Leesfragment: De zoetheid van geweld

16 juni 2013 , door Manon Uphoff

17 juni verschijnt De zoetheid van geweld, de nieuwe verhalenbundel van Manon Uphoff, bij uitgeverij De Bezige Bij. Wij publiceren voor.

In de verhalen van Manon Uphoff raken personages ontworteld, beginnen levens te schuiven, worden geschiedenissen gekanteld. De hartstochtelijke verhalen in deze bundel bewegen steeds tussen liefde en zelfbehoud, lafheid en loyaliteit. Het hoofdpersonage van ‘Verkloot’ doet woedend verslag van de ziektegeschiedenis en het doodsbed van haar neef. Ze heeft haarfijn in de gaten hoe de jongen ten onder gaat aan de verstikkende zorg van zijn moeder, maar is onmachtig om daar iets aan te veranderen. En in ‘De rode’ vraagt een stiefvader zich af in hoeverre de emotionele verwaarlozing van een kind door de moeder te wijten is aan zijn eigen passiviteit. De zoetheid van geweld is een rijke bundel met negen niet eerder gepubliceerde verhalen van Manon Uphoff.

Manon Uphoff (1962) debuteerde in 1995 met de verhalenbundel Begeerte, die meteen op de shortlist van de AKO Literatuurprijs terechtkwam. Daarop volgden drie romans, twee novellen en drie verhalenbundels. In het voorjaar van 2012 verscheen de novelle De ochtend valt, die bekroond werd met de Opzij Literatuurprijs.

 

Harvest Moon

Het eerste wat hem opviel na het lezen van het sms'je was een verandering in kleuren. Het witte hek, het uitgestrekte groen van de golfbaan, de canvas tas, de wolkenstrepen, alles kreeg plotseling een hevige intensiteit, alsof hij zich bevond voor een goedkoop airbrushdoek.
Ook merkte hij een tamelijk dikke vlieg op die hem, bewegingloos hangend in het blauw, aanstaarde.
Hij keek naar zijn tegenspeler, een vriend en zijn accountant, en wist dat ze hun spel uit zouden moeten spelen zonder dat hij hem iets van zijn veranderde stemming kon laten merken. Terug in zijn bungalow zou hij de hele avond ongetwijfeld niets anders doen dan naar het nieuws kijken: op Nederlandse en Amerikaanse sites en alle Amerikaanse televisiestations. Hij, de gepensioneerde veteraan, de hoge militair in ruste, wist ook dat hij hierin niet alleen zou zijn (het was niet uitgesloten dat zelfs een paar van de doden zouden kijken), en dat alles wat hij de afgelopen jaren geprobeerd had naar de achtergrond te drukken — vervaagd als in een schilderij van Turner: zijn vrouw, die drie jaar geleden was gestorven, het vertrek van hun jongvolwassen dochter naar Italie, het in stukken gehakte gezinsleven en de papperige periode van de missie – in één opzichtig moment hel zou oplichten.
‘Papa, generaal Mladic is opgepakt!’

Hij reed naar huis, gaf zijn kat (een gestreepte Europese korthaar) te eten, kleedde zich uit, liep naakt de slaapkamer in, zat op de rand van zijn bed, zette de tv aan, weer uit, stond op, luisterend naar het geruis en geritsel van de naalden en bladeren buiten, nam een douche en ging nog nat op dezelfde plek op bed zitten met de afstandsbediening in zijn hand. De schaduw van de betonnen overkapping, ontworpen om de reusachtige glazen voorwand van het gebouw af te dekken, dimde het licht in de slaapkamer.
Het was vreemd om de oudere gezichten van zijn soldaten op tv te zien, alsof de jonge versies die hij kende oplichterij waren geweest. Toen zijn superieur in beeld kwam kon hij de aanblik van diens parelende zweet, bedremmelde houding en kinderlijke oogopslag niet verdragen en stond hij op om in zijn Italiaanse keuken een beker cacao voor zichzelf klaar te maken. Met de mouw van zijn badjas veegde hij het aanrecht schoon. (‘Schone oppervlakken,’ had zijn vrouw gezegd. ‘Ik kan alleen werken op schone oppervlakken.’) In de uren na de uitzending voelde hij bij elke ademhaling een scherpe pijn op zijn borst, alsof daar een stompe naald in vastzat. De vangst en uitlevering van de generaal brachten de voorbije periode in zo’n vloedgolf terug dat hij wist dat hij zou moeten vechten als een leeuw om niet te worden opgezogen.
Nadat de missie in Srebrenica was afgerond, de catastrofale, epische nederlaag zichtbaar voor het oog van de wereld, waren Marcy en hij woordloos overeengekomen niet met elkaar te praten over deze ‘vreselijke periode’ en hadden ze hun leven voortgezet. Hij had ingestemd met zijn promotie, daarna met vervroegd pensioen, en zodra het kon waren ze naar het buitenland verhuisd en hadden hier in Wisconsin hun intrek genomen in een bungalow uit de school van Frank Lloyd Wright. Toen Marcy klaar was met het herinrichten en in oude glorie herstellen van het huis, dat in de herfst een opmerkelijke hoeveelheid spinnen aantrok (ze nestelden zich bij de staalverbindingen en in de hoeken van de zware kozijnen), en zij de Japanse houtblokprenten waar ze zo dol op was op strategische plekken in alle ruimtes had opgehangen, liep ze een zeldzame infectie op en was ze na een kort ziekbed gestorven, beschaafd, zonder rumoer of tegenstribbelen – de manier waarop het zou moeten, dacht hij – en was hij blijven wonen in het huis dat zo zorgzaam voor hem was ingericht, in de rustgevende schaduw van de bomen.
‘Meer erwten?’ vroeg Marcy die avond. Ze zat tegenover hem zoals ze bij leven had gedaan. ‘Je ziet er vreselijk uit!’
‘Niet doen, Marcy,’ zei hij, de aanblik van haar grijze, pupilloze ogen vermijdend die hem de eerste keer zo’n angst hadden aangejaagd, en hij vulde zijn bord met de erwten, die koud en gerimpeld waren. ‘Je bent dood.’
‘Je hebt ze te lang gekookt,’ zei ze. En: ‘Misschien moet je contact met een advocaat opnemen.’
‘Niet doen, Marcy,’ zei hij nog eens.
Hij schrok op van de zware tonen van de Carmina Burana en klapte zijn telefoon open, in de slaperige, stille hoop dat het zijn dochter Natalja was, maar het was René, die wilde weten of hij het had gezien en gehoord.
‘Natuurlijk,’ zei hij.
‘We zullen moeten doen of we gek van geluk zijn dat ze het kreng eindelijk hebben uitgeleverd,’ zei René. ‘Terwijl dat zwijn straks met hulp van zijn advocaten alles naar ons terug gaat schuiven, alsof wij zijn smerige karweitje hebben opgeknapt. Dat weet je?’
Uit de gsm kwam het onprettige geluid van vermaalde nootjes.
‘Ik weet het,’ zei hij, en dacht aan het geschuifel van de fretten.
Hij zat rechtop, in de donkerblauwe rulle badjas. Op de muur tegenover hem was op Yoshitoshi’s prent van de vrouw met de luit (One Hundred Aspects of the Moon) in het rimpelige water naast de boot de zachtgele reflectie van een onzichtbare maan te zien. (Meteen na hun verhuizing had Marcy een site gevonden waar je gecertificeerde exemplaren kon bestellen, kostbare eerste drukken, met stempel en garantie, gegarandeerd antiek. Samoerai, geisha’s, vogels, bloemen, een koppel reigers in de sneeuw... ze bewonderde de scherpe, klare lijnen, alles wat gedaan was zonder aarzeling ‘in één vloeiende beweging’.)
‘René,’ hoorde hij zichzelf traag zeggen, gegrepen door een plotselinge angst, ‘ik sliep eerlijk gezegd, kan ik je morgen terugbellen?’
‘Waarvoor? Ik spreek je nu toch.’
Hij hield zijn hand beschermend rond zijn penis en zijn ballen. (Marcy had graag op die manier met hem in bed gelegen, soms de hele nacht. 'Geef mij die,' zei ze.) De avond bracht de laatste kleuren van de dag terug tot wit en grijs, zelfs zijn eigen lichaam had nu deze tint grijs.
'In ieder geval, waar ik voor bel, die advocaat die me destijds heeft geholpen, ik vroeg me af of die niet voor ons allebei... of ik die ook voor jou... Niet dat ons iets valt te verwijten.'
Hij zweeg en had het gevoel dat hij ook Rene van zich af moest zien te houden.
'Maar misschien hebben we geluk,' klonk het mismoedig. 'Misschien dat hij de hand nog aan zichzelf slaat, zijn advocaten zeggen dat zijn gezondheid slecht is... eerlijk gezegd leek hij me prima in orde, hij zag er gezond genoeg uit, een stuk gezonder dan ik ben in ieder geval.'
'Ja,' zei hij, 'dat heb ik ook gezien,' en kneep in zijn geslachtsdelen.
Hij was een rustige man geweest. Beslist, met een vaderlijke uitstraling die hij op de juiste momenten wist in te zetten. Hij had met Marcy nooit gesproken over de verveling, het wachten, de spelletjes die hij de mannen had zien spelen; hoe ze schoten op de kippen en een aangereden varken, dat ze in roodkoperen zonlicht hadden opgehangen. Marcy vroeg er niet naar, en hij had er niet op aangedrongen dat ze dat deed en het opgevat als een teken van beschaving en respect. Maar nu, terwijl hij op de bedrand zat, kregen de gescheiden kanalen van hun leven iets heimelijks en onoprechts. Hij herinnerde zich een moment aan de keukentafel dat hij met haar had willen praten over wat hun daar was overkomen. Daar en toen was haar zachte gezicht kleurloos geworden, de bleke blauwe ogen grijs, als een neerdalende mist in huis. Ze kapte hem af en was koffie gaan zetten.
Hij had het niet durven vertellen, maar hij had de meeste van die mensen niet gemogen. ’s Nachts glipten ze met tientallen hun bed uit en trokken naar de huizen, haastig en onzichtbaar als hagedissen. Hij walgde van de primitieve manier waarop sommigen probeerden hun conflicten op te lossen. Eens waren zijn mannen op een oude, dode Serviër gestuit, zijn oogkassen waren leeggehaald. Het was ze niet eens meteen opgevallen, de daders hadden hem met een geruite deken over zijn schoot in een schommelstoel op de veranda van zijn huis gezet. (‘Net als in Psycho,’ zei de soldaat, een roodharige jongen, sidderend, zijn neusgaten wijdopen als bij een hond.)
Arme fretten. Hij had geprobeerd zijn best voor ze te doen, ze dienden beschermd te worden, de kinderen in ieder geval, maar het was met hem niet anders dan met de andere leidinggevende militairen; ze spraken het niet uit, het was duidelijk geworden tegen het einde van hun missie, toen ze in de glasachtige ogen van de Octopus keken en in hem hun meerdere hadden gezien; een man die wist hoe je moest vechten en de zaken aan moest pakken, hoe je om moest gaan met persoonlijke zaken, die wist van het stompzinnige wachten, de verveling, van de cadeautjes voor de vrouwen en vriendinnen thuis.
Een man die de zaak net als zij tot een einde wilde brengen.
Die avond zat Marcy tegenover hem in een neglige dat hij niet kende en dat ze beter niet kon dragen - niet op haar leeftijd, niet nu ze dood was -, het toonde alle kwetsbaarheid van het vlees, de schaduwen en verzakkingen in het albast. Op een bepaald moment, dacht hij, is het beter om het vlees niet te zien, niet in het daglicht of de brandende zon, beter om het aan te raken in de donzige omarming van de nacht. Misschien waardeerde hij daarom ook het uniform, vanwege de controle, het harnasachtige, als de harde kaft van een boek, een nieuw en beter uitwendig skelet. Als de generaal niet was verschenen in een uniform, als hij iets anders zou hebben gedragen, zou geen van de dingen gebeurd zijn. Dan zouden ze er niet mee hebben ingestemd om de mannen te scheiden van hun vrouwen, hun familie, ze van de compound weg te sturen.
Hij keek naar zijn kale bord. In de vriezer lag genoeg, maar hij had geen zin gehad het klaar te maken, en nipte van de koele wijn, voelde de rand van het glas tegen zijn lippen. Hij streelde het kristallen stuk, een bal geslepen in zes vlakken die de kelk verbond met de steel.
'Marcy, alsjeblieft,' zei hij scherp. 'Kleed je aan, je bent geen twintig meer.' Hij schrok van zijn uitbarsting, verwachtte half en half dat ze zou verdwijnen, zoals eerder, waarna hij in maandenlange eenzaamheid had geleefd.
Maar ze knikte alleen.

[...]

Copyright © 2013 Manon Uphoff
Auteursportret  © Gerlinde de Geus

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum