Leesfragment: Alexander en Darius. De Macedoniër in de spiegel van het Nabije Oosten

24 oktober 2013 werd bij Athenaeum Boekhandel de bundel Alexander en Darius. De Macedoniër in de spiegel van het Nabije Oosten gepresenteerd. Dit is de inleiding.

Alexander van Macedonië, de roemruchte veroveraar van het Perzische Wereldrijk, liet na zijn voortijdige dood in Babylon in 323 v.Chr. zowel Oost als West in blijvende fascinatie achter. Het beeld van de vorst is daarbij als een lakmoesproef van tijd en cultuur: van zijn dood tot in de moderne tijd, van India tot IJsland, iedere periode en iedere streek heeft haar eigen Alexander en waardeert diens erfenis op eigen wijze. Wat betreft de historische figuur en werking van Alexander wordt in meer recent onderzoek nadrukkelijk het Perzische perspectief behandeld: zonder de fijnmazige infrastructuur en het logistieke apparaat van het Perzische rijk had Alexander nooit de geweldige ruimte van Voor-Azië kunnen veroveren en had hij ook nooit zijn roemruchte status bereikt. Bovendien was hij niet de enige acteur op het wereldtoneel: zijn tegenstander, Darius III, verdient meer aandacht dan hem tot nog toe werd gegeven. Ook zo kunnen we Alexander in een breder en interessanter perspectief begrijpen. Maar de ‘Oriëntaalse’ Alexander is feitelijk geen nieuw fenomeen: in zijn legendarische of zelfs mythische gestalte was Alexander altijd al een figuur omweven door motieven en thema’s die wortelen in zowel de Griekse als de Babylonische, Egyptische en Perzische verbeelding. Ook deze Alexander is tijdloos en, misschien nog wel meer dan zijn historische pendant, in de meest letterlijke zin voorbeeldig.

De volledig nederlandstalige bundel bestaat naast een inleiding door de redacteurs (Diederik Burgersdijk, Wouter Henkelman & Willemijn Waal) uit bijdragen van Amélie Kuhrt (University College Londen), Henk Singor (Leiden), Bert van der Spek (VU Amsterdam), Rolf Strootman (Utrecht),  Eric Moormann (Nijmegen), Robbert Bosschart (NOS),  Wouter Henkelman (Parijs), Wout van Bekkum (Groningen), Jacco Dieleman (Berkeley), Faustina Doufikar Aerts (VU Amsterdam), Gabrielle van den Berg (Leiden), Willem Aerts (Groningen),  Mark Nieuwenhuis (Lelystad) en Maarten Klein (Lublin, Polen).

 

Van Achilles tot Achaemenide: Alexander in het rijk van Darius

Een inleiding

Alexander van Macedonië, de roemruchte veroveraar van het Perzische Wereldrijk, liet na zijn voortijdige dood in Babylon in 323 v.Chr. zowel Oost als West in blijvende fascinatie achter. Het beeld van de vorst is daarbij als een lakmoesproef van tijd en cultuur: van zijn dood tot in de moderne tijd, van India tot IJsland, iedere periode en iedere streek heeft haar eigen Alexander en waardeert diens erfenis op eigen wijze. Wat betreft de historische figuur en werking van Alexander wordt in meer recent onderzoek nadrukkelijk het Perzische perspectief behandeld: zonder de fijnmazige infrastructuur en het logistieke apparaat van het Perzische rijk had Alexander nooit de geweldige ruimte van Voor-Azië kunnen veroveren en had hij ook nooit zijn roemruchte status bereikt. Bovendien was hij niet de enige acteur op het wereldtoneel: zijn tegenstander, Darius III, verdient meer aandacht dan hem tot nog toe werd gegeven. Ook zo kunnen we Alexander in een breder en interessanter perspectief begrijpen. Maar de ‘Oriëntaalse’ Alexander is feitelijk geen nieuw fenomeen: in zijn legendarische of zelfs mythische gestalte was Alexander altijd al een figuur omweven door motieven en thema’s die wortelen in zowel de Griekse als de Babylonische, Egyptische en Perzische verbeelding. Ook deze Alexander is tijdloos en, misschien nog wel meer dan zijn historische pendant, in de meest letterlijke zin voorbeeldig.

Een bekende gemeenplaats in de antieke receptie van Alexander is die van de Macedonische koning die eer bewijst aan het graf van zijn grote voorbeeld Achilles, de in Troje gevallen Griekse held. Een beroemde beschrijving hiervan is te vinden in het Leven van Alexander (15.4) door de tweede-eeuwse auteur Plutarchus van Chaeronea:

Na de grafsteen van Achilles met olie gezalfd te hebben en met zijn vrienden naar gewoonte naakt een hardloopwedstrijd gehouden te hebben, bekranste hij het monument, en prees Achilles gelukkig dat hij bij leven een trouwe vriend en in de dood een beroemde bard getroffen had.

Na het eerbetoon aan Achilles’ graf bezoekt Alexander de stad Troje.1 Het aanbod om de lier van Paris (die ook ‘Alexander’ genoemd werd) te gaan bekijken, wijst hij resoluut af, met de woorden dat hij liever de lier van Achilles zou zien waarmee de held zijn zangen placht te begeleiden (zie Homerus’ Ilias 9.185-91). Het beschreven tafereel is meer dan een petite histoire in Alexanders annalen: Alexander getuigt hiermee van zijn verlangen naar een plaats in de geschiedenis, en dan niet die van zijn wufte naamgenoot Alexander/Paris, die met de ontvoering van Helena de aanstichter van de oorlog om Troje was geweest, maar die van de trouwe kameraad en beste der strijders Achilles. Daarbij pretendeerde de familie van Alexanders moeder Olympias, de familie der Aeaciden, af te stammen van Achilles, hetgeen betekende dat Alexander zelfs in een bloedlijn met zijn voorbeeld verbonden was – volgens Plutarchus werd hij in zijn jeugd door zijn eerste pedagoog Lysimachus dan ook Achilles genoemd (Plutarchus, Alexander 5.5).
Een verdere betekenis van de bovengenoemde beschrijving van het grafbezoek is dat Achilles niet zozeer onsterfelijkheid verwierf door zijn daden op het slagveld, als wel door beschrijving daarvan in de zangen van de beroemde bard Homerus, wiens Ilias tot Alexanders kussenlectuur behoorde. Na de oversteek van de Bosporus wierp Alexander een speer in het Aziatisch continent ten teken dat de Grieken opnieuw oprukten: een nieuwe oorlog tussen Oost en West was begonnen. Door deze expliciete verwijzingen naar het beroemdste epos van de Grieken geeft Alexander te kennen dat zijn krijgsdaden tevens voor schriftstelling bedoeld waren, zoals Napoleon meer dan twintig eeuwen later een schare van geleerden en schrijvers meenam op zijn Egyptische veldtocht. Inderdaad reisden er met Alexanders legertros verschillende kunstenaars mee, zoals de schrijver Callisthenes, de secretaris Eumenes, de beeldhouwer Lysippus, de schilder Apelles en de goudsmid Pyrgoteles.
De geschriften van de geschiedschrijvers en biografen, inclusief Alexanders erelijfwacht en latere farao van Egypte Ptolemaeus, hebben aan de vervulling van deze wens van Alexander bijgedragen – op welke manier is een vraag die moderne geleerden nog steeds bezighoudt. In de beschreven anekdoten is een dubbele Alexander te ontwaren: die van het politiek-militaire genie dat de westelijke wereld met de oostelijke verenigde, als ook de legende wiens naam tot in de verste uithoeken van de toenmalige aarde werd verspreid. Van kunstvoorwerpen en godenbeelden in Afghanistan en Oezbekistan, tot de Indonesische voetstappen van Iskander Zulkarnain, die de Sumatraanse Minangkabau als hun matrilineaire voorvader beschouwen: Alexanders faam is gelijk blikjes cola in de woestenij doorgedrongen tot de verste uithoeken van de mensenwereld.
Het Europese beeld van Alexander is niet altijd hetzelfde gebleven, maar is aan verandering onderhevig. Eens, in de negentiende eeuw, was Alexander de verlichtende verbreider van de klassiek-Griekse beschaving over het Oosten; later, rond de Tweede Wereldoorlog, werd het beeld van de oorlogszuchtige potentaat waarop Erasmus reeds zinspeelde, weer opgehaald. In voortschrijdend wetenschappelijk inzicht is er een nieuwere ontwikkeling: de Alexander die met feilloos politiek inzicht en begrip voor plaatselijke cultuur zich aan wist te sluiten bij gevestigde structuren en tradities in het Oosten. Zo moeten we in retrospectief Alexanders tegenspeler Darius niet zozeer zien als diens tegenstander, als wel als diens voorganger op de Perzische troon. Niet alleen het rijk van de Grootkoning, maar ook zijn familie, religie en staat werden het onvervreemdbare domein van de jongeman uit Macedonië.
Wat nu verklaart in historisch opzicht het succes van Alexander in het Oosten, zowel van zijn overheersing als de daarmee kennelijk gepaard gaande aanvaarding door de onderworpenen? Wat het eerste betreft, speelde een superieur militair inzicht, een overrompelende krijgstechniek, maar zeker ook een gewiekst uitbuiten van Perzische infrastructuur en logistieke netwerken een beslissende rol. Daarnaast heeft natuurlijk de fortuin geen geringe rol gespeeld. Op militair gebied maakten de legerhervormingen van zijn vader Philippus, vervolmaakt door Alexander, het mogelijk in de slagen tegen de vijandelijke Perzische legers met behoud van falanx zowel frontaal als in de flanken aanvallend op te treden. Alexander zelf had hier als leider van de ruiterij in de slag bij Chaeronea (augustus 338 v.Chr.) ervaring mee opgedaan. Deze gewonnen slag, tegen een coalitie van Thebanen en Atheners, had het overwicht van Macedonië op het Griekse kernland, dat was vastgelegd in de zogenaamde Corinthische bond, bevestigd. Na de moord op Alexanders vader Philippus II in 336 en de regionale conflicten die met de troonsopvolging gepaard gingen, werd de invasie in Klein-Azië in twee slagen kracht bijgezet: die bij het riviertje de Granicus (mei 334), niet ver ten oosten van de Bosporus, een jaar later bij Issus aan de Pinarus (november 333), in de bocht die Klein-Azië maakt met de Levant. Bij deze laatste slag was de Perzische Grootkoning Darius uit de dynastie der Achaemeniden persoonlijk aanwezig, maar moest de aftocht blazen en begaf zich in de richting van het midden van zijn rijk, naar de bovenstroom van de Tigris, waar hij Alexander twee jaar later opnieuw zou ontmoeten.
Naast de genoemde militaire factoren waren er verrassende ontwikkelingen in de dynastieke aanvaarding van Alexander. Allereerst is er de opmerkelijke adoptie door koningin Ada van Carië (in zuidelijk Klein-Azië), die Alexander als haar zoon en opvolger aannam. Na de slag bij Issus werd de mars naar het Zuiden vervolgd, waarbij vooral de Phoenicische stad Tyrus door een belegering te land en ter zee van acht maanden oponthoud bood. Alexander heeft kort Judea aangedaan, waar zijn komst door sommige groepen werd begroet als een bevrijding van de Perzische overheersing. Alexander zou in de joodse cultuur de status van wijze krijgen. En zoals later in de Koran, waar hij de ‘Tweehoornige’ zou heten, beschrijft het boek Daniël (8:20-2) Alexander met hoorns. Die hoorns, bekend van Alexanders munten, verwezen oorspronkelijk overigens naar de gehoornde Egyptische god Ammon.
In Egypte, de volgende bestemming, werden de fundamenten voor de stad Alexandrië gelegd. Alexander presenteerde zich als de farao die Egypte ‘bevrijdde’: na de verovering door de Perzische vorst Cambyses in 525 had het land rond 400 zijn onafhankelijkheid herwonnen, die in 343 weer teniet was gedaan door de Perzische koning Artaxerxes III. Hoewel niemand dan Alexander weet wat de god tot hem sprak, geldt Alexanders intrede in de tempel van Zeus-Ammon in Siwah in oostelijk Egypte als zijn kroning tot opvolger van farao Nectanebo. Van diezelfde Nectanebo deden al vroeg legenden de ronde waarin werd verhaald dat hij Alexanders moeder Olympias bezwangerd zou hebben tijdens zijn verblijf in Macedonië, al dan niet in de gedaante van een slang.
Deze laatste episode biedt een motief dat Alexander op verdere afstand plaatst van zijn vader Philippus. De vermeende afstamming en identificatie met Achilles verbindt hem met de familielijn van zijn moeder, van wie Philippus gescheiden was ten gunste van de Molossische prinses Cleopatra. De onopgehelderde moord op Philippus wordt ook wel in verband gebracht met Alexanders dynastieke neigingen. Het was allerminst zeker geweest dat Alexander als vanzelf zijn vader zou opvolgen, vanwege de halfbroers en schoonfamilies die voortdurend hun eigen kansen trachtten te vergroten. De associatie in Egypte met de vorige farao, die tevens zijn vader zou zijn (eventueel in de gedaante van de god Ammon) gaf de doorslag voor de acceptatie van Alexanders heerschappij aldaar, terwijl tegelijkertijd de afkeer van dergelijke exotismen in het Macedonisch land van herkomst, en bij de soldaten, groeide. Dit was ook al het geval geweest bij de adoptie door Ada. Ook de latere invoering van het Perzisch begroetingsritueel (waarvan de precieze inhoud omstreden is), voorheen een voorrecht van de Perzische Koning der Koningen, werd door sommige manschappen en officieren tandenknarsend ondergaan.
Na terugkeer naar Syrië werd de tocht vervolgd door de vruchtbare halve maan: in een boog naar het binnenland, over de rivieren Eufraat en Tigris, alwaar Darius met een enorm overwicht de Griekse troepen opwachtte op open terrein bij Gaugamela. De aanvalstactiek was gelijk aan die van de slag bij Issus, het resultaat nog spectaculairder: de aanval werd direct op de Koning der Koningen, in het midden van de Perzische verdediging, gericht. De Perzische troepen hielden onder deze druk geen stand en Darius was gedwongen te elfder ure het strijdtoneel te verlaten om de continuïteit van de monarchie te waarborgen. De reactie van enkele voormalige medestanders, onder wie zijn generaal Mazaeus, bekenden zich strategisch tot Alexander, voor wie daarmee de weg naar het Perzische hartland, de hoofdsteden Ecbatana en Persepolis, open lag, de wegen voor troepenverplaatsing en proviandering inbegrepen. Voorts werd Alexanders talent voor een vrouwelijke coterie eens te meer bevestigd door Darius’ familieleden na zijn overwinning bij Gaugamela: Darius’ moeder Sisygambis en zijn vrouw Stateira vielen neer aan de voeten van Alexander, die hen in genade aannam. Tot aan zijn vestiging in Babylon bleven zij een grote invloed houden op de bewegingen en het bewind van de nieuwe koning. Mazaeus werd geïnstalleerd als satraap in Babylon en zou de enige onder de niet-Griekse satrapen van Alexander zijn die eigen munten – met Aramese inscripties – liet slaan.
De kameleontische eigenschappen waar Alexander over bleek te beschikken, stelden hem in staat zich de rol van Perzische Grootkoning eigen te maken, veelal tot ongenoegen van zijn Macedonische volgelingen, al kan de lens van de geschiedschrijvers hier een vertekenende werking hebben. In ieder geval voegt het oosterse perspectief op dit punt nieuwe dimensies toe. Informatie uit de zogeheten Babylonische astronomische dagboeken heeft onze kennis aanzienlijk vergroot en veel zaken die al bekend waren uit de Grieks-Romeinse geschiedschrijving kunnen nu scherper worden gesteld en/of gecorrigeerd. Een veelgenoemd voorbeeld daarvan is de vlucht van Darius, die – in vergelijkend bronnenonderzoek – pas plaatsvond nádat de troepen afvallig waren geworden, in plaats van andersom.
Een ander treffend voorbeeld van het Perzisch perspectief, uitgewerkt door Pierre Briant, is dat van de afbraak van de katarakten (demonteerbare kademuren) in de Eufraat in het jaar 324. Deze werden volgens velen gezien als een nodeloos defensief systeem om een vijandige maritieme invasie tegen te gaan. Alexanders afbraak ervan werd vaak als een onvervaarde daad van de overwinnaar afgeschilderd, of juist als een heldendaad van de beschaver der volken teneinde de handel te bevorderen. Bij nadere beschouwing lijkt de verwijdering van de dammen geheel in lijn met de Perzische ingenieurskunst en vormt het een onderdeel van een primair op irrigatie gericht systeem: bij laag water werden de kades opgebouwd om water op peil te houden, bij hoog water werden ze weer verwijderd. Overigens werden vergelijkbare kades voorheen langs de Seine geplaatst om de rivier bevaarbaar te houden. Achter Alexanders opdracht moet geen enkele ideologische bedoeling worden gezocht; het is slechts een voorbeeld van goed bestuur – en continuïteit. Tevens is de geschiedschrijving over het onderwerp een goed voorbeeld van hoe onvolledig en verdraaid het Griekse perspectief kan zijn.
Voordat Alexander zich waarlijk koning van Azië kon noemen, moest eerst afgerekend worden met de usurpator Bessus, de satraap van Bactrië in het Noordoosten van het rijk, die de vlucht van Darius had aangegrepen om zijn eigen macht te vestigen. Darius werd een jaar na zijn nederlaag verwond door zijn eigen mannen en stervend achtergelaten, Bessus werd weer een jaar later door Alexanders mannen gegrepen en volgens Perzische gewoonte als rebel ‘gedemoniseerd’: zijn oren en neus werden afgesneden, waarna hij geëxecuteerd werd.
Alexanders mars ging vanaf de zuidzijde van de Kaspische zee naar het oosten, via de onherbergzame Khyberpas verder naar Bactrië. Aldaar trouwde hij de dochter van de plaatselijke hoofdman, Roxane, teneinde ook daar de geesten gunstig te stemmen. Onderweg waren diverse steden met de naam Alexandria gesticht. De noordoostgrens was bereikt en het volgende doel was het zuidelijker oosten aan de overzijde van de Indus. Het verzet zowel van geduchte tegenstanders (onder wie de Indische vorst Porus) als in de eigen gelederen was echter groot. Nogmaals wordt Alexander in de bronnen als een Achilles afgeschilderd: deze keer mokkend in zijn tent, wachtend op smeekbeden van zijn mannen om toch te gaan vechten. Maar in dit geval was het niet de dapperste der krijgers die niet door wilde gaan, maar was het zijn leger dat een eind aan de veroveringen wilde maken. De terugtocht door de Gedrosische woestijn verliep uiterst moeizaam – de coördinatie tussen het landleger en de vloot was gebrekkig en Alexander leed zware verliezen in het onbarmhartige terrein waarop zijn manschappen en de lastdieren niet voorbereid waren. Opnieuw bleek hoe afhankelijk zijn expeditie was van de Perzische infrastructuur: het bereiken van een groot Perzisch graandepot en de toezending van kamelen en voedsel door de satrapen van Parthië en Areia – een formidabele logistieke operatie! – bracht uiteindelijk redding voor de ploeterende Macedoniërs. Hierna, verliep de terugkeer via Perzië naar Babylon, over confortabele koningswegen, zonder problemen. De romp van het rijk was veroverd. Buiten de toeëigening vielen vooralsnog de noordelijke gebieden (Bithynië, Pontus, Paphlagonië, Cappadocië en Armenië), Libië-Cyrene, Cyprus en de Centraal-Aziatische streken Sogdië-Choresmië, en het autonoom gebleven Indusdal (zie Diodorus Siculus 18.3.2).
Het tegenwoordig vaak bekritiseerde beeld als geschetst door de Victoriaanse geleerde W.W. Tarn van Alexander als brenger van beschaving en vereniger der volken is weliswaar wat gedateerd, maar niet zonder aanleiding: zo kan de massabruiloft te Susa, een van de Perzische hoofdsteden (hersticht onder Darius I), worden gezien als een waarlijke poging de verschillen tussen Macedoniërs en Perzen op te heffen door huwelijken, naar het voorbeeld van het Perzische integratiebeleid. Van een Achilles was Alexander een ware Achaemenide geworden.
In de namiddag van 11 juni 323 v.Chr. – het was een Babylonische kleitablet die de juiste datum verschafte – begon, na een onduidelijke doodsoorzaak, het naleven van Alexander, te beginnen met zijn begrafenis en opvolging. In Macedonië heerste Antipater, in Perzië nam Perdiccas de macht over. Alexanders weduwe Roxane was zwanger van een zoon, Alexander IV, en ook Alexanders zonderlinge halfbroer Arrhidaeus maakte aanspraak op de macht. Antigonus en Seleucus zouden uiteindelijk strijden om de macht in Babylonië, Ptolemaeus verwierf Egypte, Cassander het Westen en Lysimachus het Noordwesten. Gedurende veertig jaar ontspon zich een strijd om de macht die bekend zou komen te staan als de Diadochen Oorlogen. De verdeling van het rijk bleef voortbestaan tot de komst van de Romeinen vanaf het midden van de tweede eeuw v.Chr., die de militaire prestaties van Alexander nooit zouden evenaren.
Het was de Romeinse generaal Scipio die in 191 v.Chr. voor het eerst met een leger Azië betrad. De werkelijke verovering van westelijk Azië nam een aanvang met de inlijving van Armenië, Syrië en Judaea onder aanvoering Pompeius de Grote, die zich dan ook met genoegen naar Alexanders gelijkenis af liet beelden met een zogenaamde ανοστο&labda;η (‘kruintje’) op zijn voorhoofd. Tevens mocht hij de titel Magnus (‘De Grote’) dragen – een titel die overigens pas voor het eerst, voor zover in de teksten overgeleverd, aan de naam Alexander werd verbonden in de toneelwerken van de tweede-eeuwse auteur Plautus. Pompeius’ grote medestrever naar wereldmacht Julius Caesar was een groot bewonderaar van Alexander. Van hem is de anekdote bekend dat hij wenend een beeld van Alexander aanschouwde die op zijn 31e levensjaar al de gehele wereld veroverd had, terwijl hijzelf toen nog niets noemenswaards had bereikt (Suetonius Caesar 7). Latere keizers als Trajanus (98-117) – diens titel Optimus (‘Beste’) kan duiden op wedijver met Alexander Magnus (‘De Grote’) – en Septimius Severus (196-211) smachtten in hun oosterse veroveringstochten naar evenaring of overtreffing van Alexanders prestaties, evenwel zonder blijvend succes. Zoals Alexander eens Achilles tot voorbeeld had genomen, of, zo wij nu weten, ook Darius, zo werd hijzelf het ijkpunt voor vele navolgers.

Het hier beschreven beeld van Alexanders daden en levensloop kan verkregen worden uit de bronnen die ons nu nog ter beschikking staan, en die soms met moeite uit de anekdotiek van de geschiedschrijving gepuurd moet worden. Contemporaine geschiedschrijvers, ooggetuigen en eerdere biografen moeten de biografen wier werken zijn overgeleverd van informatie hebben voorzien, waarbij, zoals dat gaat, verdichting al bij de bron plaatsvond. Tekenend is het lot van Alexanders officiele geschiedschrijver Callisthenes, die zich kritisch betoonde ten aanzien van Alexanders aanname van oosterse gewoonten en om die reden in gevangenschap door marteling ter dood werd gebracht. Liever zag Alexander zich vergeleken met Achilles, Heracles of de Pers Cyrus — parallellen die zijn campagne van ideologische veren voorzien mogen hebben, maar voor ons zeer vertekenend werken. Wat er tussen de eigenlijke gebeurtenissen en de uiteindelijke schriftstelling door klassieke historiografen met de overlevering is gebeurd, is vaak moeilijk of onmogelijk te zeggen. Het is daarom bijzonder dat een geheel ander bronnentype als documenten op klei, bast en leer uit verschillende delen van het Perzische rijk het beeld van de historische Alexander kunnen aanvullen. Maar over de historische en de door literaire bronnen gecreerde anekdotische Alexander kan nog een derde laag van verdichting worden waargenomen: de legendarische. Hier betreden we het gebied van de Alexanderroman.
In vele verschillende talen en gebieden zijn Alexandertradities ontstaan: daar waar Alexander zijn regering gevestigd heeft, maar ook daarbuiten. Uit de Griekse zogenaamde α-recensie — een van de twee oudere stammen van overlevering — zijn de Syrische en de Latijnse Alexanderroman ontstaan, op welke laatste de Italiaanse en de Noord- en Midden-Europese receptie voornamelijk is gebaseerd. Uit de Syrische komen de Ethiopische, Arabische en Perzische tradities voort, alsmede de noordelijker en oostelijker varianten (zoals die binnen de Mongoolse en Maleisische taalgebieden). De β-recensie legde de basis voor de Griekse, Slavische en Russische en aanverwante tradities, terwijl de Armeense Alexander weliswaar bij de α-recensie behoort, maar ook belangrijke delen van de β-recensie heeft opgenomen. Opvallend is overigens dat de identificatie met Achilles voornamelijk een thema van de α-recensie geweest lijkt te zijn.
Uit de vele verschillende motieven in de legendarische Alexandertraditie zijn er enkele constanten aan te wijzen (die niet noodzakelijkerwijs overal voorkomen, maar met regelmaat en in variaties verschijnen): het verlangen (ποθος) naar het verkennen van het onmogelijke (αδυνατα), zoals het bereiken van het einde van de wereld, waar de gelukzaligen wonen en de bron voor het eeuwige leven te vinden is en het zich weren tegen de sterfelijkheid door het verslaan van kwade monsters of het optrekken van hoge muren. De eigenschap ποθος, die in de legendevorming een hoge vlucht neemt, wordt ook in historiografische bronnen toegeschreven aan Alexanders persoon. Deze is tevens af te lezen aan de smachtende blik naar boven zoals beelden van Alexander die te zien geven – door Plutarchus beschouwd als de blik omhoog naar Zeus – en die als thema is gekozen in de Nederlandse klassieker Couperus’ Iskander (de Perzische naam van de protagonist) en het meest in het oog springende recente voorbeeld van Alexanderreceptie, Oliver Stones rolprent Alexander (2004).

Zo kan worden gesteld dat het treffen van Alexander en Darius bij Gaugamela op 1 oktober 331 v.Chr., waarvan het beroemde mozaiek in het huis van de Faun te Pompeii een verbeelding is, meer was dan een confrontatie van dynasten op het keerpunt van hun fortuin, beiden de derde van hun naam in hun respectievelijke vorstenhuizen. Het was een kernfusie van Griekse en Perzische ατομοι, aanvankelijk in de krijg van Alexanders Kameraden en Darius’ Metgezellen, uiteindelijk in het leven ook door liefdevolle vermenging. Afkomstig uit de periferie van het Perzisch wereldrijk, waar de voorvaderen van zijn tegenstander anderhalve eeuw eerder hun hegemonie hadden gevestigd (en Macedonie schatplichtig hadden gemaakt), stiet Alexander in een poging zijn macht te verbreiden naar het oosten op de vigerende bekleder van het koningschap Darius — zoals eerdere vorsten hun strijd om de hegemonie hadden gestreden. Met een wederzijdse blik werd het doodslot van de laatste getekend en lag de weg van Alexander naar het oosten open. Het was in Darius’ spiegel dat Alexander zichzelve herkende.

Het gros van de bijdragen komt voort uit het vierde congres ‘Alexander en Darius’ van de Stichting Zenobia dat op zaterdag 30 oktober 2010 gehouden is in samenwerking met het Nederlands Klassiek Verbond, het Vooraziatisch-Egyptisch genootschap Ex Oriente Lux, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit, Labrys Reizen te Nijmegen en het Allard Pierson Museum in de Aula van de Universiteit van Amsterdam, en dat als devies het Griekse visserswoord ‘Alexander leeft’ heeft meegekregen.

 

© Diederik Burgersdijk, Wouter Henkelman, Willemijn Waal

N.B. Voor dit fragment is het notenapparaat weggelaten; voor de voetnoten en verdere verantwoording verwijzen we u naar het boek zelf.

Uitgeverij Verloren

pro-mbooks1 : athenaeum