Leesfragment: De smaak van ijzer

20 oktober 2013 , door Elisabeth van Nimwegen
| |

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. Deze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Peter Minten, Barry Smit, Jelmer Jepsen, Elisabeth van Nimwegen, Onno Wesseling, Lode Leenaerts en Kris Van Steenberge.

22 oktober verschijnt de debuutroman van Elisabeth van Nimwegen, De smaak van ijzer. Wij publiceren voor.

De smaak van ijzer beschrijft de teloorgang van een bijzondere vriendschap tussen twee jonge vrouwen op de toneelschool. Als aan het einde van het eerste jaar hoofdpersoon Marie door mag naar de acteursopleiding maar Fanny moet vertrekken, komt de symbiotische band die de twee hebben onder druk te staan. Marie kan zich in haar eentje maar moeilijk staande houden op de veeleisende school. Ze worstelt met de overgave die van haar wordt geëist op de toneelvloer en komt in conflict met haar speldocent. Degene die ze moet worden om uit te groeien tot een goede actrice lijkt onverenigbaar met de persoon die ze tot dan toe was. In een even ongemakkelijke als tragische apotheose wordt Marie gedwongen een keuze te maken.

Elisabeth van Nimwegen sleept je mee in haar verhaalwereld om je pas op de laatste bladzijde weer los te laten. Tegen de achtergrond van een toneelschool worden thema's als vriendschap, kunst, erotiek en identiteitsverlies losjes met elkaar verweven. De personages, met humor en nietsontziende eerlijkheid neergezet, blijven je lang na lezing bij.

 

3
Bijltjesdag

De vakdocenten zitten achter een rij lestafels. Tegenover hen staan, kaal in de ruimte, tien stoelen. Zwijgend lopen we het stemlokaal binnen en gaan zitten. Fanny pakt mijn hand en knijpt er zo hard in dat het pijn doet. De ramen staan open maar toch hangt de zurige lucht van de klas vóór ons nog in het lokaal. Angstzweet vermengd met uitgewasemde alcohol. Alle eerstejaars hebben gisteren tot diep in de nacht doorgezopen. Eerst in Het Gerecht, onze stamkroeg naast school, daarna in het grote studentenhuis van Fedde. Iedereen was er, zelfs vroeg-naar-bed-Una. Uitgelaten dansten we op de binnenplaats tot een apocalyptisch gedonder het begin van een zomerbui inluidde. Doorweekt tot op het bot omhelsden we elkaar en zwoeren we met dubbele tong dat we in elkaar geloofden en dat we door zouden gaan met theater, wat er de volgende dag ook zou gaan gebeuren.
Nu is het mythische moment aangebroken, het moment waar ieder van ons het hele jaar naartoe heeft gewerkt. In zijn handen houdt Albert Kessels, de schooldirecteur en voorzitter van de examencommissie, de papieren die onze levens voorgoed zullen bepalen. Een jaar lang hebben we geïmproviseerd, scènes gemaakt, teksten geleerd, tentamens afgelegd, presentaties doorstaan en gespeeld alsof ons leven er vanaf hing. De leerlingen die het voor minder deden, hebben onze school al eerder moeten verlaten.
Het inleidende praatje van Kessels duurt eindeloos. Ik hoor hem met zijn karakteristieke zachte g praten over inzet, een moeizame, lange vergadering, over heilige offers voor de kunst en over het feit dat over smaak weliswaar te twisten valt, maar niet over gedegen vakmanschap. Ik kijk naar het tapijt onder mijn blauwe pumps met de afgesleten neuzen. Les na les heb ik op die zachte grond gelegen met mijn handen op mijn buik terwijl ik a’s en e’s en i’s uitstootte. Stap voor stap heb ik hier geleerd hoe ik mijn adem kan gebruiken bij het spreken voor een volle zaal, hoe ik mijn stem kan kleuren bij het vormgeven van een personage. Eindeloos heb ik, staand voor de klas, met een kurk in mijn mond geoefend op de tekst ‘Daar staat in de duinen’ om de spreekspieren voor in mijn mond te trainen en om minder nasaal en Zeeuws te klinken.
‘Dan is nu het moment aangebroken om de uitslag voor te lezen.’ Kessels neemt een slok water en zet zijn leesbril op.
‘De docentenvergadering heeft besloten Werner van Asten niet toe te laten tot de acteursopleiding en niet toe te laten tot de docentenopleiding’. Kessels leest voor als een nieuwslezer, na al die jaren weet hij dat hij de boodschap kort en helder moet brengen.
Werner laat zijn hoofd in zijn handen zakken, zijn lange, zwarte hardrockhaar valt voor zijn gezicht. Alle eerstejaars, ook Fanny en ik, hebben de afgelopen dagen lijstjes gemaakt, voorspeld wie door zou gaan en wie niet. Niemand gaf Werner nog enige kans na het dringende advies van de speldocenten in april om een andere opleiding te zoeken. Bastiaan Castelli: alleen door voor de docentenopleiding. Ook dat klopt met de verwachtingen, hoewel Bas tot vandaag hoopte het te mogen proberen als acteur. Ik heb dat nooit begrepen. Als je zo’n beeldend vermogen hebt als hij, zoveel visie en teamgeest, dan moet je gaan regisseren en aan de touwtjes trekken in plaats van jezelf kwellen op het podium met een matig talent. De volgende naam op de lijst ben ik. Kessels kijkt op van zijn papier, zijn ogen schieten even door het lokaal. Heeft dit iets te betekenen? Op de hele wereld bestaat alleen nog maar het gezicht van de directeur en zijn mond die iedere seconde kan gaan spreken.
‘De docentenvergadering heeft besloten Marie Dallinga toe te laten tot de tweede fase van de acteursopleiding.’
Fanny slaakt een gil van blijdschap. Mijn mond begint te trillen, en of ik het wil of niet, ik barst in snikken uit. Over drie jaar zal ik afstuderen aan de beste toneelopleiding van Nederland, dan zal Marie Dallinga uit Scharendijke een echte actrice zijn. Ik probeer zo min mogelijk geluid te maken omdat de volgende leerling al weer aan de beurt is, maar dat maakt het alleen maar erger. Hanna: niet door voor de acteursopleiding, door voor de docentenopleiding; Fedde: voor allebei toegelaten (die had op alle lijstjes onder het kopje ‘door’ gestaan); Jacintha: niet toegelaten; Una: door voor de acteursopleiding.
‘Fanny Vandenakker.’ Ik sla mijn arm om haar heen. Haar gezicht lijkt wel van porselein, zo bleek en strak is het.
‘De examencommisie heeft besloten Fanny Vandenakker niet toe te laten tot de docentenopleiding, en niet tot de acteursopleiding.’
Even twijfel ik of ik het wel goed gehoord heb. Pas als Fanny ineenkrimpt en zich op de grond laat glijden, weet ik zeker dat Kessels de fatale woorden echt heeft uitgesproken. Ik probeer haar in mijn armen te nemen. Ze duwt me weg, staat op en begint als een dier in het nauw tegen haar stoel aan te trappen. Weer probeer ik haar vast te pakken en te kalmeren, maar ze maait om zich heen en raakt met haar elleboog mijn gezicht. Kessels heeft nog twee leerlingen te gaan. Fanny schreeuwt dat ze hen allemaal haat. ‘En jou,’ ze doet een stap richting Theo Fabrie, een van de speldocenten, haar bleke vinger priemend in zijn richting, ‘jou haat ik nog wel het allermeest, jij gluiperige rat, jij stuk vuil, ik hoop dat je rot in de hel, vuile klootzak!’
Een klodder spuug glanst op de tafel. Ted, onze filosofiedocent, staat op en loopt om de tafel richting Fanny. Nog voor hij bij haar is, stuift ze het lokaal uit en gooit de deur achter zich dicht. Ik sta met bloedende neus op en ren achter haar aan, de gang op.
‘Laat me met rust,’ roept ze in de stenen gang, ‘laat me verdomme met rust.’
Ik volg haar de trap af, de school uit, het park door, tot ik haar op de stadsmuren uit het oog verlies. Ik blijf haar naam roepen, zo hard als ik kan. Een man die zijn hond aan het uitlaten is, loopt met schuin hoofd naar me toe en vraagt in zangerig Maastrichts wat er aan de hand is. Hoe kan ik dit ooit aan iemand uitleggen, hoe zou ooit iemand kunnen begrijpen wat dit onomkeerbare besluit – want dat was het, en ik wist het maar al te goed – te betekenen had?
Op weg terug naar school zie ik haar overal. Samen hebben we in het afgelopen jaar onze eigen stadsplattegrond gecreëerd, de hoeken en straten getekend met onze aanwezigheid, onze belevenissen. Bij de ingang van het park waren we op een dag vier straatmuzikanten uit Madrid tegengekomen die een week bij ons bleven logeren. Op de laatste dag zakte Javier op zijn knieën en vroeg Fan heel serieus ten huwelijk; op de parkeerplaats bij het conservatorium hadden we voor de lessen improvisatie een absurdistische act opgevoerd over twee demente stadsduiven; bij het eetcafé op de hoek hadden we op onze eerste werkdag zó de slappe lach gekregen dat de loensende floormanager ons meteen weer ontsloeg; bij het standbeeld van het ezeltje hadden we onze eerste xtc-pil geslikt, waarna we door de stadsvijver waren gaan waden in onze hoog opgetrokken jurkjes, verrukt over hoe het water voelde op onze huid: een stel waternimfen met pupillen als zwarte kersen. En nu loop ik hier alleen.
Mijn vingers haperen steeds bij het intoetsen van het nummer van de zaak. Was het nou twee-vijf-drie aan het eind, of toch twee-drievijf? De tweede keer wordt er opgenomen.
‘Dallinga textielreiniging, goedemiddag.’ Ik zie haar meteen voor me. Hoe ze achter de toonbank staat, met roze wangen van de warmte, licht bezweet, naast het rekje met kledingborstels.
‘Mam, met mij. Ik ben door.’
‘Och kind, wat geweldig, nou dat is heel mooi nieuws. Ik zei net tegen Tini, wanneer belt ze nou. Heb je goede punten gehaald?’
‘We krijgen hier niet echt punten, maar ik heb wel een goede beoordeling, denk ik. Het belangrijkste is dat ik door ben naar het tweede jaar.’
‘Hartstikke fijn, ik heb soesjes gekocht bij de bakker, die ga ik zo uitdelen aan de klanten. Je wordt nog beroemd! Pas maar op, voor je het weet zit je bij de televisie. Dan wil iedereen hier met je op de foto. Weet je al wanneer je komt? Ik kan je hulp goed gebruiken met de zomer voor de deur.’
‘Dat weet ik nog niet. Maar mam, mijn vriendin, Fanny, weet je wel, zij mag niet door. Zo erg.’
‘Ja, ja, geweldig zeg. O Marie, er komt net een iemand binnen, ik moet ophangen nu. Ook de groetjes van Tini enne: gefeliciteerd meid.’
‘Groetjes terug, dag mam.’
‘Dag kind.’
In de display van de schooltelefoon zie ik dat ik nog twee gulden over heb. Waarom ik er een rijksdaalder in heb gegooid, is me ineens een raadsel, mijn moeder is altijd kort van stof.
In de gang naar de kantine kom ik voor de duizendste keer langs de groepsfoto’s van afgestudeerde jaargangen. Ontelbare keren heb ik de mensen op die foto’s bestudeerd. Ik weet precies waar spelkanonnen als Pierre Bokma, Jeroen Willems en Elsie de Brauw hangen. Ik stop voor de zoveelste keer voor haar foto. Ik heb haar voor het eerst zien spelen op de middelbare school, toen we met de hele klas voor het vak Grieks de voorstelling ‘De Perzen’ van Aeschylus bezochten in een oude, onttakelde autosloperij. Ze was zo angstaanjagend op toneel, zo intens en grotesk met haar zwart geschminkte lippen, spelend in een jurk van papier, dat die beelden me altijd zijn bijgebleven. In het laatste bedrijf viel de nat geworden jurk langzaam van haar lichaam af in een genadeloos, blauwig licht. Die avond begreep ik ineens dat theater niet ging over je tekst zus en zo zeggen of over heel geloofwaardig iemand worden op toneel, maar over iets anders. Over het tonen en verbeelden van de afgrond die ieder mens in zich meedraagt. Het was niet zo dat ze hard schreeuwde en zich helemaal liet gaan. Haar spel was juist heel gestileerd: ze zingzegde de tekst heel ritmisch, als een lange bezwering. Mijn klasgenoten zaten allemaal onderuit gezakt te kijken en vonden het belachelijk: ‘Moet je kijken, die tieten,’ zei een van hen hardop in het publiek. Maar ik voelde daar op die ongemakkelijke tribune, een prikkende paardendeken over mijn schoot vanwege de kou, dat ik dat ook wilde. Dat ik dat zou kunnen. Dat ik dan misschien niet heel mooi was om naar te kijken met mijn langwerpige gezicht en slappe piekhaar, maar dat ik iets van die afgrond begreep en niet bang was om die te tonen, met mijn lichaam, stem en ziel.

Copyright © Elisabeth van Nimwegen

Uitgeverij Van Oorschot

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum