze aan de bloem snoof, gelukzalig, een volmaakte gelukzaligheid.
‘Dus ik speel dit fraaie trio: Pirollo, Francesino, Abracadabra. Een fantastische combinatie. Kom, nu gaan we naar huis.’
‘Kijk je niet naar de wedstrijd, oom?’
‘Waarom zou ik ernaar moeten kijken?’
‘Je hebt toch gewed.’
‘Davidù, knoop dit goed in je oren, als je eenmaal hebt gewed heb jij er niks meer mee te schaften. Dat staat ook in het evangelie: eerst inschatten, dan wedden, daarna schijt eraan hebben.’ De kalme afstandelijkheid waarmee oom had gewed. Daaraan dacht ik terwijl we op het plein, in de zweterige hitte na de lunch, Gerruso te grazen namen.
Nino Pullara had bevolen: ‘We spelen beukertje, Gerruso, ga daar staan.’
Die eikel had niet door dat het hele spel alleen maar een excuus was om hem in elkaar te rammen en draaide zich zonder morren om. Hij liep met slepende voeten naar de muur. Zijn onontkoombare lot tegemoet. Hij wist dat hem een hoop pijn te wachten stond, maar hij wilde zo graag bij ons horen dat zijn waardigheid al lang geleden de strijd had verloren van zijn berusting. Waarom zocht Gerruso gewoon niet een paar vrienden tussen de andere dikzakken en losers zoals hij? Waarom liet hij alles over zich heen komen? Ik had totaal geen medelijden met hem. Hij was een zwakkeling. Zwakkelingen verdienen geen respect.
Gerruso liep naar de muur, bedekte zijn ogen met zijn rechterhand, stopte zijn linkerhand onder zijn oksel en spreidde de vingers. Hij was klaar voor het spel. Maar Pullara had besloten de regels om te gooien. Ook al zou Gerruso raden wie hem had geslagen, we zouden gewoon zeggen dat hij het fout had, en dan zou hij zich weer omdraaien en meteen een nieuwe beuk krijgen, en dan weer een en nog een en nog een.
Het doel was niet om een spel te spelen.
Het doel was om hem af te slachten.
De eerste beuk kwam van Danilo Dominici.
Gerruso ving de klap op, waarbij hij een snik van pijn onderdrukte, draaide zich om en staarde ons aan.
‘Danilo Dominici.’
‘Nee.’
Pullara had namens ons allemaal geantwoord.
Gerruso speelde niet vals.
Pullara wel.
Lele Tranchina nam een aanloop en knalde met zijn volle gewicht tegen hem aan.
Gerruso slikte een kreet in. Hij draaide zich om zonder iemand in het bijzonder aan te kijken.
‘Tranchina.’
‘Nee.’
Gerruso draaide zich om zonder iets terug te zeggen. Hij was een zwakkeling. Hij verdiende alle pijn van de wereld. Ik spuugde in mijn handen en wreef ze over elkaar, zoals in de film die ik in de bioscoop had gezien met oom Umbertino, die bij elke afrekening herhaalde: ‘Eindelijk een film zoals het hoort, niet dat Franse gezeik van mensen die het leven zat zijn, moet je kijken wat een mooie explosie! Dit is pas kunst.’
De waarheid was dat jij, Gerruso, iemand uit een Franse film was. Ik raakte hem met zo veel agressie dat ik er zelf van stond te kijken. De beuk explodeerde niet in het kletsende geluid van een klap, maar werd door zijn hele lijf geabsorbeerd in één holle kreun.
Gerruso keek meteen naar mij en negeerde alle anderen.
‘Pullara.’
Gerruso, waarom toch? Hoe is het mogelijk dat je zo’n sukkel bent? Je had het ook nu weer goed geraden, je had mijn naam moeten zeggen, zo werkt het niet.
‘Fout!’
Er vlogen spetters spuug uit Pullara’s mond. Zijn pupillen schoten vuur. De volgende die zou slaan was hij, dat was overduidelijk.
‘Draai je om, niksnut. Nu durf ik te wedden dat je moet janken.’
De uitdaging liet Pullara niet koud, hij was er helemaal opgewonden van. Hij maakte sprongetjes en wapperde met zijn hand om hem op te warmen. Opnieuw overtrad hij de regels, want hij raakte Gerruso’s oor met zijn gebalde vuist.
Gerruso klapte dubbel als een gebroken plank. Pullara slaakte een dierlijke kreet en stak zijn vinger in de lucht. Gerruso nam weer een verticale houding aan, zijn armen bungelend langs zijn lijf.
‘Pullara,’ zei hij.
In zijn ogen was geen traan te bekennen.

© 2012 Davide Enia
© 2012 Nederlandse vertaling De Bezige Bij uitgevers, Amsterdam en Manon Smits
Auteursportret © Giuiliano Guarnieri

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum