Leesfragment: Belangrijke mannen

27 november 2015 , door Lode Leenaerts

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. Deze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Peter Minten, Barry Smit, Jelmer Jepsen, Elisabeth van Nimwegen, Onno Wesseling, Lode Leenaerts en Kris Van Steenberge.

17 oktober verschijnt Lode Leenaerts' verhalenbundel Belangrijke mannen. Wij publiceren voor uit dit debuut. ‘Ferdinand wist de situatie zo snel niet in te schatten en probeerde zich een houding te geven. Was dat echt God? Dat gezicht met die licht gekromde neus leek wel op dat van wijlen zijn baas. Vlug stak hij zijn rechterhand uit, maar God verroerde geen vin. Alleen de eerste meters van zijn val van de Großglockner kon hij zich nog herinneren. Daarna was het alsof zijn bestaan op aarde met één klik van een computermuis was gedeletet.’

Superbeleggers, gerenommeerde advocaten, top executives, internationale aandelenhandelaren, boardroom-consultants en andere belangrijke mannen bevolken de verhalen van Lode Leenaerts. Hun dagen op het machtige pluche van de Zuidas staan in het teken van zo snel mogelijk een groot fortuin vergaren. Een plafond is er niet, het einde is nooit in zicht.

Belangrijke mannen is een verzameling satirische verhalen die gevaarlijk dicht tegen de werkelijkheid aan schurken. De aantrekkingskracht van macht en geld is auteur Lode Leenaerts niet vreemd, maar tegelijk doorziet hij ook de vluchtigheid en nutteloosheid van de zakenwereld om hem heen. De insider die Leenaerts is, kan als geen ander verteller over wat er omgaat in de ziel van topbestuurders en -managers. What makes them tick? Door welke voor de buitenwereld verborgen emoties laten zij zich leiden?

 

God de bankier

‘Ferdinand? Godverdomme!’ vloekte God toen Ferdinand het voorportaal van de hemel binnen piepte. ‘Wat doe jij hier?’
God was in het wit gekleed. Hightechmateriaal. Ademend. Om zich heen zag Ferdinand niets dan wanden van groen, ondoorzichtig glas. Hij stond met zijn Mammut Everest Expedition-bergschoenen-metstijgijzers op een vloer van semitransparant veiligheidsglas. Draden in een vierkant rasterpatroon versmolten in het glas beperkten de doorkijk, maar toch kon hij in de diepte de vage contouren van een lichtgevende knikker ontwaren. Als dat de zon was, dan was hij ver van huis.
‘Eh…’
Ferdinand wist de situatie zo snel niet in te schatten en probeerde zich een houding te geven. Was dat echt God? Dat gezicht met die licht gekromde neus leek wel op dat van wijlen zijn baas. Vlug stak hij zijn rechterhand uit, maar God verroerde geen vin.
Alleen de eerste meters van zijn val van de Großglockner kon hij zich nog herinneren. Daarna was het alsof zijn bestaan op aarde met één klik van een computermuis was gedeletet. Hij zat in de prullenbak, een tijdelijke file die automatisch geleegd zou worden wanneer de computer opnieuw werd opgestart.
Waarom had hij zich laten overhalen om de bergen in te gaan? Net nu hij het goed voor elkaar had. Vorig kwartaal was hij benoemd tot adjunct-directeur van het hypotheekbedrijf van amb Bank; half Nederland viel nu onder hem. En na vijf jaar procederen tegen de gemeente Naarden had hij eindelijk die vergunning voor een carport bij zijn huis bemachtigd. Zijn nieuwe Mercedes E stond nu helemaal overdekt. En nou was hij hier. Kut. Kút!

Ervaring in de bergen had Ferdinand niet, en het benodigde doorzettingsvermogen ontbrak hem volledig. Het was gewoon toevallig zo gekomen. De kinderen gingen volgende week met Landersbosch op hockeykamp, en zijn vrouw zou enkele dagen bij haar moeder logeren.
Het was tijdens een sessie met zijn collega’s op de hei dat hun coach – een geroutineerd klimmer – had gevraagd wie er meeging op een vierdaagse bergtocht. Dit soort trips organiseerde hij wel vaker. Exclusief voor managers. Eén op één, net als bij een tandemparachutesprong.
Iets, een voor Ferdinand nog steeds onverklaarbaar iets, had hem doen besluiten om spontaan en vol bravoure ‘Ja, ik! Ik!’ te roepen. Zijn toon was zo vastberaden geweest dat de bergbeklimmer, die fronsend naar de omtrek van Ferdinands buik had gekeken, niet meer had kunnen terugkomen op zijn aanbod. Gezichtsverlies was ook voor Ferdinand voldoende reden geweest om niet op zijn schreden terug te keren. Zo was aan de basisvoorwaarden tot een goed voorbereide expeditie voldaan.

‘Jou heb ik vijf zintuigen meegegeven en een héél goed stel hersens. Hoe haal jij het in je hoofd daar op aarde te vertellen dat je weet wie Ik ben, hoe Ik eruitzie en wat Ik denk?’ zei de man in het witte gewaad geïrriteerd tegen Ferdinand. ‘Die zinloze gesprekken waarin jij andere mensen probeert mee te trekken in je eigen hoogmoed dat jíj zou weten wat mensen volgens Mij moeten doen.’
Oei, God was goed pissig. Maar hij had het toch altijd goed bedoeld? Was dit allemaal niet wat overdreven?
‘Pfff.’ Ferdinand zuchtte, hoorbaar en zichtbaar. Maar hij zorgde er wel voor dat het net niet expressief genoeg was om Gods verhaal te onderbreken.
‘Van jou, met jouw opleiding, had ik meer verwacht. Bedrijfseconomie, laat me niet lachen. Stelt kennelijk geen hout meer voor, these days.’
‘Ja maar,’ sputterde Ferdinand, ‘er zijn toch veel meer mensen die met kleding, rituelen en symbolen willen uitdrukken dat zij weten wat God wil?’
‘Als iemand anders in de sloot springt, spring jij er toch niet ook in?’ antwoordde God.
Ferdinand wilde hiertegen inbrengen dat het onder bepaalde omstandigheden wel degelijk mogelijk is om over water te lopen, en dat in een sloot springen dus niet zo problematisch hoefde te zijn als God deed voorkomen. Maar hij slikte zijn argumenten in.
‘Verdomd arrogante kwal!’
Oei, als God hem maar niet in die vorm nog een keer een leven op aarde zou laten leiden. Hij wilde op zich wel terug naar die blauwe planeet, maar liefst in zijn vroegere gedaante. Weer lekker op het groene gras golfen, na afl oop moe en voldaan zijn zwarte brogues aantrekken, een rood wijntje. Maar dood was dood.
‘Maar,’ zei God terwijl hij zich vooroverboog, ‘dát is niet jouw grootste zonde.’
Er viel een onheilspellende stilte waarin Ferdinand God hoorde slikken.
‘Je bent een kopíé!’ Beschuldigend, alsof hij zojuist een pitch bij een klant verloren had, keek God hem aan.
‘Als ik de aarde al bijna om haar as heb gedraaid, lig jij nog in je bed. Daarna ben je druk met dat over het paard getilde hockeyteam van je dochter en die gezellige etentjes met vrienden op zaterdagavond. Vrienden? Slechts de ouders van kinderen die met jouw kinderen bevriend zijn. De maandelijkse vergadering van het schoolbestuur van De Hoeksteen levert ook helemaal niks op. En, o ja, Serfaus im Winter. Jezus, scheisse man, daar gaat toch iedereen vanaf salarisschaal 13 naartoe? Heilige moeder Maria!’
God moest even op adem komen.
‘Denk je dat je dáármee wegkomt, Ferdinand? Dat ik je dáárvoor op aarde heb gezet? Nietsnut! Jij gaat nu maar eens echt iets doen met het talent dat ik je heb gegeven. Scoren, kerel, scoren!
Mattheüs 25 vers 14 tot en met 30, schoot door Ferdinands hoofd: door God gegeven talenten moesten met winst terugkomen. Er was één angstige luie slaaf geweest die zijn talent had begraven.
‘Precies, jongen. Je opleiding, talent en inzet moeten renderen, en dat kan maar op één manier als je wilt aanschuiven aan het feestmaal van je heer,’ zei God. ‘Levenskapitaal moet woekeren, pas dan is er plaats in mijn Koninkrijk.’
Het leek er verdomd veel op dat ze in het Nieuwe Testament ook al een meritocratie kenden, piekerde Ferdinand.
‘Die naoorlogse generatie begreep er tenminste nog íéts van.’
Gods ogen, ze leken opeens veel dichter bij elkaar te staan, schoten vuur. Opnieuw vervloekte hij zichzelf in de derde persoon enkelvoud. Ferdinand bedacht dat zo’n zelfvervloeking een bijna even zeldzaam natuurverschijnsel was als noorderlicht aan de hemel van Naarden.
Maar waarom maakte God zo’n heisa? Hij was immers dood? Of zou hij nog even terug mogen om afscheid te nemen, en kreeg hij zo meteen de prijs daarvoor te horen?
‘Kerel, de vraag is niet of jij terug mag, jij móét terug. Tot nu toe ben je halfslachtig te werk gegaan. Soms gewetensvol, ja, zelfs op het empathische af. Maar je laat je steevast met een kaal bot afschepen. Geklungel, dat kan allemaal veel beter! Wie iets wil bereiken, moet doelen stellen en niet opzij kijken. Jij gaat harder lopen – rennen! – op de weg die je al langgeleden bent ingeslagen. Targets halen!’
Het begon Ferdinand te dagen. Hij hoefde God zijn nieuwe businesskaartjes met ‘adjunct-directeur’ niet te laten zien. Maar waar doelde God precies op? Had het iets te maken met zijn nieuwe Mercedes?
‘Doe mij een lol en val mij niet met je gedachten in de rede. Die auto van je kan mij inderdaad gestolen worden. E-klasse? Laat me niet lachen, man, het leven begint bij de S. Met E tel je niet mee.’
Bij de laatste toevoeging zag Ferdinand een vals trekje om Gods mond verschijnen.
‘Jij gaat op onderzoek uit, jongen. Ontdekken van welke fijne stoffen je houdt; jij gaat de Chivas Regal Royal Salute in De Paardenhoef tot op de bodem leegdrinken. Kaviaar van de diamantsteur! En je koopt Zwitserse horloges die alleen de tijd aangeven voor de echt geprivilegieerden. En je gaat uitvissen hoe je zo snel mogelijk in de raad van bestuur komt, want daar bij jullie zítten momenteel toch een stelletje sufferds. En, niet vergeten, van die hypotheken van je maak je een mooi bundeltje. Strik er een rood lint om, zet ze apart in een bv’tje, en hopla: je smeert ze iemand anders aan.’
Ferdinand fronste zijn wenkbrauwen.
‘Special Purpose Vehicle,’ zei God. ‘Moet ik nu alles voorkauwen? En dat schoolbestuur snijd je er per direct uit, meld je maar ziek. No more mister nice guy. Je gaat je volledig wijden aan je taak. Ik wil dat je minimaal vijfentwintig keer modaal binnenhaalt, en voor die tijd wens ik je hier absoluut niet weer te zien.’
Niets zeggen, niets denken, dacht Ferdinand, anders komt er nog meer bij.
‘Dus, Ferdinand, luister héél goed,’ zei God. ‘Jij gaat niet langer vegeteren als een cliché, jij handdoek die nooit meer echt schoon uit de wasmachine komt… wc-bril met ingesleten bruine rand… jij…’
Ferdinand ving nog iets op over een plakkerig beduimeld tijdschrift in de wachtkamer van het ziekenhuis, maar zijn gedachten dwaalden af terwijl de tirade nog een tijdje doorging.
Schuin achter God zat diens secretaresse. Magdalena, stond er in gouden letters op haar naamspeldje. Hij kon het vanaf zijn plaats nog net lezen. Zij was blond, maar na de paar duizend jaar die zij werkte voor God, kende zij dit verhaal waarschijnlijk ook wel. Kijk, daar gaapte zij al. Voor haar mooie grote borsten, die haar blouse gelukkig niet helemaal verborgen kon houden, vijlde zij haar uitdagend rood gelakte nagels. Onder een strak gesneden mantelpakje met een dunne witte krijtstreep in donkerblauwe stof zag Ferdinand zwarte kousen. Hij was nieuwsgierig of het echte kousen waren, zonder pantybroekje, maar bukken om te kijken durfde hij niet.
Af en toe kwam er achter Magdalena een man of vrouw uit de hemel het voorportaal in: medewerkers van God die met een speciaal pasje toegang hadden tot dit vertrek. Maar zodra ze merkten dat de Baas een van zijn buien had, poetsten ze de plaat. Ongezien voor God glipten ze terug de rustig kabbelende hemel in.
De wanden tussen de poort en de hemel waren eeuwen geleden al geluidsdicht gemaakt. Zijn secretaresse had de noodzaak van die verbouwing ooit aan God verkocht met het argument dat het wel prettig zou zijn dat Hem tijdens zijn werk in het voorportaal het rumoer uit de hemel bespaard zou blijven. Sindsdien was Magdalena in de ogen van haar collega’s een held.
Eén man, hij was slechts een tiental seconden in het voorportaal gebleven, had Ferdinand herkend: Beukers, dat moest Ruud Franciscus Marie Beukers geweest zijn, hun vorige cfo. Mister Yield, was vroeger zijn bijnaam. De man met de onafscheidelijke Rolex, waarvan het bandje zo raar over zijn manchetten heen zat. Gebiologeerd door rendement. Op moeder aarde werd hij op handen gedragen door hun aandeelhouders: in het tijdsbestek waarin de planeet tien keer om de zon draaide, had hij de waarde van hun belangen meer dan vertienvoudigd.
‘Dus…’
Ferdinand keek op van zijn iPhone. Buurman Lerooy was langs geweest, had zijn vrouw al een uur geleden ge-sms’t, en Boy, hun hond, was zo misselijk geworden. De donderspeech naderde zijn einde.
‘Dus wij vinden dat je terug moet,’ zei God.
Ferdinand had zelf ook al geleerd dat je tijdens moeilijke beslissingen op kantoor beter kon spreken in de wij-vorm. Blijkbaar had God ook anderen nodig om zich achter te verschuilen. Terug naar de aarde was natuurlijk oké, heel graag zelfs, maar hij vertrouwde het zaakje nog niet helemaal. Hoe serieus bedoelde God dit allemaal?
‘En anders stoppen wij je in een zwart gat.’
Er viel een doodse stilte. Doelde God op zijn mannelijke medemens of op een sterrenkundig fenomeen?
‘Jij gaat terug en je houdt je ten eerste niet meer bezig met godsdienst, en ten tweede ga je leven zoals ik dat voor de mens heb bedoeld. Dat wil zeggen: op zaterdagavonden geen ouders van vrienden van je kinderen meer te eten. Zakenrelaties nodig je uit! Mensen aan wie je wat hebt. Tijdens vakanties blokkeer je vier uur per dag voor de bank. Het moet gewoon afgelopen zijn met die vrijblijvendheid, geen gefreewheel meer op kantoor. Succes schrijf je op jóúw conto, bij mislukkingen blijf je onzichtbaar. Je vertrekt ’s ochtends voor de fi le, voor mijn part doe je geen reet op kantoor, en ’s avonds kom je niet voor zeven uur thuis. Vraag morgen meteen een functioneringsgesprek aan en zeg wat je wilt hebben. Niet dom wachten, claimen! Opeisen wat van jou is. Geld ga je verdienen, Ferdinand! Serieus geld. Greed is good. Net als jaloezie en hoogtevrees. Waar zouden we vandaag de dag zijn als niemand van jullie hoogtevrees had? Hè, toch?’

© Lode Leenaerts 2013

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum