Leesfragment: Apocalyps

27 oktober 2013 , door Arnon Grunberg
| |

29 oktober verschijnt Arnon Grunbergs nieuwe verhalenbundel Apocalyps. Wij publiceren voor. 'Flirten heb ik altijd interessanter gevonden dan het echte, intieme lichamelijke contact en het geflirt stond veelal in het teken van de verkoop, eerst ijs en toen ik ouder was en zelf cocktails van mijn vader mocht maken van de verkoop van alcohol, en dan vooral cocktails want die brachten het meeste op. Bellini met verse perzikpuree was de cocktail waarin ik uitblonk, wat niet wegneemt dat ik ook andere lekkere cocktails kon maken. Ik jongleerde met de shaker.'

Het is niet precies te voorspellen wanneer het zich zal openbaren, maar in Apocalyps, een nieuwe bundel verhalen van Arnon Grunberg, voelt het einde voortdurend als nabij. Soms houdt het gevaar zich schuil in de eigen woonkamer.
Of iemands wereld nu verwoest dreigt te worden door een familielid, Afghanistan, een priester, geliefde, Bulgaren, een kind, huisdier of collega: niemand is veilig in Grunbergs omineuze universum.

Apocalyps

Als kind heb ik veel in de zon gezeten. Mijn vader runde een vakantiepark (met bungalows, zwembad, restaurant en disco) aan het Gardameer. De zomers bracht ik door bij het zwembad. Toen ik oud genoeg was werkte ik in de keuken of ik hielp mee ijs te verkopen aan de bar naast het zwembad, waar we ook cocktails verkochten en snacks, maar ijs scheppen vond ik het leukst. Ik ontdekte al vroeg mijn commerciële talenten, de verkoop lag mij. Mijn ouders stimuleerden mijn commerciële talenten, zij het op speelse wijze. Er lag geen grote druk op mij. Als ik veel ijs had verkocht kreeg ik een cadeautje, een autootje, een voetbal, of ik mocht extra lang opblijven. Ik heb veel geknikkerd.
Vooral mijn vader was gelovig, hij was een fanatieke kerkganger, maar toen ik hem vertelde dat ik echt geen misdienaar meer wilde zijn knikte hij, verder zei hij niets. Ik heb een jongere broer. Met hem had ik weinig contact, hij hield niet van de zon, hij zat veel binnen. We gingen elkaar uit de weg.
Ik werd naar een internationale school gestuurd. In feite ben ik drietalig opgevoed: Nederlands, de taal van mijn ouders, Engels, de taal die op de internationale school werd gesproken, en Italiaans, de taal van het land waar ik mijn jeugd doorbracht en waar ik mijn commerciële talenten heb kunnen ontwikkelen.
Voor zover een jeugd zorgeloos kan zijn was de mijne zorgeloos. Mijn moeder overleed vrij jong, op mijn zestiende, toen was mijn jeugd feitelijk al voorbij.
Het lag voor de hand dat ik mijn commerciële talenten zou uitbuiten en in de verkoop zou gaan, maar ik besloot fysiotherapeut te worden. Het werken met lichamen trok me uiteindelijk meer dan de verkoop. Mijn halve jeugd heb ik halfnaakte mensen gezien, ik heb de mens leren kennen in zwemkleding. De scheiding tussen lichaam en ziel ervaar ik als iets onnatuurlijks, het lichaam ís de ziel. De fysiotherapie leek mij een natuurlijk vervolg op mijn jeugd aan het Gardameer. Stiekem was ik altijd al fysiotherapeut geweest.
In de winter ging het vakantiepark dicht, mijn vader richtte zich dan op het exporteren van Italiaanse olijfolie en wijnen naar Nederland. Ook hij had commerciële aanleg. Om van je naaste te kunnen houden als van jezelf moest je volgens mijn vader voldoende geld op je bankrekening hebben staan. Voor mij waren de winters een wachtkamer. Het leven begon pas weer als ik in mijn zwembroek langs de badgasten kon paraderen en als ik ze hoorde fluisteren: ‘Dat is de zoon van de eigenaar,’ dan was ik gelukkig.
Ik was een mooie jongen. Er was niets onherbergzaams aan deze wereld, die ik tot mijn zestiende heb ervaren als een lange zomervakantie. Het zwembad was mijn natuurlijke habitat, de duikplank mijn god, ons zelfgemaakte ijs de hostie.
Met vrouwen ben ik ondanks deze achtergrond altijd uiterst terughoudend omgesprongen. Ik heb twee vakantieliefdes gehad. Op mijn vijftiende heb ik een paar keer gezoend met een getrouwde vrouw uit Saarbrücken. Ze was erg jong getrouwd en ik vermoed ongelukkig. Ik werd verliefd op haar, op haar ongeluk vooral, maar op het hoogtepunt van mijn verliefdheid ging ze met haar man terug naar Saarbrücken. Ikzelf was te gelukkig en te frivool om lang te rouwen of om me schuldig te voelen vanwege haar man. Slechts één avond heb ik overwogen naar Saarbrücken af te reizen. Ik wist niet wat dat was: rouwen.
Flirten heb ik altijd interessanter gevonden dan het echte, intieme lichamelijke contact en het geflirt stond veelal in het teken van de verkoop, eerst ijs en toen ik ouder was en zelf cocktails van mijn vader mocht maken van de verkoop van alcohol, en dan vooral cocktails want die brachten het meeste op. Bellini met verse perzikpuree was de cocktail waarin ik uitblonk, wat niet wegneemt dat ik ook andere lekkere cocktails kon maken. Ik jongleerde met de shaker.
Als ik aan mijn jeugd terugdenk zie ik mezelf in een zwembroek, een shaker in de hand, de knipoog bestorven op mijn gezicht.
Mijn tweede vakantieliefde was een Nederlandse vrouw, een jaar of zeven ouder dan ik. Er kwamen veel Nederlanders naar ons vakantiepark, mijn vader richtte zich vooral op de Nederlandse, Duitse en Engelse markt. Deze vrouw hield ervan om in mijn tepels te knijpen, ze noemde mij ‘mijn bellini-jongen’ en ik liet haar begaan, al stelde ik mij op het standpunt dat ik de bellini-jongen van het hele vakantiepark was, ja misschien wel van het hele Gardameer. Ze was met haar ouders en haar twee zussen op vakantie en ze heeft mij ’s avonds ontmaagd op het grasveld naast het zwembad. Haar ouders en zussen zaten in het restaurant. Aan mijn ontmaagding heb ik veel muggenbeten overgehouden, en toen ik me na de ontmaagding in haar armen wilde nestelen – ik ben romantisch aangelegd, daarom vielen de muggen me ook niet op – zei ze: ‘Ik moet snel terug naar mijn ouders, dan ben ik net op tijd voor het toetje.’
Ze heeft me nog een paar keer geschreven vanuit Nederland maar ik heb nooit teruggeschreven. Niet uit wraak omdat ze me in het gras had laten liggen, maar omdat ik met andere dingen bezig was.
Het was de tijd van Madonna. De badgasten wilden niet alleen aan het zwembad liggen, ze wilden ook naar een muziekje luisteren. Wij bevredigden hun behoefte. Als je in de horeca werkzaam bent, moet je altijd de behoeftes van anderen bevredigen. Terugdenkend aan mijn jeugd hoor ik Madonna zingen, maar om eerlijk te zijn hoor ik haar ook zingen als ik niet aan mijn jeugd denk.
Na het overlijden van mijn moeder verkocht mijn vader het vakantiepark en verhuisde met mij en mijn broer naar Nijmegen. Daar opende hij een winkel in Italiaanse delicatessen. Ik kan me van het verdriet van mijn vader niet veel herinneren en ook mijn eigen verdriet komt me achteraf onwerkelijk voor, alsof niet ik maar iemand anders verdrietig is geweest. Ik weet nog goed dat ik van mening was dat ik niet te veel mocht huilen. Het huilen was onmannelijk, het huilen leek me te castreren.
Ik ben nooit een moederskindje geweest maar toen ze stierf werd ik overvallen door spijt dat ik me niet vaker op haar schoot had genesteld. Ze was gestorven, zo kwam het me voor, omdat ik me niet genoeg om haar had bekommerd, omdat ik in zwembroek langs de strandstoelen liep en handdoeken uitdeelde terwijl mijn moeder binnen in het kantoortje zat. Zij deed de administratie voor mijn vader.
De officiële diagnose luidde: kanker. Mijn diagnose luidde: gebrek aan liefde.
Nu ik in de gelegenheid ben gesteld mijn leven te overzien geloof ik dat ik het rouwproces werkend heb doorgebracht. Ik hielp mee in de winkel die mijn vader had opgezet, en toen hij zei dat drie mannen een vrouw nodig hadden bood ik hem aan te helpen met zoeken. Hij antwoordde dat dat niet nodig was, dat hij zelf een advertentie zou zetten als de tijd rijp was.
Precies een jaar na de dood van mijn moeder zette hij de advertentie en een paar maanden later trok er een nieuwe vrouw bij ons in. Hij had dus snel beet, wat me gezien zijn commerciële talenten niet verbaasde. Hoewel ze al een volwassen kind uit een vorig huwelijk had, bekommerde de nieuwe vrouw zich om mij en mijn broer alsof we haar eigen kinderen waren. Net als mijn vader was ze erg gelovig, ze zong in een kerkkoor, maar ook zij heeft het geloof niet aan mij en mijn broer opgedrongen. Ze legde een bijbel op mijn kamer, en ze vroeg nooit of ik daarin had gelezen. Achteraf denk ik dat voor haar het geloof vooral een muzikale kwestie was. Ze hield van kerkmuziek, ze hield van het gezang, dat was haar manier om van Jezus te houden. Hij kwam via haar oren haar lichaam binnen. Op een dag was de bijbel weer uit mijn kamer verdwenen. Ze had kennelijk haar conclusies getrokken.
Ik betwijfel of ze meer naar mijn vader heeft verlangd dan naar het kerkorgel en ik vraag me ook af of ze ooit gemeenschap met hem heeft gehad. Mijn broer en ik hebben weleens voor de deur van hun slaapkamer gestaan om te luisteren of die twee daarbinnen iets deden, maar we hoorden niets, alleen het geritsel van de krant, het zware ademen van mijn vader, de stilte van slaapkamers waar alleen wordt geslapen.
Van spanningen kan ik me niets herinneren. Mijn vader zei geregeld dat ik thuis niet in een zwembroek moest rondlopen, dat we niet meer in Italië waren, dat we in Nederland waren, een koud land met koude mensen, maar ik vond het prettig om in een zwembroek door het huis te lopen, zelfs als het buiten niet meer dan zestien graden was. Echte ruzies over mijn zwembroek hebben we nooit gehad.
Mijn nieuwe moeder – die ik eerst ‘mijn nieuwe moeder’ heb genoemd, en toen het nieuwe er vanaf was gewoon ‘moeder’ – zei dat ik minder vaak in de spiegel moest kijken. Ik hield ervan naar mezelf te kijken. Ik telde mijn sproeten, ook op mijn rug en schouders, terwijl ik naar Madonna luisterde.
Op mijn achttiende besloot ik in Amsterdam fysiotherapie te gaan studeren. Eigenlijk was de studie net iets te moeilijk voor me. Dat zei de studiebegeleidster althans, ze zei ook dat ik het kon redden als ik keihard werkte, en dat heb ik gedaan.
Bij mij in de klas zat Anke, die ik altijd Ankie heb genoemd. Zij was de eerste grote liefde in mijn leven en voor zover ik dat nu kan overzien ook de laatste. Je moet nooit de hoop opgeven, maar ik twijfel of er nog veel liefdes zullen komen. Aan mijn lijf even geen polonaise.
Bijna veertien jaar zijn we samen geweest. De laatste jaren waren moeilijk. Ik had geen werk, of beter gezegd, ik had mijn werk als fysiotherapeut opgegeven. Het lukte niet meer, het ging niet meer. Ik had huidkanker maar de artsen konden niets vinden en zo ontstond er een gespannen situatie tussen mij en de medische wetenschap.
Artsen maken fouten, dat wordt weleens vergeten. Artsen zien dingen gemakkelijk over het hoofd, ook zij zijn vaak maar dwalende mensen, soms zelfs met een alcoholprobleem. Als fysiotherapeut heb ik dat vaak genoeg meegemaakt.
Omdat ik ziek was geworden kon ik de concentratie niet meer opbrengen om te luisteren naar het lichaam van de ander – als fysiotherapeut luister je veel, het lichaam heeft een geheel eigen stem, de goede fysiotherapeut hoort die stem – en ik besloot iets totaal anders te gaan doen. Ik vond werk in de meubelindustrie. Een vriend van mij doet in Italiaanse meubels en hij bood mij een baan aan in de huis-aan-huisverkoop. Dat is de moeilijkste verkoop die er is, en dat was wat ik moest gaan doen. Je hebt twintig seconden om bij mensen binnen te komen, soms maar tien. In die paar seconden moet je de potentiële klant ervan zien te overtuigen dat je ongevaarlijk bent, dat hij je moet binnenlaten, en het belangrijkste: dat je iets voor hem in de aanbieding hebt wat hij goed kan gebruiken.
Ik verkocht meubels in de betere wijken. De eerste dagen ging het goed, maar al na twee weken kwam de klad erin. Ik kon het niet meer opbrengen. Er werd opengedaan en ik zag zo’n vrouw staan voor haar huis in een villawijk en ik weet dat ik mijn hele jeugd langs de badgasten heb gestruind en dat het er in het leven om gaat de verlangens van anderen te bevredigen, maar het lukte me niet. Ik was afgeleid, ik dacht aan andere dingen, huidkanker met name.
Altijd was ik overtuigd van de goedheid van de mensen. Pas toen ik in de huis-aan-huisverkoop terechtkwam begon ik te twijfelen. Steeds meer werd mij duidelijk dat de mensen slecht waren. Ze deden niet open terwijl ze thuis waren, ze lieten je niet uitspreken, en zonder dat daar reden toe was dreigden ze met de hond.
Het geloof in de goedheid van de mensen verliet mij, het kwam eruit zoals braaksel uit een dronkaard.

[...]

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar

pro-mbooks1 : athenaeum