Leesfragment: Charles Jessold, moordcomponist

27 november 2015 , door Wesley Stace

9 januari verschijnt Wesley Stace, Charles Jessold, moordcomponist (Charles Jessold, Considered as a Murderer, vertaald door Harm Damsma & Niek Miedema). Wij publiceren voor. ‘Ik leerde Charles Jessold, de moordenaar, kennen op 21 Mei 1910, de dag na de begrafenis van Edward vii. Wij waren beiden een lang weekend te gast op Hatton Manor, en meteen de eerste avond werd mij de gelegenheid geboden iets te vertellen over Carlo Gesualdo, de componist wiens geschiedenis zulk een blijvende indruk heeft achtergelaten.’

Engeland 1923. Na de generale repetitie van zijn opera wordt Charles Jessold dood aangetroffen met een revolver in zijn hand. Zijn echtgenote en een andere man liggen naast hem, vergiftigd. De politie concludeert snel: zelfmoord na moord op vrouw en minnaar. Een scenario dat griezelig veel lijkt op de plot van Jessolds vernieuwende opera. Muziekcriticus Leslie Shepherd was nauw bevriend met de briljante jonge componist, hielp zelfs met het schrijven van het libretto. Ogenschijnlijk helpt hij de politie. Naarmate de tijd verstrijkt blijkt dat hij en zijn vrouw een heel andere rol hebben gespeeld dan de wereld kan vermoeden.

Wesley Stace vertelt uiterst geraffineerd driemaal het moordverhaal van Charles Jessold. Elke hervertelling werpt een nieuw licht op de zaak.

 

The World, 24 Juni 1923

Drievoudig drama in Kensington
Componist brengt zijn vrouw en een ander om het leven en pleegt zelfmoord
Première opera afgelast

In een doodlopende straat nabij Kensington High Street is een dubbele moord gepleegd, waarna de dader zichzelf van het leven heeft beroofd. Jaloezie wordt gezien als de belangrijkste drijfveer voor het misdrijf.
Afgelopen nacht werd de politie rond twee uur gealarmeerd nadat getuigen in Cadogan Mansions in Drapery Street waren opgeschrikt door een revolverschot. Nadat politieagent Williams de voordeur had geforceerd, trof hij in de woning het lijk aan van de componist Charles Jessold, oud 35 jaar, met in zijn hand een bebloede, van vijf kamers voorziene revolver, die hij tegen zijn onderkaak had geplaatst. Op het bed lagen de ontzielde lichamen van zijn echtgenote, de mezzosopraan Victoria London (30), en Edward Manville (40), een gehuwd man. Het twee maanden oude kindje van het echtpaar Jessold werd klaarwakker aangetroffen in zijn wiegje.
De politie deelde mee dat mevrouw London en de heer Manville als gevolg van een hun toegediende dodelijke dosis arsenicum om het leven waren gekomen, hetgeen het aannemelijk maakt dat Jessold hun doodsstrijd heeft aangezien alvorens hij de hand aan zichzelf sloeg, en daarmee een derde slachtoffer aan dit drama toevoegde.
Eerder op de avond hadden de slachtoffers gedrieën de generale repetitie bijgewoond van de eerste opera van de componist, Kleine Musgrave, welke over twee dagen zijn première zou beleven bij het Engels Opera Gezelschap. Tijdens de besloten nazit had Charles Jessold naar verluidt een verhitte woordenwisseling met de heer Manville, die daarop samen met mevrouw London de bijeenkomst verliet en met haar vertrok naar de echtelijke woning van het echtpaar Jessold, alwaar zij het kindermeisje dat zorgdroeg voor het zoontje van het echtpaar van haar taak onthieven.
Jessold had het nodige gedronken, en tal van getuigen verklaarden dat hij zich raadselachtig had gedragen. Aan een intimus vertelde hij dat zijn vrouw had verklaard hun huwelijk te willen beëindigen maar het voogdijschap over hun kind te willen behouden. Afgezien nog van de dood van de componist zijn er enkele gruwelijke overeenkomsten tussen dit drievoudig huiselijk drama en Jessolds opera Kleine Musgrave, waarin lord Barnard zijn vrouw en haar geliefde om het leven brengt, zodat het EOG zich gedwongen zag de productie af te gelasten. Naar verwacht wordt, zal Mozarts Zauberflöte, uitgevoerd onder leiding van sir Arnold Bentham, dit seizoen als vervanging dienstdoen.
Charles Jessold was vooral bekend vanwege het strijkkwartet dat hij gecomponeerd heeft tijdens zijn internering in kamp Badenstein. Tot zijn verdere composities behoren De Spuitwaterflessymfonie, het symfonische gedicht Séance, het Volksliederen-oratorium en zijn populaire suite Shandyismen. In 1918 mocht hij als eerste de door de Vereniging van Componisten ingestelde prijs voor de Aankomend Componist van het Jaar in ontvangst nemen.
De muziekrecensent van dit blad, Leslie Shepherd, die in het verleden met de componist heeft samengewerkt, weet het tragische gebeuren aan Jessolds drankzucht en obsessieve aard, en verklaarde dat de moorden een nodeloos drama vormden, dat onvermijdelijk een smet zou werpen op de nalatenschap van de componist.

 

Zoals in The World vermeld, was ik niet alleen getuige van de gebeurtenissen tijdens de nazit, doch heb ik in het verleden ook met Jessold samengewerkt. In die laatste hoedanigheid heb ik op 25 Juni tegenover de politie van Kensington een verklaring afgelegd. (Ik had verwacht die dag door te zullen brengen in gespannen afwachting van de première van Kleine Musgrave, doch in plaats daarvan bevond ik mij in een verhoorkamer met slechts één venster.) Deze korte, weinig verheffende ervaring bracht mij ertoe mijn herinneringen aan de componist samen te voegen en hem als het ware gestalte te geven zoals ik hem heb gekend.
Eerst vele jaren later zou ik Jessolds officiële biograaf worden, doch toen ik de opdracht daartoe kreeg, prees ik mijzelf gelukkig dit – weliswaar onvolledige – verslag te hebben geschreven op een tijdstip dat de gebeurtenissen nog vers in mijn geheugen lagen en dat dit geheugen nog op zijn best was. Wellicht dat wij, als eenieder uit de kennissenkring van de componist zich die geringe moeite getroost had, een heel wat vollediger beeld zouden hebben van een man die een ieder die deel uitmaakte van zijn magische kring slechts fracties van zichzelf liet zien. Toentertijd waren de meesten echter blij dat ze hem konden vergeten.
Ik heb deze persoonlijke herinneringen aan de politie ter beschikking gesteld, voor het geval zij van nut konden zijn. Wat men ermee gedaan heeft weet ik niet; wellicht had ik een geadresseerde en gefrankeerde enveloppe moeten bijsluiten, zodat men mij van ontvangst had kunnen verwittigen. Mogelijk is de zending ook te laat aangekomen. Nu stel ik mij voor dat mijn getypte bladen in een of andere dossiermap ergens in een vergeten archiefkast liggen te verstoffen. ‘Archief afgesloten zaken: J’.
Ik heb het stuk evenwel voornamelijk voor mijzelf geschreven. Om alle feiten eens te rangschikken, om de geschiedenis naar mijn beste weten te vertellen, om mijn geest te schonen. Dat ik het daarnaast ook aan de politie ter beschikking heb gesteld was zeker ten voordele van eenieder.
Ik bied het hier in de huidige vorm aan, zonder nadere kanttekeningen. De rest van de geschiedenis komt te gelegener tijd.

1
Charles Jessold, zoals ik hem gekend heb

Soms dient het publiek overvraagd te worden, want zodra men het de toehoorders te gemakkelijk maakt, achten zij zich de gelijke van de componist.
– Robert Schumann

1

Ik leerde Charles Jessold, de moordenaar, kennen op 21 Mei 1910, de dag na de begrafenis van Edward vii. Wij waren beiden een lang weekend te gast op Hatton Manor, en meteen de eerste avond werd mij de gelegenheid geboden iets te vertellen over Carlo Gesualdo, de componist wiens geschiedenis zulk een blijvende indruk heeft achtergelaten.
Ik had zojuist het vertrek betreden waarin zich, naar een snelle rondblik duidelijk maakte, drie componisten bevonden (een van aanzien, twee van niets), en voorts een dirigent plus een assortiment koorzangers, musicologen en oprechte amateurs. Om nog maar te zwijgen van Cedric Mount (ons meest vooraanstaande lid) en natuurlijk Antic Jackson, die er, hoewel hij met dezelfde late trein als ik uit de stad was gekomen, in was geslaagd vóór mij beneden te zijn. Ik was, zoals altijd, de obligate criticus.
De enige mij onbekende was een jongeman die over de piano gebogen stond. Met zijn grijze pantalon met kaarsrechte vouw en zijn opzichtig gestreepte das toonde hij zich de nodige jaren jonger dan wij. Zijn gelaat, dat uit bric-à-brac leek samengesteld, beantwoordde aan geen enkel klassiek ideaal. Zijn voorhoofd was te breed en zijn lippen waren te smal voor zijn vlezige wangen, maar het lachje dat gedurig om zijn linkermondhoek speelde wekte een indruk van jovialiteit. Zijn dikke, zwarte haren zaten met een flinke dot pommade glad tegen de schedel geplakt.
Zijn ogen, later omschreven als duivels, vertoonden niets van dien aard. Het waren veeleer kraalogen, die, hoewel zij helder smaragdgroen van kleur waren, mij niet onaantrekkelijk voorkwamen. Tijdens een gesprek richtten zij zich rechtstreeks tot de aangesprokene, een ietwat nerveus makende blijk van betrokkenheid waardoor een vreemde zich tot vertrouweling gebombardeerd zag, of hij dat nu wilde of niet. Ook als hij op zijn beurt moest luisteren weken die ogen nimmer van die van de ander. Om aan zijn blik te ontkomen nam men zijn toevlucht tot de volkomen rechte lijn die van het bovenste van zijn neus naar het puntje van zijn kin liep, de kin die later schuil zou gaan achter een puntbaard (die uiteraard als mefistofelisch werd geduid). Boven zijn ogen afficheerde het bleke oppervlak van zijn voorhoofd de geringste emotie.
De nieuwkomer stond vol overgave te luisteren, zijn rug gebogen in een gestileerde hoek van 45 graden, zijn elleboog steunend op de klep van de piano, zijn kin rustend op zijn hand, zijn duim naar binnen gevouwen, in een al met al opmerkelijk zelfbewuste pose. Ik betrapte mezelf erop dat ik mij afvroeg of hij het wellicht gewend was aller ogen op zich gericht te weten. In elk geval was hij het stralende middelpunt van het vertrek. Elke regisseur die die naam waard was zou hem onmiddellijk uit een groep mensen geplukt hebben.
Ik besefte pas dat iemand piano zat te spelen toen de betreffende persoon daarmee ophield. De pianist, Mark Wallington, stond op en bood met een brede armzwaai zijn kruk aan aan de jongeman wiens masker van bezonnen aandacht plaatsmaakte voor een brede lach, waardoor een wat ordeloos gebit bloot kwam waarin een stel pronte vampiertanden een prominente rol opeiste. Hij hief zijn handen, als om te laten zien dat hij niets in zijn mouwen verborgen hield, en speelde hetgeen hij zojuist had gehoord met een verbluffende mate van nauwkeurigheid na. Zijn niet zonder smaak uitgevoerde spel werd met applaus ontvangen door een groepje bij de haard.
‘Mét arrangement en harmonisaties!’ prees St. John Smith als een soort spreekstalmeester. ‘Iemand die het hem wil verbeteren?’ De jongeman maakte een buiging. Toch niet zo zelfverzekerd, gewoon jeugdig, bedachtzaam, in het middelpunt van de belangstelling. Ik riep terloops iets naar onze gastheer, de vijftiende burggraaf van Hatton, die mij aankeek en met geheven vinger beduidde dat ik aanzienlijk interessanter was dan de onbeduidende hindernissen die hem in de weg stonden. Hij stond bekend als Sandy, vanwege zijn sproetige woestijnteint, hoewel de enige Sahara die hij kende een bunker op Sunningdale was.
‘Je bent net een Duits werkwoord, Leslie,’ zei hij toen hij eindelijk naast mij opdook. Een uitgekiende belediging. ‘Je komt altijd achteraan.’
‘Maar wel net op tijd, en even inschikkelijk als een Frans adjectief.’ Ik wees vaag in de richting van de jongeman. ‘Wie is die gedresseerde aap?’
‘Tut tut.’
‘Kan hij ook met een koperen mansbakje rondgaan?’
‘Waarschijnlijk wel.’ Sandy overzag zijn domein vol tevredenheid. Jackson en ik vormden de nog ontbrekende stukjes in de legpuzzel van zijn weekend. ‘Fijn dat je er bent, Leslie.’ Ik maakte een buiging. ‘Ah,’ zei hij met een goedkeurende glimlach naar de betreffende coterie. ‘Een reprise van het succesnummer.’
Opnieuw werd een ietwat onmelodieus stuk gespeeld, dat opnieuw exact door de jongeman werd gekopieerd, alsof de eerste pianist een pianolarol had laten perforeren die hij nog slechts hoefde af te draaien. Klaarblijkelijk had de Man met het Feilloze Geheugen het hoogtepunt van zijn act bereikt.
‘Ik wist niet dat bij ons visuitje een variétéoptreden was inbegrepen,’ zei ik pianissimo terwijl wij breed glimlachten naar onze omgeving.
‘Een bagatel. Het pièce de résistance moet nog komen.’
‘Is me dát een bof!’
‘Als ik het wel heb was hij een soort van... wonderkind.’ Speciaal voor mij woog hij het woord op zijn tong.
‘Die al op zijn vierde Vader Jacob in alle toonsoorten speelde? Die zijn eerste sonate al in de baarmoeder componeerde?’
‘Zoiets, ja. Maar zijn jaren als wonderkind zijn voorbij. Tegenwoordig studeert hij tot zijn eigen verdriet compositie bij Kemp, aan het St. Christopher’s College in Cambridge...’
Kemp was een naam waar ik mij, dat was bekend, bij elke gelegenheid die zich voordeed laatdunkend over uitliet, dus in plaats van te reageren wees ik op de stropdas van het wonderkind. ‘Zijn dat de kleuren van Kit?’
‘Nee, volgens mij is dat de das van...’ – hij wachtte even omwille van het komische effect – ‘het Viersteden Muziekfestival in Kent. Ik heb begrepen dat zijn moeder, aan wie hij erg hangt, hem als begeleider laat optreden op dat roemruchte provinciale gala. Jessolds familie mag dan misschien niet tot de fine fleur behoren, mijn waarde Shepherd, ik heb wél een veelbelovende jongeman gezien.’
‘Jíj hebt hem uitgenodigd.’ Ik had gemeend dat we het over een meekomer hadden, iemand van buiten ons kringetje die achter in andermans Bentley als vulling had gediend. Sandy wuifde mijn verontschuldiging weg.
‘Hij studeert dit jaar af, en toen Kemp me vroeg een praatje te houden voor het Universitair Madrigalengenootschap kon het niet anders of ik ontmoette Jessold, die daar voorzitter van is.’ De gedreven madrigalenvorser ging op dat moment vol venijn een stukje ragtime te lijf, waarbij hij de toetsen met veel geweld aan zijn wil onderwierp.
‘Wat heeft hij toch tegen die piano?’
‘Zijn aanslag is een tikkeltje agrarisch, allicht doordat hij jarenlang voor de dochters van de plaatselijke clerus “De arme Vagebond” heeft zitten rammelen, maar Jessold pretendeert ook niet concertpianist te zijn.’
‘Eureka! Dus hij pretendeert componist te zijn?’
‘Inderdaad.’
‘Hij heeft naar een uitnodiging gevist om zich tussen de crème de la crème te kunnen mengen?’
‘Integendeel. Kemp spreekt louter met de grootste bewondering over hem. Daarom heb ik Jessold ervan overtuigd dat de gemiste kans hier aan de Beneden-Theems op hem lag te wachten. En zie: daar zit hij. Het toonbeeld van de jonge componist die ernstig zijn best doet zich bij het publiek geliefd te maken, als een kind dat zijn ouders tracht te behagen. Maar daar groeit hij wel overheen. Eerst maar eens horen wat hij in zijn mars heeft.’
St. John maakte zich los uit het kluitje mensen rond de piano. ‘Bij dat soort herrie springt het glazuur van mijn tanden,’ zei hij met een grimas. ‘Het is zo godvergeten luchtig. Typisch de jeugd, dat wel.’
Sandy deed zijn zegelring af en tikte ermee tegen de zijkant van zijn champagneflûte. Men dronk hem toe met glazen Oeil de Perdrix. ‘Hatton heet u van harte welkom. Ík heet u van harte welkom. Morgen wacht ons het serieuzere werk, vanavond spelen wij. Maar om te beginnen... Ik weet dat Jessold, die hier een vreemdeling in Jeruzalem is, voor enige aangename verstrooiing heeft gezorgd. Wij gunnen de jongeman zijn welverdiende rust... maar eerst wil ik hem nog één keertje zien werken voor de kost. Freddie, naar de piano.’
De moddervette Frederic Desalles ging zozeer schuil in de schutkleuren van zijn jasje, dat het net leek of zijn hoofd van achter de kussens op de sofa kwam gluren. Hij kwam moeizaam overeind en begaf zich naar de piano. Wij hielden, uit angst dat de kruk het zou begeven, onze adem in. Maar hij landde veilig, zonder brokken te maken.
‘Present.’ Hij speelde iets eenvoudigs waarvan hij ons wilde doen geloven dat hij het moeiteloos uit zijn mouw schudde, doch zelfs dit niemendalletje droeg de tragische sporen van zijn vele eerdere mislukkingen. Sommigen meenden dat Freddies enige aanspraken op het componistenschap waren gelegen in het feit dat hij in God geloofde en dat zijn naam buitenlands aandeed. Maar met een religieus motief kon hij even goed uit de voeten als welke Brit dan ook. ‘Tot uw dienst!’
‘Jessold, ik wil je even niet zien,’ beval Sandy.
De butler leidde Jessold het vertrek uit. Ik keek de jongeman na bij zijn beheerste afgang. Hij wierp nog een blik over zijn schouder en betrapte me als het ware op heterdaad. Een ster die het toneel verlaat, weet dat er altijd iemand is die hem nakijkt.
‘Wanneer zij buiten gehoorsafstand zijn,’ vervolgde Sandy, ‘zal ik Freddie vragen een melodietje van pakweg vier, vijf regels te spelen dat Jessold niet kent. Wellicht een impromptu, maestro, of anders iets uit uw aanzienlijke arsenaal.’
Niemand die ook maar een seconde twijfelde aan de omvang van Desalles’ arsenaal. Terwijl hij zijn ruwe schets afHändelde, werden de glazen opnieuw gevuld met pils en port. Het was iets typisch Desalliaans (dat woord bestaat beslist niet en zal ook nooit komen te bestaan), dat wil zeggen: kleurloos als iets kerkelijks, alleszins vergetelijk.
‘Dan kan Jessold nú weer binnenkomen.’ Sandy rukte dwingend aan het schellenkoord. ‘En jij, Freddie, speelt hem de eerste helft van jouw melodietje voor. Maar niet meer dan dat.’
Bij zijn terugkeer nam de jongeman opnieuw een houding aan alsof hij in een meditatieve trance verkeerde terwijl hij de muzikale mogelijkheden in zijn hoofd uitzuiverde. Desalles beëindigde zijn vertolking met een sus 4 in d-mineur, een passend schrijnend akkoord voor deze demonstratie van Ceciliaanse helderziendheid. Jessold verroerde zich niet. Hij was nog niet zover.
‘Doe nog maar eens, Freddie, als je wilt,’ zei Sandy.
Ditmaal nam Jessold, toen Desalles die onafgeronde d bereikte, zijn plaats in, speelde de eerste drie regels en elideerde moeiteloos naar de volgende twee, de melodische evenbeelden, zij het niet identiek geharmoniseerd, van Freddies oorspronkelijke regels. We hebben allemaal weleens stukken gehoord waarbij de volgende inval van de componist vrij voorspelbaar was (en Desalles was niet bepaald de meest onconventionele componist), maar dit was toch wel exceptioneel. Gespitst op alle mogelijke melodische paden, had Jessold ze feilloos teruggebracht tot één, te weten dit ene. Het had veel weg van de vereenvoudiging van een wiskundige vergelijking.
Zijn slotsalvo bestond uit een plagaal akkoord, een soort ‘amen’ waarin Desalles’ Messiah-complex geparodieerd werd. Niemand die geestdriftiger applaudisseerde dan Freddie zelf. Ik klapte gewillig mee, verrukt dat deze knaap niet de angst voor zelfexpressie kende waarmee de meeste in de compositieleer geschoolden behept zijn. Het was een wonder dat hij zo sterk van karakter was dat hij aan de klauwen van Kemp had weten te ontkomen.
‘Beslist beter dan het prototype,’ mompelde ik.
‘Vraag hem maar eens hoe hij het klaarspeelt,’ zei Sandy toen de bel voor het diner geluid werd.

[...]

© Wesley Stace 2010
© Nederlandse vertaling Harm Damsma & Niek Miedema / Nieuw Amsterdam Uitgevers 2012

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum