Leesfragment: De opstand op het slavenschip Meermin

27 november 2015 , door Dan Sleigh en Piet Westra

17 juni verschijnt De opstand op het slavenschip Meermin, van Dan Sleigh en Piet Westra, in een vertaling van Riet de Jong-Goossens. Wij publiceren voor:

'Er werden ongeveer twintig snaphanen uit het pakruim gehaald en uitgedeeld, terwijl de zwarten de luikopening boven hen omsingelden en dreigden erin te springen en te schieten op alles en iedereen, en de bemanning weer van onderaf op de zwarten boven hen schoot.'

Je inleven in slavenhandelaren die 250 jaar geleden op Madagaskar met koningen onderhandelden – Sleigh en Westra bezorgen hun lezers een onvergetelijke ervaring. We zien hoe de bemanning van de Meermin praatte, schreef, leefde – en grappen maakte, die ze duur kwamen te staan. Tegen alle handleidingen en instructies in besloot een bemanningslid slaven uit hun boeien te bevrijden. Een humane daad in andere tijden, of pure gemakzucht? De slaven werden aan het werk gezet. Ze moesten ‘assegaaien’ schoonmaken, exotische speren die de bemanning had buitgemaakt. Het volgende moment was de halve bemanning vermoord, en restte de andere helft niets dan flessenpost overboord te gooien in een laatste poging hun levens te redden.

De geschiedenis van het slavenschip Meermin wordt vakkundig ontrafeld in dit opzienbarende document. In de afgelopen decennia zijn er meerdere zoektochten ondernomen naar het wrak van het voor de kust vergane schip, maar de Meermin is nooit gevonden. Nu wordt voor eens en altijd duidelijk wat er met het schip is gebeurd. 2013 is het jaar waarin de afschaffing van de slavernij in Nederland in 1863 wordt herdacht. Ter gelegenheid van dit herdenkingsjaar verschijnt het opzienbarende verslag van de opstand op het slavenschip Meermin voor de Zuid-Afrikaanse kust in 1766. Spanning, actie, onderhandelingen en moord. De opstand op het slavenschip Meermin leest als een roman, maar is bovenal een uitstekend gedocumenteerd verslag van een van de meest intrigerende gebeurtenissen uit de geschiedenis van de VOC.

Voorwoord

Anno 2013 herdenkt Nederland zijn slavernijverleden. Het land viert de afschaffing van de slavernij, en heeft die historie een plek gegeven in zijn vaderlandse geschiedenis. Nog steeds is die geschiedenis het onderzoeken waard, en blijken kleine gebeurtenissen uit het verleden op grotere ontwikkelingen te duiden, of weerspiegelen de verhalen die we nu nog vertellen iets van universele waarde, die ook vandaag de dag nog relevant kan zijn. Het verhaal van het slavenschip de Meermin is zo’n verhaal. In de loop van de reconstructie in dit boek leren we niet alleen de bemanning van het schip kennen, maar ook de overheden, de burgers en, unieker nog, de slaven zelf komen aan het woord.
De gewelddadige overname van het slavenschip de Meermin was een opzienbarende gebeurtenis, een wanhopige strijd op open zee met als inzet overleving en vrijheid, tegen de achtergrond van de slavernij in de vroege dagen van de Kaapse geschiedenis. In de ochtend van 18 februari 1766 kregen de mannelijke slaven op de Meermin een aantal assegaaien in handen, doodden de meeste officieren, vermoordden de wachtposten en sloten de resterende bemanningsleden, van wie sommigen ernstig gewond waren, drie dagen lang op in de konstabelskamer, terwijl het schip, overgeleverd aan stroom en wind, stuurloos ronddreef ten zuiden van het vasteland. Het is een dramatisch verhaal over moed, bloedvergieten, uithoudingsvermogen en dood, maar ook over overredingskracht, bedrog en verraad, en het werpt een licht op de vele aspecten van het toenmalige sociale stelsel, de plaatselijke regering en de slavernij als wereldwijd verschijnsel.
Het verhaal van de Meermin heeft voorheen heel wat aandacht gekregen, maar dit boek geeft, voor zover bekend, de eerste volledige beschrijving van de ramp en maakt gebruik van alle ter zake doende documenten, zowel uit het Kaapse Argief als uit het Nationaal Archief in Den Haag en het Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Er worden bijzonderheden verstrekt over de herkomst van Kaapse slaven, die met name uit Madagaskar kwamen, hoe en onder welke omstandigheden ze in de slavernij zijn beland, waarmee ze werden betaald, hoe ze vervoerd werden, waarvoor de Compagnie hen gebruikte en hoe tegen hen werd opgetreden wanneer ze de wetten van hun eigenaar overtraden.

[...]

Het verhaal van de klerk
Olof Leij werkte op het secretariaat van de Compagnie in het Kasteel toen hij werd aangesteld als assistent van commies Krause op de expeditie van de Meermin in 1765. Zowel hij als Krause spraken de taal van Madagaskar. De getuigenverklaring van Leij werd op 13 mei aangehoord door de raadsleden Van Coller en Westerhoff.
Bij Tulear had hij tegen gezagvoerder Muller gezegd dat vorige commiezen succesvolle reizen hadden gemaakt en thuis waren aangekomen met een behoorlijk aantal slaven die op zee geboeid waren gebleven, en dat hij hoopte dan ook dat de huidige vracht tijdens de reis geketend zou blijven. De gezagvoerder had geantwoord dat hij niet dacht dat dit zou gebeuren, maar voegde eraan toe dat Krause op vorige reizen slaven had losgemaakt en had gezegd dat er niets te vrezen viel. Bij Tulear werd besloten om sommige vrouwen in de kajuit en de konstabelskamer onder te brengen vanwege de hitte en omdat hun kwartieren zo klein waren dat ze bijna op elkaar lagen. Of er gedurende de hele reis vrouwen in de konstabelskamer waren wist hij niet, omdat hij zelf in de hut van de opperstuurman verbleef. Toen ze Tulear verlieten had hij commies Krause en de gezagvoerder horen zeggen dat ze de slaven van hun boeien moesten ontdoen te voorkomen dat er grote ziekte-epidemieën uitbraken. Toen hij korte tijd later zelf ziek werd, was hij verbaasd te horen dat ongeveer veertien slaven vrij aan dek rondliepen, omdat hij, die als assistent van de commies was meegestuurd, hierover niet door de gezagvoerder of de commies was geraadpleegd. Vervolgens werden groepen slaven van tijd tot tijd vrijgelaten en een paar dagen voor de opstand uiteindelijk ook de laatsten, die in Tulear waren gekocht, nadat hij opperstuurman Bender tegen de gezagvoerder had horen zeggen: ‘Waarom moeten deze arme mensen nog in de boeien zitten terwijl alle anderen er al van bevrijd zijn? Die zullen ons geen kwaad doen.’ Soms werden tijdens de reis geweren aan de slaven gegeven om die schoon te maken. Op 18 februari zat hij aan het ontbijt toen hij hoorde dat de gezagvoerder zijn kajuitbediende Harmen Koops het bevel gaf de assegaaien en het zwaard uit de kajuit te halen.

Het vooraanzicht van het Ou Hoofgeregshofgebou bij de ingang van de Kompanjietuin, waar tegenwoordig de Slawelosie Museum IZIKO gehuisvest is. (H.C. de Meillon, circa 1830)

Nadat er was afgeruimd, werden de wapens uit de kajuit gebracht en hij zag hoe de slaven ze aan dek schoonmaakten. Voordat hij van het dek wegging naar de kajuit waren drie van de zeven spiesen al schoon en weer teruggegeven. Hij had commies Krause lachend horen zeggen: ‘Zou het raar zijn als iemand erover klaagde dat de slaven de spiesen schoonmaken?’ Hij was ongeveer een halfuur in de kajuit toen hij geschreeuw en gekerm hoorde, waarna hij was opgestaan en naar buiten was gegaan. Daar zag hij hoe vrouwen van het dek wegvluchtten naar de kajuit, en ook de gezagvoerder, die achtervolgd werd door de slaaf die als tweede leider was opgetreden en die op dit moment hier in de cel zat, samen met een tweede slaaf met een gelige huidskleur. De eerstgenoemde slaaf stak de gezagvoerder met de spies, zodat hij op het dek neerviel.
Leij had een van de spiesen gepakt om zichzelf te verdedigen, maar hij was zo bang dat hij zich niet kon bewegen. Hij wist niet wat er van de spies geworden was, maar hij was de kajuit binnengegaan, had een ruit gebroken om door het achterraam te klimmen en zo langs het roer tot onder bij de poort van de konstabelskamer te komen, waar hij naar binnen werd geholpen. Buiten de deur van de konstabelskamer vond hij het grootste gedeelte van de Prinsenkwartierwacht, die pas was gevlucht uit het vooronder door het schot van het vrouwenkwartier te breken. Er werden ongeveer twintig snaphanen uit het pakruim gehaald en uitgedeeld, terwijl de zwarten de luikopening boven hen omsingelden en dreigden erin te springen en te schieten op alles en iedereen, en de bemanning weer van onderaf op de zwarten boven hen schoot. Zo ging het door tot de derde dag, toen er om acht uur in de ochtend een uitval werd gedaan door onderstuurman Laurens Pietersz, waarnemend kwartiermeester Jan Harmen Toome en ongeveer elf matrozen, waarbij de stuurman en een matroos werden doodgeschoten en drie anderen binnen een paar dagen aan hun verwondingen bezweken, terwijl er totaal niets was bereikt. Kort daarna had stuurman Gulik een half vat kruit uit het magazijn gehaald en had dat aangestoken.

Voorstelling van een koning op Madagaskar die onderhandelt met VOC-ambtenaren (waterverf van John English, 2008)

Leij had begrepen dat de bedoeling hiervan was de zwarten schrik aan te jagen. Hij had de stuurman horen zeggen dat als de zwarten zich niet wilden overgeven of vrede wilden sluiten, hij het bovendek de lucht in zou laten vliegen met iedereen erop. Matroos Nieuwenhuijs, die toen door de zwarten gevangen werd gehouden in het vooronder, had Leij later verzekerd dat het geluid en de rook de slaven erg hadden doen schrikken. Dezelfde dag had hij, die een beetje Malagassisch kon spreken, een vrouw met dezelfde boodschap naar de leiders van de opstand gestuurd om hen angst aan te jagen. In de konstabelskamer werd een kruitvat klaargezet en ook een buiten de deur, recht onder het achterluik en tegen het beschot van het kwartier van de slavinnen, en dat kreeg de boodschapper te zien vóór ze met de leiders ging praten. Het antwoord waarmee ze terugkwam was dat ze bereid waren hun verzet op te geven, en dat Leij met hen moest komen praten.
Ze hadden hem gezegd dat ze naar hun land terug wilden en dat alle buskruit in zee moest worden gegooid, wat ze de volgende dag zouden komen doen. Aan het laatste verzoek werd geen gehoor gegeven. In de tussentijd waren andere bemanningsleden ook aan dek gekomen en die werden door de slaven geboeid, maar de stuurman en hij waren naar het onderdek gevlucht, waar hij de eisen van de zwarten aan de gezagvoerder had doorgegeven. Daarna had de leider van de slaven hem de boodschap gestuurd dat ze hun verzet wilden staken als ze naar huis werden gebracht. Hij had gemeend dat dit was omdat hij hun taal sprak, niet omdat ze het gezag van de stuurman niet accepteerden. Gulik kon op dat moment niet op wacht staan omdat hij meerdere verwondingen had en erg verbrand was, zijn hele hoofd was gezwollen door het kruit dat in zijn gezicht was ontploft. Nadat de vrede was gesloten werden nog drie bemanningsleden levend bij de negers weggehaald, namelijk korporaal Johannes Schöek, matroos Pieter Nieuwenhuijs en koksmaat Johannes Lubbers, die zich daarna bij hen in de konstabelskamer aansloten. De gezagvoerder en de stuurman lieten Leij iedere dag weten welke koers er gevaren moest worden en wat er aan dek moest worden gedaan, want tijdens de drie dagen dat ze tussendeks gevangen hadden gezeten, had het schip stuurloos rondgedreven en had niemand geweten waar ze zich bevonden. Als hij de matrozen bevel gaf iets uit het pakruim te halen, zeiden ze: ‘Ik ben gisteren al naar beneden gegaan. Stuur maar iemand anders die er nog niet is geweest.’ Het was niet uit ongehoorzaamheid, maar omdat het zo donker was in het ruim, en omdat ze bang waren voor de gewapende zwarten die zich daar hadden verscholen.
De gezagvoerder had bevolen noordwest te varen om te proberen land te vinden en Leij had het bevel aan de kwartiermeester overgedragen. Drie dagen later zagen ze de kust van Afrika, waarna de gezagvoerder het schip westzuidwest liet draaien om parallel met de kust te varen. Tegen de avond had Leij de zwarten, die aandrongen om aan land te gaan, gezegd dat de kust daar zo rotsachtig was dat het onmogelijk was daar te ankeren, maar hij had beloofd een betere en veiliger plek te zoeken. Hij had niet geweten of de gezagvoerder van plan was om te proberen de Valsbaai, de Tafelbaai of de Saldanhabaai te bereiken, en hij kon niet verklaren waarom het schip in de loop van de nacht de wal zo dicht was genaderd. Toen ze bij vijftien vaam op zanderige bodem kwamen, werd onderling overeengekomen daar het anker uit te werpen. De volgende ochtend hadden de zwarten de twee boten (een ‘barcas’ en een ‘schuit’) geëist om hen naar de wal te brengen, en omdat het onmogelijk was dit te weigeren, waren er zoveel slaven als er plaats was in de boten naar de wal gevaren.

Het slavenschip de Leijdsman in de Sint-Augustinusbaai, 1715 (waterverf van Martin Verseyl)

Ze besloten eenstemmig dat de twee boten zouden terugkomen om de overige slaven te halen, maar toen ze dat niet deden, hadden ze de slaven voorgesteld een vlot te bouwen om hen naar de wal te brengen. Aanvankelijk waren ze het hier mee eens, maar later vonden ze dat vlot een eng idee en bleven ze liever aan boord. Toen de zwarten het vlot weigerden, had hij leden van de bemanning horen mompelen dat ze er zelf gebruik van konden maken. Hij had dat verboden en gedreigd op iedereen te schieten die probeerde erop te klimmen, maar toen het gemor onder de twee officieren en de bemanning maar doorging, had hij gezegd dat hij dan niet alleen aan boord wilde blijven. Hij had horen zeggen dat de gezagvoerder zijn papieren al om zijn lichaam had gebonden, klaar voor vertrek, maar dat had hij niet met eigen ogen gezien. De leider van de slaven en drie van zijn mensen waren toen in de kano naar de wal gevaren, en toen ze ’s avonds terugkwamen vertelden ze dat ze een schaapherder met zijn schapen en een huis hadden gezien. Ze geloofden dat het Madagaskar was, het gebied dat bewoond werd door de ‘djierkes’ of deserteurs. Nadat ze een paar dagen voor anker hadden gelegen brak de zuidoostenwind hun touw en was het schip dichter naar de kust toe gedreven voordat ze een ander anker konden laten vallen. De zwarten hadden van hem geëist dat hij hen nog dichter naar het strand liet zeilen, maar hij had uitgelegd dat het anker niet meer kon worden opgehaald. Daarop eisten ze dat de kabel werd gekapt omdat ze aan land wilden gaan. Met algemene instemming en om verdere ongelukken te voorkomen (als de wind de kabel zou breken op de plaats waar ze lagen, zou het schip op de rotsen te pletter slaan en zou geen ziel het overleven), werd toen de kabel gekapt en het schip op de wal gezet. Het schip was rechtop in het zand blijven steken. Toen het voor de eerste keer vastliep, kwamen ze overeen de masten te kappen.
De leider van de zwarten was toen al met vier van zijn mensen met de kano naar de wal geroeid, maar toen ze de duinen naderden werd ze door gewapende mannen aangevallen en de leider werd doodgeschoten. Toen ze de schoten op het strand hoorden, hadden de zwarten die nog aan boord waren in de richting van het land gevuurd, en meer kruit van de bemanning geëist, maar dat werd hun geweigerd. Toen er in de kajuit per ongeluk een snaphaan afging dachten de negers dat ze werden aangevallen, zodat er aan het dek opnieuw gevechten uitbraken, waarbij voordat het weer ophield een Europeaan werd gedood. Twee zwarten die zich aan hem hadden overgegeven werden vastgemaakt en naar beneden gebracht, maar de anderen waren zichtbaar nog lang niet van plan de wapens neer te leggen. Omdat ze duidelijk bang waren voor de gewapende mannen op het strand, vroeg hij hun of hij zelf de wal op moest gaan om een wapenstilstand voor hen te regelen, wat ze goedvonden. Er werd een vaatje met een touw eraan overboord gegooid en de mensen op het strand werden door middel van een spreektrompet geroepen om het touw aan de kano vast te maken, zodat ze die naar het schip terug konden halen. De stuurman en een scheepsjongen volgden hem in de kano, zonder dat iemand wist waarom de stuurman naar de wal wilde. Later hoorde hij van landdrost Le Sueur dat toen de stuurman eenmaal aan land was, hij er niet erg happig op was om naar het schip terug te keren; hij deed het pas toen de landdrost hem onder dreigementen had bevolen terug te gaan.
Het is opmerkelijk dat noch in de getuigenverklaring van Leij, noch in die van De Leeuw melding is gemaakt van de brieven en het geheime vuursein waarvoor zij verantwoordelijk waren. Volgens landdrost Le Sueur was waren deze vuren de directe aanleiding tot de stranding.

Oorspronkelijke titel Die aanslag op die slaweskip Meermin 1766
© 2012 Dan Sleigh & Piet Westra
Nederlandse vertaling © 2013 Riet de Jong-Goossens
en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum