Leesfragment: De radicale republiek

27 november 2015 , door Arthur Weststeijn

Vandaag verschijnt De radicale republiek. Johan en Pieter de la Court, dwarse denkers uit de Gouden eeuw, van Arthur Weststeijn. Een uitgebreid fragment. ’Kort na zijn vlucht naar Antwerpen, zo wil de overlevering, verzamelde een groep aanhangers van de Oranjes zich voor het huis aan het Steenschuur in Leiden, waar De la Court lange tijd had gewoond. Toen ze hem daar niet aantroffen bonden de orangisten een hond vast aan een boom tegenover het huis, ze sneden diens buik open en spijkerden een briefje aan de boom met de boodschap: “La Court zoo je niet snoert Uw mond, Doen we je als deezen hond.”’

‘Het paard van Troje op het Binnenhof’: zo betitelden Johan en Pieter de la Court rond 1660 het Huis van Oranje. De broers staan te boek als de meest radicale republikeinen uit de Nederlandse geschiedenis. Op het hoogtepunt van de Gouden Eeuw beheersten ze het publieke debat in Hollandse herbergen en trekschuiten, en hun denken over vrijhandel, democratie en tolerantie had grote invloed op de ontwikkeling van de Verlichting in binnen- en buitenland, van Spinoza tot de Amerikaanse Revolutie.

De radicale republiek laat, na driehonderdvijftig jaar, de broers opnieuw aan het woord. Het vertelt hoe twee immigrantenzonen uit Leiden rijk werden in de handel, en met hun provocatieve geschriften het hele land tegen zich in het harnas joegen. Het verhaalt over hun successen en mislukkingen, hun idealisme en recalcitrantie. En het plaatst tijdloze thema’s als burgerschap, markt en moraliteit tegen de achtergrond van het roerige tijdvak waarin de broers leefden: een tijdvak van libertijnse vrijdenkers en religieuze scherpslijpers, van gesjeesde Oranjes en oproerige democraten, van langdurige voorspoed, smeulende onrust en plotseling ontvlammende chaos.

Arthur Weststeijn (1980) studeerde geschiedenis en filosofie in Amsterdam, Spanje, de Verenigde Staten en Italië. Hij is als staflid geschiedenis verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome.

 

Waarom een boek over de politieke denkbeelden van twee lang vergeten broers uit de Gouden Eeuw? Een voor de hand liggend antwoord op die vraag luidt dat hun ideeën ons misschien van dienst kunnen zijn bij de kwesties waar wij tegenwoordig mee worstelen. Door te graven in het verleden en te rade te gaan bij denkers van weleer, vinden we misschien een oplossing voor vraagstukken die ons in het heden parten spelen. Zo bezien zou de geschiedenis fungeren als een dialoog, waarbij we die denkers van vroeger uitnodigen aan tafel voor een tweegesprek, in de hoop dat zij met antwoorden komen die ons nieuwe inzichten bieden. Het is een verleidelijk beeld, dit beeld van de geschiedenis als een onderhoudende dialoog met de doden. Maar klopt het ook? Kunnen we er wel van uitgaan dat die stemmen uit het verleden dezelfde aannames deelden als de onze, dezelfde vragen stelden, op zoek waren naar dezelfde oplossingen?
De Engelse filosoof Bernard Williams heeft eens gezegd dat een dialoog met de geschiedenis gedoemd is te ontaarden in Babylonische spraakverwarring, maar dat juist daarom geschiedschrijving betekenis heeft. Denkers van vroeger zijn niet zozeer van belang omdat ze met ons in gesprek zouden kunnen treden, maar omdat zo’n gesprek al snel onmogelijk blijkt: juist omdat denkbeelden uit het verleden op heel andere aannames berusten dan de onze kunnen we leren inzien dat onze eigen aannames allerminst vanzelfsprekend zijn. Om het anders te zeggen: historici zijn als antropologen die vol hoge verwachtingen de rimboe in trekken om de vreemde gebruiken van een exotische stam te bestuderen, enkel en alleen om er uiteindelijk achter te komen hoe vreemd hun eigen gewoontes eigenlijk zijn. Net zo biedt de geschiedenis al met al vooral een les in bescheidenheid.

Dit bescheiden boek is de Nederlandse bewerking van het proefschrift dat ik in mei 2010 verdedigde aan het Europees Universitair Instituut te Florence. De uitgebreide Engelstalige versie daarvan is begin 2012 verschenen bij uitgeverij Brill te Leiden onder de titel Commercial Republicanism in the Dutch Golden Age. The Political Thought of Johan & Pieter de la Court. Ik verwijs de lezer graag naar die editie voor een meer wetenschappelijke bespreking van de onderhavige materie, inclusief de nodige historiografische verantwoording en een uitgebreid notenapparaat. Wat in deze Nederlandse versie niet ontbreekt, zijn veel citaten uit het werk van de De la Courts. Indachtig de taak van geschiedschrijving om de doden een stem te geven heb ik ervoor gekozen om de twee broers veelvuldig zelf aan het woord te laten, in het kleurrijke zeventiende-eeuwse Nederlands dat hun eigen was, en met behoud van de oorspronkelijke spelling en typografie.
Voor mijn eigen taalgebruik ben ik veel dank verschuldigd aan Roosje Voorhoeve, sinds jaar en dag de stille kracht die waakt over mij en de rest van schrijvend Nederland. Mijn dank gaat ook uit naar Marieke van Oostrom, die als redacteur enkele waardevolle suggesties deed, en aan het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome, dat de inspiratie en financiële middelen verschafte voor de publicatie.

Dit boek vertelt het verhaal van twee broers, en daarom draag ik het op aan mijn eigen broers: aan Johan en Thijs, en aan Chris – uit het oog, maar niet uit het hart.

Rome, 30 april 2013

 

Proloog
Een brief met Oud & Nieuw

Oudejaarsnacht 1671. Aan de vooravond van het meest rampzalige jaar van de Nederlandse Gouden Eeuw bevindt Pieter de la Court zich in Hamburg. De la Court, een lakenhandelaar uit Leiden, is op reis vanwege zaken, maar op dit late uur gaan zijn gedachten uit naar iets heel anders. Die nacht, als de klok middernacht slaat, klimt hij in de pen, en tot in de kleine uurtjes van het nieuwe jaar schrijft hij een lange brief, vol details over de politieke situatie in Europa. De brief is gericht aan een geestverwant aan de andere kant van de Noordzee, de Engelse republikein James Harrington — ooit een vooraanstaand politiek denker, maar nu, na jarenlange gevangenschap in de Londense Tower, een gebroken man achtervolgd door wanen. De la Court is zich van geen kwaad bewust, en vol goede bedoelingen vertelt hij Harrington dat de plannen die op dat moment gesmeed worden voor een Frans-Engelse aanval op de Nederlandse Republiek gedoemd zijn te mislukken. Alleen de Franse koning Lodewijk xiv zou immers belang hebben bij oorlog, zo schrijft De la Court, en het is daarom ondenkbaar dat de Engelsen zich in de strijd zullen wagen. En ook al zou Engeland de Republiek aanvallen, dan zal het ongetwijfeld het onderspit delven tegen de Nederlanders, die ‘met kleine geldmiddelen, door grotere spaarsaam-, wijs- en standvastigheid (die gemeenelik in alle republiken gevonden werden) die merkelik meerdere subsidiën en magt des konings van Engeland verduurd ende te schande gemaakt hebben’.
Zo benadrukt De la Court de superioriteit van de Nederlanders, die vrijheid en handelsdeugden kennen die de Engelsen moeten ontberen, met alle gevolgen van dien: ‘Vermits Engeland geregeerd werd van eenen koning ende alle magtige koningryken den meesten tijd onderworpen zijn aan binnenlandse oorlogen, ofte ook buitenlandse, die hunne koningen teegen de naburen moedwilliglik voeren, soo is kennelik, dat gedurende denselven tijd de koopmanschap ende zeevaart aldaar gansch niet gehanteerd soude kunnen worden.’ De Nederlanders zijn burgers van een vrije republiek en kennen daarom een Gouden Eeuw van vrede en voorspoed, terwijl de beklagenswaardige Engelsen zuchten onder het juk van een allesoverheersende monarch. En daarom, zo vervolgt De la Court, moet Engeland niet proberen de Republiek aan te vallen, maar zich juist met de Nederlanders wapenen tegen de ware aartsvijand, Lodewijk xiv, en een verbond sluiten ‘ter gemeene bescherminge teegen dat oovermagtige ende andersins alles inslokken willende Vrankrijk’.

De la Court postte zijn brief in het nieuwe jaar, en binnen een paar maanden was het zogeheten Rampjaar een feit: een monsterverbond van Frankrijk, Engeland en de bisdommen Münster en Keulen overrompelde de Republiek. Na decennia van ongekende voorspoed en smeulende onrust ontvlamde plotseling de totale chaos. Die zomer van 1672 was bijna het hele land bezet door de buitenlandse invasiemacht; alleen het gewest Holland hield nog stand achter de Waterlinie. De economie raakte in diepe crisis, het volk kwam in opstand, en de prins van Oranje werd naar voren geschoven als de redder des vaderlands. Vrede, voorspoed en vrijheid waren nu verder te zoeken dan ooit, en het roemruchte stadhouderloze regime stortte als een kaartenhuis in elkaar. Raadspensionaris Johan de Witt, twee decennia lang de machtigste man van het land, overleefde op 21 juni ternauwernood een aanslag op zijn leven, enkel om later door een razende menigte gelyncht te worden op het Groene Zoodje in Den Haag. Vier dagen daarna, op de 25ste, besloot De la Court halsoverkop het land te verlaten. Hij verborg zijn meest kostbare bezittingen en vluchtte naar Antwerpen – een veilige enclave waar veel welvarende Nederlandse burgers hun heil zochten in deze tijden van bijna totale ondergang.
De la Court had zich dus danig vergist in de politieke situatie, maar zijn zelfverkozen ballingschap getuigde toch van een vooruitziende blik die hem voor veel onheil behoedde. Kort na zijn vlucht naar Antwerpen, zo wil de overlevering, verzamelde een groep aanhangers van de Oranjes zich voor het huis aan het Steenschuur in Leiden, waar De la Court lange tijd had gewoond. Toen ze hem daar niet aantroffen bonden de orangisten een hond vast aan een boom tegenover het huis, ze sneden diens buik open en spijkerden een briefje aan de boom met de boodschap: ‘La Court zoo je niet snoert Uw mond, Doen we je als deezen hond.’

Waar had Pieter de la Court deze bedreiging aan te danken? Zijn status van mondige provocateur ging terug tot het begin van de jaren 1660, toen hij een reeks radicale traktaten publiceerde over de aard van een ideale regering en de politieke praktijk in Holland. Veel daarvan was geschreven door zijn broer Johan, die op zijn sterfbed in 1660 zijn geschriften aan Pieter had nagelaten. Uit deze erfenis van zijn broer stelde De la Court een aantal werken samen voor de drukpers die veel stof deden opwaaien in de Republiek. In ongezouten taal pleitten de twee De la Courts voor een daadwerkelijk republikeinse regering zonder enige rol voor de Oranjes en voor verregaande economische vrijheid en religieuze tolerantie. Op grond van deze stellingname werden de broers al snel betiteld als spreekbuis van de regentenkliek rond Johan de Witt. Hun werken vonden gretig aftrek en bleken ware bestsellers, maar toch was bijna niemand het met hen eens: in het verhitte debat van die dagen kantten tal van pamflettisten zich in felle bewoordingen tegen de ‘valsche calumnien ende versierde leugenen van Pieter la Court’, het ‘noyt-genoegh verachte’ werk van deze ‘nieuw-gebooren Hollantschen Cromwel alias Leydtschen Quaker’. En dergelijke aantijgingen bleken koren op de molen van de Hollandse burgers die in 1672 maar al te graag op zoek gingen naar een zondebok voor de desastreuze situatie in het land.
De ideeën en geschriften van Johan en Pieter de la Court zijn echter niet alleen van belang in de context van deze roerige tijd. Ze bevatten bovenal een unieke bijdrage aan de geschiedenis van het politieke denken in Europa in het schemergebied tussen Renaissance en Verlichting. Op de drempel van een nieuw tijdperk hielden de gebroeders De la Court een oorspronkelijk en kleurrijk pleidooi voor een republikeinse samenleving waarin vrijheid en handel hand in hand gaan, een republiek waar de burgers op deugdzame wijze handeldrijven en zo hun welbegrepen eigenbelang inzetten voor de algemene zaak, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de arbitraire macht van een monarch – zoals volgens De la Court gebeurde in Harringtons Engeland. De gebroeders De la Court verkondigden dit pleidooi niet in het Latijn, de standaardtaal voor zeventiende-eeuwse geleerden, maar in het Nederlands, en hun bijzonder retorische stijl, doorspekt met anekdotes, richtte zich duidelijk tot een breed eigentijds publiek. Tegelijk reikt de waarde van hun dwarse politieke denken veel verder: als de meest radicale republikeinse denkers in de Nederlandse geschiedenis, zo niet in die van heel Europa vóór de Franse Revolutie, overstijgen de gebroeders De la Court duidelijk de nauwe grenzen van hun eigen tijd.

Dit boek laat, na driehonderdvijftig jaar, Johan en Pieter de la Court opnieuw aan het woord. Het vertelt het verhaal van hun gemeenschappelijke missie om de Republiek eens goed intellectueel op te schudden, en het verklaart waarom die missie wel moest uitlopen op een briljante mislukking. Het bespreekt hun ideeën over burgerschap en samenleving, markt en moraliteit, godsdienst en tolerantie – en het geeft een inkijkje in overdadige huwelijksfeesten, echtelijke ruzies en lucratieve (en gefnuikte) handelsavonturen tijdens de Gouden Eeuw.
Maar bovenal laat het boek zien hoe Johan en Pieter de la Court de stelling ontwikkelden dat echte republieken handelsrepublieken zijn, en dat commercie enkel tot bloei kan komen in een staat zonder enige vorm van alleenheerschappij. Deze stellingname is vooral bijzonder omdat vaak aangenomen wordt dat het republicanisme in de kern een ideologie is die het eigenbelang ondergeschikt maakt aan het algemeen belang, aan de res publica. Republikeinen van klassiek Athene tot de Amerikaanse Revolutie zouden daarom bijzonder huiverig staan ten opzichte van commercie, omdat handel in eerste instantie een individuele aangelegenheid is, gericht op persoonlijk gewin en niet op de algemene zaak. Het denken van de De la Courts laat zien dat deze interpretatie van het republicanisme niet toereikend is. De broers zagen de Nederlandse Republiek als een belangrijke vertegenwoordigster van de Europese republikeinse traditie, maar voor hen was die traditie allerminst afkerig van handel. Integendeel, juist vanwege de handel moesten de Hollanders een daadwerkelijk republikeinse orde nastreven, vonden zij, want de essentie van een republiek is nu juist dat zij haar burgers de vrijheid verschaft om het eigenbelang met het algemeen belang te kunnen verbinden.
Dat lijkt een bijzonder ‘moderne’ stellingname, en dat is het ten dele ook. Maar zoals dit boek laat zien komt die moderne teneur in het denken van de De la Courts voort uit allerlei aannames die veel minder modern overkomen: de aanname bijvoorbeeld dat eergevoel de drijfveer moet zijn van deugdzaam menselijk handelen, dat alleen onafhankelijke burgers politieke inspraak kunnen hebben, dat vrijhandel vooral draait om zelfredzaamheid, en dat religieuze tolerantie de absolute controle vereist van de staat over de kerk. Met deze denkbeelden staan de gebroeders De la Court op een kruispunt tussen oud en nieuw, het ene been stevig geworteld in het verleden, het andere schoorvoetend op weg naar een nog ongewisse toekomst.

 

Auteursportret © Gerhard Taatgen

Uitgeverij Prometheus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum