Leesfragment: De schimmen

27 november 2015 , door César Aira

24 april verschijnt César Aira's roman De schimmen in de vertaling van Adri Boon. Wij publiceren voor. 'De middelaar tussen grote en kleine sommen geld is het gebruik, en meer in het bijzonder het verschil tussen de gebruikers; daarbij is het bezit ervan net zo kortstondig als de samenkomst op de bouwplaats die ochtend. Fresno was van plan net zoveel planten binnen neer te zetten als Sacristán Olmedo buiten. In zekere zin waren ze allemaal tuinarchitecten. Want ja, voorlopig was alles nog buiten. Het gebouw zou pas klaar zijn als buiten binnen was geworden. Een intiem en geblindeerd universum.'

Buenos Aires, de laatste dag van het jaar. De toekomstige bewoners van een flat in aanbouw komen een kijkje nemen terwijl de bouwvakkers nog volop aan het werk zijn. In de conciërgewoning heeft de nachtwaker met zijn gezin al zijn intrek genomen. Het bouwstof heeft echter ook een aantal bijzondere bewoners van de wolkenkrabber zichtbaar gemaakt: grote, mysterieuze schimmen die door het gebouw zweven. Patri, de dochter van de conciërge, is gefascineerd door hen, en ze slaat de waarschuwingen van haar moeder in de wind.

Het meesterlijke verteltalent van César Aira voert ons mee naar een andere wereld. Pas als de lezer De schimmen uit heeft, valt alles op zijn plaats en krijgen alle bouwstenen, met terugwerkende kracht en op geheel eigen wijze, hun volle betekenis.

'Aira is een van de uitdagendste en eigenzinnigste Spaanstalige schrijvers van het moment en mag niet worden gemist.' The New York Times
'Aira voert een groteske literaire acrobatiek uit tussen realisme en fantasie.' Der Spiegel
'César Aira verrast de lezer telkens weer met zijn zeldzame genialiteit.' La Vanguardia 

 

Op 31 december brachten meneer en mevrouw Pagalday ’s morgens een bezoek aan de woning waarvan ze reeds eigenaar waren en die deel uitmaakte van het pand in aanbouw, Calle José Bonifacio 2161. Ze waren in het gezelschap van Bartolo Sacristán Olmedo, de tuinarchitect die ze in de arm hadden genomen om de twee brede balkons, aan de voor- en achterzijde, van planten te voorzien. Ze liepen over de trappen vol gruis omhoog tot halverwege het gebouw: het appartement dat zij hadden gekocht bevond zich op de derde verdieping. Elke woning besloeg een hele etage. Naast de Pagaldays waren er slechts zes andere eigenaars, die allemaal die ochtend, de laatste van het jaar, waren gekomen om te zien hoe het ermee stond. Bouwvakkers waren druk aan het werk. Rond elf uur liepen overal mensen. Eigenlijk was het de dag waarop contractueel de zeven appartementen moesten worden opgeleverd, maar zoals zo vaak gebeurt was er sprake van vertraging. Félix Tello, de architect van het bouwbedrijf, liep wel vijftig keer trap op trap af om antwoord te geven op alle vragen. De meeste eigenaars hadden iemand meegenomen: als het niet de tapijtlegger was om de maten op te nemen dan was het wel de timmerman, de tegelzetter of een binnenhuisarchitect. Sacristán Olmedo sprak over de dwergpalmen die in rijen op de balkons zouden komen te staan terwijl de kinderen Pagalday rondrenden door kamers waar vloeren, deuren en ramen nog ontbraken. Men was bezig de airconditioning te installeren, voordat de liften aan de beurt zouden zijn – na de feestdagen. Tot dan werden de liftschachten gebruikt om materiaal op te hijsen. Op hun zeer hoge hakken klommen de dames over de stoffige trappen vol brokken steen; aangezien ook de leuningen nog niet waren aangebracht was grote voorzichtigheid geboden. De eerste verdieping onder de grond was de garage, met een steil omhooglopende uitrit die nog niet voorzien was van de speciale antisliplaag. De verdieping daaronder was bestemd voor opslag, met boxen of berghokken. Boven de zesde verdieping waren het verwarmde zwembad en de speelzaal, met een weids uitzicht over daken en straten. En de conciërgewoning, waar, ofschoon net zo onaf als de rest van het gebouw, sinds een paar maanden, met zijn gezin, de nachtwaker woonde, Raúl Viñas, een Chileense bouwvakker, die, hoewel een enorme drinkebroer, zeer betrouwbaar bleek. Het was buitengewoon warm. En van daar naar beneden kijken gevaarlijk. De glazen panelen die het terras zouden omgeven waren nog niet geplaatst. De bezoekers hielden de kinderen ver weg van de rand. Het is waar dat ruimtes in een huis in aanbouw kleiner lijken zolang de ramen, deuren en vloeren niet zijn aangebracht. Dat weet iedereen. En toch was het omgekeerde ook waar. Domingo Fresno, de architect die het interieur van de tweede verdieping zou verzorgen, liep onrustig door dat uitgestrekte labyrint, alsof hij in een zandwoestijn ronddwaalde. Tello had redelijk goed werk geleverd. Het gebouw stond in elk geval stevig op de fundering; het had ook kunnen inzakken als een ijsje in de zon. Van de eerste verdieping was niemand gekomen. Op vierhoog waren meneer en mevrouw Kahn, een ouder echtpaar met twee jonge dochters, in gezelschap van een binnenhuisarchitecte, de buitengewone Elida Gramajo, die hardop berekeningen maakte voor de gordijnen. Er moest rekening gehouden worden met de kleinste dingen. En elk detail vereiste dat niet alleen de plek zelf werd opgemeten, maar ook de ruimte eromheen. Dus werd die grote betonnen kooi in al zijn drie dimensies tot op de millimeter nauwkeurig gemeten. Een in het paars geklede dame beklom hijgend de trap tussen de vijfde en de zesde verdieping. Anderen hoefden niet zoveel moeite te doen: ze zweefden naar boven en naar beneden, zelfs dwars door de vloertegels heen. De eigenaars vonden het niet erg dat de bouw vertraging had opgelopen, deels omdat pas bij oplevering het restbedrag moest worden voldaan, maar ook omdat ze het wel prettig vonden extra tijd te hebben voor het kiezen van meubilair en de inrichting. Zoals door het meten de ogenschijnlijk gekrompen ruimte groter was geworden, zo werd ook de tijd tot aan de verhuizing opgerekt. Bovendien zou het iets agressiefs hebben gehad als ze precies op de laatste dag van het jaar het huis hadden betrokken. Op de vijfde verdieping deden Dorotea en Josefina Itúrbide Sansó, twee meisjes van respectievelijk vijf en drie jaar oud, stof opdwarrelen met hun in sandalen gestoken voetjes terwijl hun ouders rustig met Félix Tello stonden te praten. Laatstgenoemde verontschuldigde zich om de in het paars geklede dame te begroeten en liep vervolgens met haar naar de verdieping erboven. Ze stelden zich voor aan het echtpaar Kahn, dat de gemeenschappelijke speelruimte had bekeken en op weg was naar beneden. Ondertussen stonden de Pagaldays vanaf hun balkon, tot waar de grote platanen reikten, de Calle Bonifacio in te kijken. Hoewel het beschermende hekwerk nog ontbrak, waren de balkons met hoge balustrades voorlopig de veiligste plek voor het kroost. Er heerste een grote kinddichtheid die ochtend. Alles behoorde het jonge grut toe. Bij de vergroting als gevolg van het meten en het gevoel van samentrekking dat eigen is aan gevaar, voegde zich nu ook nog de kinderwereld. Het werkelijke universum wordt gemeten in millimeters en is reusachtig. Waar kinderen zijn, is er altijd sprake van halvering van de dimensies. De binnenhuisarchitecten waren ambachtelijke miniaturisten. Daarbij hadden deze rijke mensen en dit lucratieve beroep het comfort van kinderen hoog in het vaandel; als zij er niet waren geweest, hadden hun ouders het liefst in een hotel gewoond. De bouwvakkers liepen smerig en halfnaakt tussen hen door. De grens tussen arm en rijk, tussen mens en beest, was een tijdslijn; waar nu de een was, zou over een tijd de ander zijn. Het getal eenendertig verwees, ondanks de symboliek ervan, even naakt als duidelijk naar die situatie. Even onbetwistbaar was de waarheid dat armen er recht op hadden gelukkig te zijn, en zelfs gelukkig konden zijn. De middelaar tussen grote en kleine sommen geld is het gebruik, en meer in het bijzonder het verschil tussen de gebruikers; daarbij is het bezit ervan net zo kortstondig als de samenkomst op de bouwplaats die ochtend. Fresno was van plan net zoveel planten binnen neer te zetten als Sacristán Olmedo buiten. In zekere zin waren ze allemaal tuinarchitecten. Want ja, voorlopig was alles nog buiten. Het gebouw zou pas klaar zijn als buiten binnen was geworden. Een intiem en geblindeerd universum. Félix Tello zou zijn verdwenen als een stofwolkje weggeblazen door het verstrijken der jaren. De kinderen zouden hier opgroeien, een tijdje althans. De familie López, eigenaar van de benedenverdieping, had kleine kinderen en bevond zich op het vierkante plaatsje aan de achterkant, waar al rode tegels lagen. Zij van tweehoog, die tegen de middag kwamen, waren de ouders van de dame in het paars die de zesde etage zou betrekken; ook zij waren gekomen met hun kinderen. Nog meer kinderen zou moeilijk voorstelbaar zijn geweest; ieder van hen zou zijn privélandschap hebben, allemaal boven elkaar. Mevrouw Gramajo was drie uur bezig geweest met het maken van notities en het opschrijven van getallen ontleend aan de ruimte. Mevrouw Itúrbide zei dat ze een vreselijk monster had gezien, zo dik als een sumoworstelaar. Hij was afkomstig uit Santiago del Estero. Door de liftschacht kwam een pallet met emmers erop naar boven, omhooggetrokken door een motortje. Tegen enen, toen de eigenaars weggingen, was er een geïmproviseerde samenkomst op de begane grond, waar het koeler was. Vanaf de bovenste etage was het plaatsje te zien van het politiebureau om de hoek, in de Calle Bonorino. Een al wat oudere heer, de timmerman van de López’, had van verschillende wanden de maten genomen in verband met boekenplanken en kasten. Aangezien reeds lang geleden tot de koop van het appartement was besloten, hadden de eigenaars er de voorkeur aan gegeven de kasten naar eigen smaak te laten maken. De bouwfirma had een timmermansbedrijf aanbevolen dat uiteindelijk vier verdiepingen onder handen zou nemen: de werkplaatsen zouden de opdrachten rechtstreeks van de binnenhuisarchitecten krijgen. Terwijl hun ouders stonden te praten, keken beneden op straat een paar kinderen toe hoe arbeiders een grote metalen afvalcontainer volstortten met puin; ze duwden de kruiwagens omhoog via een plank die dwars over de stoep lag; vrouwen die met hun boodschappenwagentjes volgeladen voor het feestelijke avondmaal bij de supermarkt op de hoek vandaan kwamen, moesten er tot hun ongenoegen over de weg omheen manoeuvreren. Domingo Fresno kletste met een jonge bebaarde architect, iemand die hij kende en die zeshoog zou inrichten. Het moment om aan de slag te gaan, kwam duizelingwekkend snel naderbij vonden ze; hoewel het gebouw er met al het puin en de open ruimtes nog erg onaf en fragiel uitzag, kon het een dezer dagen zomaar klaar zijn. Elida Gramajo, die al vertrokken was, dacht er net zo over. De eigenaars die er minder kijk op hadden, waren een andere mening toegedaan. Maar als iemand de bouwvakkers in de lucht had moeten zien verdwijnen zonder een spoor achter te laten, als zeepbellen die geluidloos uiteenspatten, dan waren zij het wel. De elektriciens hielden klokslag één uur op met werken en gingen naar huis. Tello sprak kort met de ploegbaas, waarna ze ruim een kwartier lang de tekeningen bestudeerden. Het trekken van de kabels zou niet veel tijd vergen en het aanbrengen van de stopcontacten en de rest kon in één middag in orde worden gemaakt. De ouders van de dame in het paars gingen met de kinderen naar boven om te kijken naar de speelkamer en het zwembad, dat al bekleed was met kleine hemels - blauwe tegeltjes. Een broodmagere, slecht geklede vrouw was bezig op wat het plaatsje van de conciërge - woning zou worden de was op te hangen. Het was Elisa Vicuña, de vrouw van de nachtwaker. De bezoekers keken op naar de vreemde, onregelmatige vorm van de watertank, die boven op het gebouw prijkte, samen met de grote schotelantenne die alle appartementen van televisiebeelden zou voorzien. Op de rand van de schotel, van scherp metaal waar geen vogel op zou durven neerstrijken, zaten drie mannen poedelnaakt met hun gezicht naar de middagzon; niemand zag hen uiteraard. Op de derde verdieping bladerden de Pagaldays een grote langwerpige map door, luisterend naar wat Sacristán Olmedo hun vertelde. De kinderen wilden ook hun mening geven. Maar wat kinderen vooral wilden was kijken vanaf een balkon: waar ze ook vandaan kwamen, verschil in hoogte vonden ze altijd even opwindend. Wat je vanuit de hoogte zag was anders. Kinderen hadden vreemde, soms onlogische ideeën over de plek waar ze zich bevonden. Ze begonnen weer te hollen door de kamers met een vloer van kaal beton. Licht drong door tot in de laatste hoek. Het was alsof ze rondliepen op in stukken verdeelde weilanden die tot een bepaalde hoogte waren opgetild. Félix Tello had gelijk toen hij zei tegen een gezin dat vertrok, na eerst gelukkig nieuwjaar te hebben gewenst, dat hij er het ‘volste vertrouwen’ in had dat ze gelukkig zouden worden in hun nieuwe huis.
De eigenaars hadden ieder zo hun eigen idee over geluk; ze zagen dat gehuld in uitstel, in een trage voortgang die hen bij voorbaat al blij maakte. Kortom, ze geloofden niet dat de dingen zich zouden voltrekken zoals voorgesteld, dat wil zeggen, in korte tijd. Ze dachten liever aan een geleidelijk verglijden der gebeurtenissen; zo was het gegaan sinds ze een jaar geleden de aanbetaling hadden gedaan. Waarom zouden ze dat nu ineens willen veranderen? Alleen omdat het jaar bijna om was? Zeker, ze wisten dat er iets zou veranderen, maar op het laatste moment, los van alle eerdere momenten. Het zou niet vandaag of morgen zijn, of welke van tevoren bepaalde dag ook. Net als het spectrum van het waarnemen kent ook het spectrum van de gebeurtenissen een drempel. Maar die drempel is waar hij is, en niet ergens anders. Ze hielden zich vast aan het jaar, niet aan het einde van het jaar. En ze hadden gelijk, dat hoeft geen betoog, ondanks alles en iedereen, ondanks het gelijk zelf.
De eenheid van het jaar en het moment waren als de eigendom van het gebouw. Ieder bezat zijn appartement en de bijbehorende parkeerplaats en box, akkoord, maar niets meer: dat was het enige wat ze konden verkopen. Maar tegelijk bezaten ze samen het hele pand. Dat is de essentie van horizontaal eigendom.
Op de hoge kant van de afvalcontainer stond een jonge metselaar, Juan José Martínez genaamd, met een lege emmer in zijn hand. Hij werd afgeleid door iets wat op de hoek gebeurde. Er was niets bijzonders te zien, niet aan de hoek en niet aan hem. Zomaar een man waar je blik overheen glijdt zonder ook maar een seconde te blijven hangen. Meerdere personen keken naar hem, maar alleen vanwege hoe hij daarboven roerloos stond te kijken naar de hoek terwijl hij blij als een kind (hij was heel jong) in zijn eentje stond te balanceren op die hoge plek. Het enige bijzondere school in zijn onbeweeglijkheid, die je, hoe kortstondig ook, maar zelden ziet bij iemand die aan het werk is. Het was alsof de beweging zelf was stilgezet, hoewel ook weer niet echt, want de man bleef op dat ogenblik gewoon doorgaan met geld verdienen. Net zoals een standbeeld, gemaakt door een groot kunstenaar, roerloos als het is toch telkens meer waard is. Het was een bevestiging van de lichtzinnige absurditeit van alles. Degenen die naar hem keken, net zo afwezig als hij stond te staren, wisten dat toekomstige momenten van dagdromen zouden worden gevoed door de poëtische bespiegeling over de eeuwigheid, over het hiernamaals waarin de beloften scholen.
Het ergste is dat ze liegen, zei Félix Tello op dat moment, maar afgaand op zijn brede lach was hij allerminst bezorgd.

[...]

 

© César Aria
Auteursportret © Mathieu Bourgois

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum