Leesfragment: De jacht op het verzet

27 november 2015 , door Ad van Liempt

In De jacht op het verzet, dat op 14 maart zal verschijnen, geeft Ad van Liempt 'het meedogenloze optreden van Sicherheitsdienst en Nederlandse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog' weer. Wij publiceren voor. 'Uit de strafdossiers van meer dan 200 werknemers van Sicherheitsdienst en politie, die veroordeeld zijn wegens hun gedrag in de oorlog, blijkt dat zeer velen bekleed waren met ongecontroleerde macht, die hun capaciteiten te boven ging, waardoor ze gedeeltelijk of geheel ontspoorden en onmenselijk gedrag gingen vertonen. Dat was de onvermijdelijke consequentie van het Duitse terreursysteem.'

Van Liempt was onder meer hoofdredacteur van Nova en oprichter/eindredacteur van het  geschiedenisprogramma Andere Tijden. Hij publiceerde eerder onder andere Jodenjacht en Nederland valt aan. (Van Liempt introduceerde Nederland valt aan bij ons, in vijf delen [Deel I, II, III, IV, V]).

Op 11 maart zal Ad van Liempt bij Spui25 Johan Koppenol interviewen, voorzitter van de commissie ‘Geschiedenis en letteren’ van het Prins Bernhard Cultuurfonds, over de Sleutelfigurenreeks. Vanavond kunt u al de eerste pagina's van Hoofdstuk 1 uit Jacht op het verzet lezen, en uw exemplaar reserveren.

hoofdstuk 1

De mensenjagers

Het komt erop aan dat er op het juiste moment doden vallen.
Hanns Albin Rauter

Neem bijvoorbeeld Coen Versloot. Hij is in 1944 commissaris van politie in Nijmegen, een man van de harde discipline − thuis mogen zijn drie zoons niet praten onder het eten. Als de geallieerde luchtlandingen van de operatie Market Garden leiden tot de verovering van Nijmegen, vlucht hij met het foute deel van zijn politiekorps naar de politieschool in Schalkhaar. Daar doet zich voor Versloot al snel een nieuwe mogelijkheid op zijn niveau voor: er is een vacature in Deventer. Versloot wordt er de nieuwe politiechef. Al op 20 september betrekt hij de woning van zijn voorganger, een enorm pand aan de Brinkgreverweg. Hij gaat er niet alleen wonen, hij gaat er ook werken. Hij vormt er het Sonderkommando-Versloot, een aparte politiedienst, gespecialiseerd in het bestrijden van het verzet. Zijn mannen zijn bewapend met pistolen en karabijnen, ze voeren een waar schrikbewind uit in de buurt. Zware gevallen leveren ze uit aan de Sicherheitsdienst, die ook in Deventer is gevestigd in een pand in de buurt, de Oxehof, een berucht oord, waar na de oorlog lichamen van talloze verdwenen verzetsstrijders worden opgegraven.
Het Sonderkommando-Versloot maakt zich vooral gehaat doordat de mannen voortdurend mensen aanhouden die op hongertocht zijn of op de terugtocht naar het westen. Honderden kilometers hebben ze gelopen of op een fiets zonder banden gereden, en dan worden ze aangehouden door een van Versloots ondergeschikten. Die controleren op persoonsbewijzen, arresteren bij de geringste verdenking en nemen geregeld het voedsel in beslag dat ze dan aan de Brinkgreverweg samen verorberen. En ook mensen die illegaal bomen kappen om de kachel te stoken pakken ze aan. Er zijn een paar voorbeelden bekend van mensen die de meegezeulde boomstammen bij Versloots woning moeten klein hakken en daar achterlaten, voor de kachels in het huis van de politiecommissaris.
Maar de meeste verontwaardiging wekt Versloot toch wel als na de oorlog bekend wordt wat hij in zijn Nijmeegse tijd heeft gedaan toen zijn oudste zoon zakte voor zijn examen aan de hbs. Hij heeft toen, kennelijk uit frustratie, een paar van zijn agenten opdracht gegeven drie leraren van die school op te pakken. Een van die agenten verklaart na de oorlog:

Enige dagen na het examen had Versloot ’s morgens omstreeks 9 uur enige politiemannen klaar staan en ik zou naar de H.B.S. toegaan, de leraren met het pistool in de hand in een kamer samendrijven, fouilleren etc. Volgens Versloot zouden deze leraren Hopster, Barnaskoni en Gescher in het bezit zijn van anti-Duitse pamfletten etc. Toen ik vroeg, of hij dat wist, kreeg ik te horen, dat, als de leraren van zichzelf geen pamfletten bij zich hadden, deze wel in hun zakken zouden zijn te stoppen.

Het opzetje mislukt. De agent weigert, de arrestatie gaat niet door. Maar als korte tijd later een lijst met gijzelaars wordt samengesteld als reactie op een moord op een Duitser, ziet Versloot kans de naam van de leraren erop te krijgen. Twee van de drie docenten komen inderdaad in kamp Vught te zitten − en de commissaris heeft daarmee dus zijn zin gekregen.
Als Versloot na de oorlog berecht wordt, toont hij spijt over zijn gedrag. Die hele periode in Deventer ziet hij niet bepaald als een hoogtepunt in zijn bestaan, achteraf:

Ik erken, dat meergenoemd ‘Sonderkommando’ min of meer een verlengstuk was van de Deventer Dienststelle der Sicherheitspolizei. Wanneer ik nu achteraf de Deventer periode met u overzie, ben ik mij er wel van bewust, dat ik in die periode alle normen uit het oog verloren heb, als een wilde stier in de porceleinkast ben opgetreden en mij met de Duitsers geïdentificeerd heb; achteraf besef ik nu wel, dat ik in die tijd geïnfecteerd ben geworden door de destructieve Duitse invloeden, die ik om mij heen voelde en waartegen ik niet bestand was. Zo droeg ik in die tijd wel een veldmuts, waarop een doodskop aangebracht was.

Versloot is maar een voorbeeld van iemand die in de Tweede Wereldoorlog min of meer bij toeval met macht bekleed werd en daar grof misbruik van heeft gemaakt. Hij is wel een extra interessant voorbeeld omdat Versloot in het kader van zijn berechting psychiatrisch is onderzocht. En niet even vluchtig, nee, hij was een van de eersten die in de Psychiatrische Observatie Kliniek in Utrecht werden opgenomen om daar te worden geobserveerd en onderzocht door prof. dr. Pieter Baan, de oprichter, naar wie die instelling later zou worden vernoemd. Daar was wel enige reden voor, want Versloot was een merkwaardige man, die in het korps niet gunstig bekendstond. Zijn dossier meldt, onder het kopje ‘staat van inlichtingen’:

Hij was onbesuisd, onbeheerst, opvliegend, vloekte, raasde en tierde, dronk graag een borrel, het korps hield hem voor gek.

Uit een gesprek met zijn echtgenote leidde prof. Pieter Baan af dat Versloot erg van zijn kinderen hield, graag met ze optrok, maar soms uit zijn slof kon schieten. Hij sloeg ze niet vaak, alleen een tik ‘als hij driftig was’. Dat was hij nogal eens, ongemo- tiveerd, dan ging hij tekeer, ‘maar als hij zich omdraaide was hij het weer vergeten’. Er was nogal wat gekte in zijn familie van moederskant, en zelf merkte professor Baan dat Versloot voortdurend zijn onzekerheid overschreeuwde. Een streber, die alle testjes perfect wil doen, die wil imponeren als intellectueel, maar in zijn man-zijn minderwaardigheidsgevoelens heeft: als de problemen hem in de oorlog boven het hoofd groeien krijgt hij maagzweren en is hij lange tijd impotent.
Baan concludeert:

Hij moest voortdurend de rol spelen van een volwassen man, een rol die ver boven zijn vermogen ligt. Hij koos altijd de verkeerde partij en ook daar wist hij de situatie vaak nog weer te bederven. Hij imponeert als een schetterende grootspreker, die altijd weer het verkeerde woord en het verkeerde gebaar vindt.

Het is niet vol te houden dat psychiater Pieter Baan hiermee het merendeel van de Nederlandse nazi’s die zich met het opjagen van hun medeburgers bezighielden heeft getypeerd, maar aan de andere kant: er waren er zoveel als Versloot. Uit de strafdossiers van meer dan 200 werknemers van Sicherheitsdienst en politie, die veroordeeld zijn wegens hun gedrag in de oorlog, blijkt dat zeer velen bekleed waren met ongecontroleerde macht, die hun capaciteiten te boven ging, waardoor ze gedeeltelijk of geheel ontspoorden en onmenselijk gedrag gingen vertonen. Dat was de onvermijdelijke consequentie van het Duitse terreursysteem.

Noodweer van de bezetter

Aan het hoofd van dat Duitse terreursysteem stond een man zo hard als staal. Hanns Albin Rauter, de man die volgens Loe de Jong (die hem in de cel na de oorlog meermalen opzocht en

De hoogste man van de SS en de politie in Nederland: Hanns Albin Rauter (1895-1949)

ondervroeg, als historicus, niet als aanklager) in zijn vijf jaar in Nederland nooit één dag vrij genomen heeft. Hij was een Oostenrijker, nazi van het eerste uur, en vóór zijn Nederlandse periode politiechef in verschillende grote Duitse steden. Op 24 mei 1940 stuurt Hitler hem naar Nederland om er de openbare orde te handhaven, als hoogste man van het politieapparaat, de Höhere ss- und Polizeiführer.
Als hij acht jaar later, gedurende vier aprildagen in 1948, voor zijn Nederlandse rechters staat, wordt hij verantwoordelijk gehouden voor de Duitse terreur in Nederland. De fatale deportatie van meer dan 100 000 Joden; de executies van verzetsstrijders, zonder vorm van proces; het met scherp schieten op samenscholende burgers; de represailles tegen onschuldigen, die werden gegijzeld of, in het kader van de Silbertanneacties, gedood; het in brand steken van boerderijen bij wijze van afschrikking; en allerlei andere meedogenloze reacties op vaak onschuldige acties van burgers. En het is toch verrassend om Rauters belangrijkste motief te lezen in de verklaring die hij voor het Bijzonder Gerechtshof aflegt. Voorzover hij verantwoordelijk was (hij schoof bijna alle schuld af) kon hij niet anders, zo hevig gingen volgens hem de verzetsmensen tekeer. Rauter zei:

Er gebeurden van de zijde der illegalen zulke verschrikkelijke dingen, dat wij in het defensief gedrongen werden. De rustbewaring was met legale middelen niet meer mogelijk: het was noodweer van de bezettende macht.

Noodweer van de nazi’s, ze konden niet anders!
Rauter, die voor zijn proces een speciale verklaring aflegde waarin hij zichzelf een soldaat noemde die altijd alle bevelen moet gehoorzamen, ook als die daden betreffen die later als oorlogsmisdaad worden aangemerkt, vond vooral dat hij de Duitse belangen moest beschermen, en dus voor zijn ondergeschikten moest opkomen. Ook voor NSB’ers, want die zag hij niet ‘als handlanger van de bezettende macht, doch als mensen voor wie ik mij ook verantwoordelijk voelde’. En dus waren allerlei maatregelen gerechtvaardigd, aldus de hoogste ss’er in Nederland. Hij betoogde voor het Hof:

Er was een grote aanvoer van wapens door de lucht uit Engeland. De Nederlandse politie werkte in geen geval met ons mee. De geallieerden probeerden door deze massadroppings een revolutie te ontketenen en daartoe de burgerbevolking te bewapenen.

En daarom moest hij wel harde maatregelen nemen:

Bij deze bestaande toestanden was het met normale middelen niet meer mogelijk de orde en rust in het achterland te bestendigen teneinde de strijd aan het front mogelijk te maken.

Uit het strafdossier van Rauter wordt opnieuw duidelijk dat Nederland niet was bezet door een homogene organisatie, die eensgezind en collegiaal de door de Führer opgelegde taken uitvoerde. Nee, er heerste zelden consensus binnen de hoogste gelederen van de bezettingsmacht. Met de hoogste man van de Weermacht had Rauter voortdurend competentiegeschillen. Chef-staf Von Wühlisch van generaal Christiansen deed daar, als getuige in het proces tegen Rauter, ook niet ingewikkeld over:

De oorzaak hiervan was dat onze arbeidsterreinen niet precies waren afgebakend, zodat er meermalen moeilijkheden ontstonden over de competentie. Rauter was verantwoordelijk voor de politiebeveiliging en Christiansen voor de militaire beveiliging. Rauter trachtte zich steeds met zaken te bemoeien die de Weermacht aangingen, hierbij bewerende dat ook dat op zijn terrein lag.

En vergelijkbare problemen had Rauter met de hoogste man in Nederland, rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. Daarbij had Rauter het voordeel dat hij gemakkelijk om Seyss-Inquart heen kon gaan en vooral met de hoogste ss-man in Berlijn communiceerde, Heinrich Himmler. Daardoor was Rauter oppermachtig in Nederland, al deed hij in zijn rechtszaak wel alsof hij erg leed onder de moeilijkheden met de rijkscommissaris:

In 1942 en 1943, toen Seyss-Inquart zijn oren liet hangen naar Schmidt en er dus tot op zekere hoogte een nsb-politiek werd gevoerd, verkoelde de verhouding tussen Seyss-Inquart en mij aanmerkelijk en spitste zich tenslotte zo toe dat ik het plan opvatte Nederland te verlaten. Daarop is Himmler in Nederland op bezoek geweest en heeft bemiddeld in deze aangelegenheid.

Voor goed begrip: Schmidt stond voor een wat gematigder aanpak en Rauter voor de harde lijn. Het conflict werd in het voordeel van Rauter beslecht: Schmidt viel in 1943 uit een rijdende trein, vermoedelijk in een poging tot suïcide, en Rauter trok zich daarna van Seyss-Inquart niet veel meer aan.
Maar daar was tijdens zijn rechtszaak niet veel van te merken. Rauter ontpopte zich daar opeens als de Grote Afschuiver. Hij was eigenlijk voor bijna niets verantwoordelijk, zelfs niet voor de Jodendeportaties. Sterker nog, hij kende het lot van de Joden niet eens, beweerde hij glashard.
Zijn verhoor bevat een hele litanie van verwijzingen naar anderen: klokkenroof, postduivenverbod, fietsenvordering, burgemeestersbenoemingen, gevangenneming van beroepsofficieren, standgerecht, sluiting universiteit Leiden, instelling Artsenkamer, beslag op het vermogen van het Oranjehuis, ontbinding politieke partijen – nergens was Rauter verantwoordelijk voor, het was allemaal het werk van anderen. En als de rechter opmerkt dat hij toch zelf de brieven verstuurde waarin hij steden hoge geldboetes oplegde als zich daar een daad van verzet had voorgedaan, dan beweert hij vol overtuiging dat die beslissingen door Seyss-Inquart werden genomen, maar dat hij, Rauter, de brieven moest ondertekenen ‘omdat Seyss-Inquart zich als politiek leider niet wilde belasten’.
En al die beslissingen dan om verzetsmensen zonder vorm van proces te executeren? Soms was hij er wel verantwoordelijk voor, maar vaak namen de chefs in de regio de beslissingen en stond hij erbuiten. Het afschuiven heeft Rauter niet geholpen. Op 25 maart 1949 schoot een executiepeloton hem dood.

Regionale potentaten

Rauter had beslist een punt toen hij voor zijn rechters probeerde de verantwoordelijkheid van de sd-leiders in de regio te onderstrepen. Er is geen twijfel over mogelijk dat Willy Lages, de leider van de sd-Aussenstelle Noord-Holland en Utrecht te Amsterdam, een grote beleidsvrijheid had. De man, die volgens de dichter/journalist Ed. Hoornik ‘de ongezonde kleur van een kloosterling had, bijna wit, bijna dor’, werd niet voor niets na negen procesdagen tot de doodstraf veroordeeld. Schuldig aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, verantwoordelijk voor fusillade zonder enige vorm van proces van honderden Nederlanders, voor uitvoering van een aantal politieke sluipmoorden, voor brandstichtingen, de deportatie van 70 000 Joden uit Amsterdam, het houden van razzia’s voor de arbeidsinzet en het toelaten van zware mishandelingen door zijn ondergeschikten in de dienstgebouwen van de Sicherheitsdienst.
Opmerkelijk dat ook Lages de grimmigheid van het Nederlandse verzet als de belangrijkste oorzaak voor de Duitse contraterreur ziet:

De strijdmethoden van de illegale tegenstand vereisten de totale Duitse inzet.

Lages was een Pruisische politieman, zeer gehecht aan discipline. Hij ergerde zich kapot aan het gedrag van corrupte Jodenjagers. Het is aannemelijk dat hij persoonlijk de hand had in het opheffen van de Colonne Henneicke, eind september 1943, de groep losgeslagen Jodenjagers die minstens 8000 ondergedoken Joden had gearresteerd in een halfjaar – tegen premies waarvoor Lages mede de kwitantie ondertekende. Hij stelde overigens de resultaten van die groep zeer op prijs, want hij was een stipte uitvoerder van het nazibeleid. Zijn aanklager mr. Van Rij noemde hem in zijn requisitoir...

... een moreel zeer zwakke figuur, die door blinde ambitie van een stipte dienaar van de wet tot de brute heerser van de Euterpestraat had kunnen uitgroeien.

Lages is in Nederland bekend en berucht geworden, vooral omdat hij tot de Vier van Breda behoorde, minder door zijn optreden. Er waren andere nazi’s in Nederland actief die veel meer in het verborgene opereerden, maar eveneens tot de grootste oorlogsmisdadigers uit de bezettingstijd moeten worden gerekend. Uit de strafdossiers in het cabr komen zij naar voren als extreem effectief en extreem hardvochtig. In Zuid- Limburg opereerde, onder chef Max Strobel, de voor niets terugdeinzende Richard Nitsch. Als tweede man van de AussenstelleMaastricht deed hij met volle overgave mee. Hij was een betrekkelijk jonge vader; er is een foto van hem met een baby op de arm en een peuterjongetje aan de hand. Kort nadat die foto genomen is, schoot Nitsch, samen met een ondergeschikte, een man dood, kapper Korrel, voor de ogen van diens dochtertje, ongeveer van de leeftijd van zijn eigen zoontje. Het meisje had een ring om met de beeltenis van de koningin, die trok Nitsch van haar vinger.
We weten veel over Nitsch, en over de woeste manier waarop hij mensen kon verhoren. Een secretaresse moest er steeds bijblijven en aantekeningen maken. Irmgard Stockebrand heette ze, en ze heeft er na de oorlog uitvoerig over getuigd. Ze was ontdaan over de manier waarop Nitsch kapelaan Berix had afgetuigd, gemarteld zelfs. Twee dagen lang, met een gummiknuppel – het portret van Nitsch in dit boek geeft een blik in de hel van Maastricht.
Zijn evenknie, Robert Lehnhoff, werkte in Groningen, in het beruchte Scholtenhuis. Hij beschikte in de noordelijkste provincie over leven en dood. Hij leefde in onmin met zijn chef, Sturmbannführer Bernard Haase, die totaal geen greep op hem had.
Lehnhoffs passie was, naast martelen, postzegels verzamelen. Hij liet eens een man arresteren die een kostbare verzameling had – ze kenden elkaar zelfs van de filatelieclub. Lehnhoff liet hem wegens het in huis hebben van een onderduiker doodschieten, maar eerst had hij de sleutel van de kluis opgeeist en de postzegels mee naar huis genomen.
Lehnhoff vond eigenlijk dat er te weinig represailles werden uitgevoerd. Omdat daarvoor eerst een aanslag van het verzet op een nsb’er of Duitser nodig was, besloot hij uiteindelijk dat zijn mannen die dan zelf maar in scène moesten zetten – dan gebeurde er tenminste iets. Ook Lehnhoff kon zelf mensen tot bloedens toe mishandelen. Maar hij was wel een groot liefhebber van klassieke muziek, daar kon hij volledig in wegzinken. Lehnhoff kreeg na de oorlog de kogel, waar Nitsch er met levenslang van afkwam (en in 1960 weer thuis was). Lehnhoffs gratieverzoek werd afgewezen. De woorden in de motivering waren veelzeggend, namelijk dat...

... de Nederlandse taal tot op heden geen woorden kent, die afdoende de laagheid, wreedheid en gemeenheid der door hem bedreven wandaden omschrijven.

De hardvochtigheid van deze drie in dit boek geportretteerde oorlogsmisdadigers van het bruutste soort kende wel een stijgend verloop. Dat had alles te maken met de escalatie in de strijd tussen het verzet en de contra-acties van de bezetter. Het verloop van die strijd laat zich niet weergeven als een geleidelijk en natuurlijk proces, maar vaststaat wel dat de april-mei- stakingen er een belangrijk keerpunt in waren. Die stakingen braken in vrijwel het hele land uit, behalve in wat tegenwoordig de randstad heet. Aanleiding was de mededeling van Weermachtgeneraal Christiansen van eind april 1943 dat alle gedemobiliseerde Nederlandse militairen direct teruggeroepen werden in krijgsgevangenschap. Iedereen wist wat dat betekende: werken in Duitsland. Bij afwezigheid van Seyss-Inquart sloeg Rauter het onverwacht massale protest met harde hand neer. Hij kondigde het standrecht af, hij liet gericht schieten op samenscholingen en stond lokaal represailles toe. De staking, in het noorden ook wel melkstaking genoemd omdat melkrijders er een belangrijk aandeel in hadden, verliep binnen een week, ten koste van ongeveer 175 doden. Vanaf dat moment heerste er in grote delen van Nederland een andere, grimmiger sfeer. De haat tegen de bezetter was algemeen, meer mensen waren bereid onderduikers te helpen en in huis op te nemen, en het verzet kon op veel meer steun rekenen dan daarvoor. En als reactie daarop werd het optreden van de bezettingsmacht ook steeds harder en wreder − de escalatie was in volle gang.

Copyright © 2013 Ad van Liempt (red.) / Uitgeverij Balans, Amsterdam
Autersportret © Keke Keukelaar

Uitgeverij Balans

pro-mbooks1 : athenaeum