Leesfragment: Een tijd als nooit tevoren

27 november 2015 , door Nadine Gordimer

Binnenkort verschijnt Een tijd als nooit tevoren van Nadine Gordimer. Wij publiceren voor. 'Het was niet iets dat hij kon benoemen, kon verklaren, en vragen wat er aan de hand was zou een soort inbreuk zijn, al is het onmogelijk te accepteren dat er momenten zijn waarop het vertrouwelijke van de intimiteit ontbreekt. Ze zei heel stellig: ik wil niet gaan. Het echode in zijn stilte alsof ze had geschreeuwd. Hij kende haar zo goed, de zuilen van haar dijen dicht bij elkaar, haar halslijn, die hij altijd met zijn gezicht erin begraven, volgde tot haar borsten, maar dit was iemand die hij niet kon aanspreken, wat er ook aan de hand was. Hoe kon hij domweg zeggen: wat is er.'

De blanke Steve en zwarte Jabulile zijn een droompaar. Ze waren kameraden in de strijd tegen apartheid en zijn nu getrouwd, met twee kinderen en een mooi huis in een buitenwijk van Johannesburg. Maar de dilemma’s waar Zuid-Afrika mee kampt, hebben ook hun weerslag op het gelukkige gezinsleven: Jabu komt onder druk te staan wanneer zij als beginnend advocaat slachtoffers van corruptie en verkrachtingen moet verdedigen en Steve neemt na een wild bezoek aan Londen op eigen houtje het besluit om met het gezin naar Australië te emigreren. Is hun liefde bestand tegen de erfenissen uit het verleden?

Er was een pleistoceen, een bronstijd, een ijzertijd. Een tijdperk leek voorbij. Beslist niets minder dan een Nieuw Tijdperk als de wet niet is gebaseerd op pigment, iedereen overal mag wonen, gaan en staan en werken in een land dat van allemaal is. Iets met de conventionele benaming ‘grondwet’ gooide de deuren wijd open. Alleen een groots vocabulaire kan de betekenis bevatten voor de miljoenen die geen rechten bezaten die horen bij het woord vrijheid.
Er zijn heel wat gevolgen voor aspecten van de menselijke verhoudingen die voordien bij wet waren ingeperkt. Op de brievenbussen van de huurders staan enkele Afrikaanse namen: een dokter, een docent aan de universiteit en een vrouw die een carrière in het zakenleven maakt. Jabulile en Steve konden naar de bioscoop gaan, in restaurants eten, samen in een hotel logeren. Toen ze van haar dochter beviel, was dat in een kliniek waar ze niet zou zijn toegelaten – vroeger. Het is een normaal leven, geen wonder. Het was bevochten door menselijke strijd.
Hij was vanaf zijn vroegste jeugd geïnteresseerd geweest in natuurwetenschap en studeerde industriële chemie aan de universiteit. Zijn ouders zagen hierin tenminste enige hoop op tegengif, zekerheid voor zijn toekomst, in tegenstelling tot zijn linkse activiteiten tegen het regime die kennelijk tot gevolg hadden dat hij af en toe ergens over de grens verdween; hij zou een fatsoenlijk beroep hebben. Ze zouden nooit weten hoe nuttig zijn kennis van chemische elementen was voor de groep die explosieven leerde maken voor doelwitten zoals energiecentrales. Na zijn afstuderen bleek de beginnersbaan die hij vond bij een grote verffabriek inderdaad een nuttige dekmantel voor een verdachte levenswijze, in politiek en seksueel opzicht.
Ambitie. ’t Was toen geen tijd om na te denken over wat je werkelijk zou willen doen met je leven. Het innerlijke kompas zwaaide de naald resoluut terug naar de ene pool – alleen als er een eind was gekomen aan de vervorming van het menselijk leven in het algemeen, konden persoonlijke prestaties iets betekenen, de Mount Everest beklimmen of rijk worden, allemaal een vlucht uit de werkelijkheid, een ongepast teken dat je tegen verandering was.
Nu was er geen reden voor hem om door te gaan met onderzoek naar grotere duurzaamheid van verven voor nieuwe soorten bouwwerken en decoratieve doeleinden, van daken tot jukeboxen, slaapkamers tot cabriolets. Hij had, dacht hij, misschien wel terug kunnen gaan naar een universiteit om zijn kennis van andere, niet tot het uiterlijk beperkte takken van schei- en natuurkunde te verdiepen. Maar er was een kind aan wie hij en zij een thuis moesten bieden. Hij deed zijn werk trouwens goed, maar zonder veel interesse, want het was niet zo spannend als toen hij (letterlijk) de schijn ophield voor de blanke industrie en tegelijkertijd explosieven maakte om het regime op te blazen. Het bedrijf had een aantal filialen over het hele land en hij had hier, in de hoofdvestiging waar hij was begonnen, promotie gemaakt. Zolang hij geen beslissing nam, en maar bleef overwegen, om de reageerbuischemie op te geven en over te stappen naar de andere soort chemie, die tussen mensen, niet voor de overheid, zonder winstoogmerk, werkte hij parttime op vrijwillige basis in een commissie voor landclaims van gemeenschappen die onder het vroegere regime waren onteigend. Zij deed een schriftelijke studie economie en recht en daarnaast vrijwilligerswerk als secretaris van een actiegroep van vrouwen tegen vrouwen- en kindermishandeling. Hun kleine Sindiswa ging naar de crèche en de weinige tijd die overbleef brachten ze met haar door.

Ze zaten net na zonsondergang op het balkon van hun appartement in Glen Grove Place tussen de rekken met kinderkleertjes die te drogen hingen. Een motor scheurde door de straat als een ruw afgerukt stuk papier.
Beiden keken op van een gemoedelijke stilte, haar mond vertrokken, de boog van haar over haar gladde voorhoofd getekende wenkbrauwen omhooggeschoten. Het was tijd voor het nieuws. De radio stond op de vloer naast zijn biertje. Maar in plaats daarvan begon hij te praten.
‘We zouden moeten verhuizen. Wat vind jij? Naar een huis.’
‘Hoe bedoel je?’
Hij glimlacht bijna minzaam. ‘Wat ik zeg. Huis.’
‘We hebben geen geld.’
‘Ik heb het niet over kopen. Ergens een huis huren.’
Ze draaide een halve cirkel met haar hoofd, in een poging zijn gedachten te volgen.
‘Een van de buitenwijken waar de blanken zijn wegverhuisd naar omheinde huizenblokken. Sommige kameraden hebben huurwoningen gevonden.’
‘Wie?’
‘Peter Mkize, dacht ik. Isa en Jake.’
‘Ben je er geweest?’
‘Natuurlijk niet. Maar toen we donderdag bij de Commissie waren vertelde Jake dat ze een huis huren in de buurt van een goede school waar hun jongens naartoe kunnen.’
‘Sindiswa heeft geen school nodig.’ Ze lachte en als in spottende instemming verslikte het kind zich in het biscuitje dat het at.
‘Hij zegt dat de straten rustig zijn.’
Dus het is de motor die het idee heeft opengescheurd.
‘Oude bomen daar.’
Als je je hebt ontdaan van de attributen van achterhaald leven weet je nooit wanneer die terugkomen: het zijn voorrechten van de blanke voorstad waar hij opgroeide die nu bij haar man bovenkomen. Hij weet niet – zij wel – dat het in zijn achterhoofd het huis van de familie Reed is waarvan hij de segregatie van de werkelijkheid voor altijd achter zich heeft gelaten. Hoe kon ze dat nou niet begrijpen: juist op het moment dat ze in haar vrijheid haar onafhankelijkheid demonstreert, als een van haar broers, de oudste natuurlijk, haar mening over een of ander familiegedrag ingegeven door gewoonte bekritiseert, merkt ze dat een atavistische stem van onderworpenheid, zoals haar schriftelijke studie het zou noemen, de stem in haar keel verdringt.
Terwijl hij Sindiswa optilt en haar hoog naar bed laat vliegen (het vaderschap is iets waar de oudere generatie, blank en zwart, zich van had gesegregeerd, zegt hij: ‘Ze zal gauw genoeg een goede school in de buurt nodig hebben.’

In de donkere, teruggetrokken uren van rust, om een uur of twee, drie in de ochtend, weet je niet wat er omgaat in het geestesritme van degene die naast je ligt te ademen. Misschien scheurde er door het onbewuste een echo van wat dat idee had gewekt bij die zonsondergang een week – enkele dagen –eerder.
Jake Anderson belt om te vragen of ze hem en Isa vergeten waren de laatste tijd, wilden hun kameraden zondag langs komen. Of dit was ingegeven door degene die tegen haar aan sliep, werd haar niet verteld. Hoe dan ook, het betekende dat ze Sindiswa en een paar flessen wijn in de auto pakten en de snelweg namen naar een onbekende afslag. Die kwam uit in straten hier en daar overschaduwd door van ouderdom hangende peperbomen en wat jacaranda’s moesten zijn, maar dan niet in bloei, waarvan de wortels het plaveisel deed opbollen. De huizen verraadden allemaal ergens in de verbouwingen hun oorspronkelijke vorm: stoep aan de voorkant, een kamer aan weerszijden onder een stijf zinken dak, al hadden sommige toevoegingen, met een schuifpui, op de een of andere manier gerealiseerd in de ruimte van elk smal perceel binnen muren of met klimplanten overdekte hekken die de grenzen tussen buren aangaven. Kennelijk afgaande op Jakes aanwijzingen minderde Steve vaart bij wat eruitzag als een kerkje van rode baksteen dat boven de huizen uitstak, maar terwijl hij erlangs reed om linksaf te slaan, bleek dat op de plek waar het portaal van de kerk had moeten zijn een zwembad was aangelegd en drie of vier jongemannen of misschien verstokt jeugdige ouderen in zwemstring met elkaar in het water dansten en stoeiden op de klanken van luide reggae. In de tuintjes van andere huizen bevonden zich de gebruikelijke fietsen, tuinstoelen en barbequespullen. Die van Jake was er ook zo een. De standaardstoep was uitgebreid met een pergola met wingerd. Op straat bij het hek stonden een auto en een motor, kennelijk een feestje. Nou, nee, alleen enkele kameraden die zich herinnerden dat ze bij elkaar moesten komen, van de uiteenlopende richtingen die ze in hun leven hadden ingeslagen.
Ze zijn allemaal jong, maar het is alsof ze oude mannen zijn die leven in het verleden waarin alles gebeurde. Hun ervaring van het leven ligt vast: nu is alles erna. Gevangeniscellen, de anekdotes uit het kamp in Angola, het geschil met de Cubanen die kwamen — zo vastbesloten, zo idealistisch moedig — om hen te steunen in deze Strijd met gevaar voor eigen leven, de botsing tussen karakters, persoonlijke gewoonten in het isolement van kaders, allemaal besloten in de kameraadschap van het gevaar, de aanwezigheid van de dood die altijd op de loer lag in de woestijn, de rimboe. Peter Mkize is op deze zondagse bijeenkomst, een handje helpend door vakkundig koteletten en worstjes om te draaien op de houtskoolgril onder de wingerd, in zijn andere hand een biertje. Zijn broer was een van degenen die gevangen werden genomen en vermoord, de in stukken gesneden lichamen verbrand bij een braaivleis van dronken blanke Zuid-Afrikaanse soldaten en geworpen in de rivier de Komati, een grens tussen dit land en Mozambique. Dat verhaal, hopelijk komt het niet bij hem boven als hij de spetterende worstjes omdraait voor de kameraden.
Nu is alles erna.
Steve voelt een zucht van weerzin opstijgen uit zijn longen. Wat ze toen deden, sommigen van de aanwezigen veel moediger en door een diepere hel gaand dan al wat hij riskeerde, al wat Jabu, zelf zwart, onvermijdelijk slachtoffer, op zich nam — dat kan toch niet de som van de levenservaring zijn? Om zich af te sluiten voor deze gedachten komt hij met iets wat hem afleidt. ‘Jake, waar is het huis waarover je me vertelde. Wil het eens bekijken.’
‘Tuurlijk, tijd genoeg. Neem nog een glas van deze heerlijke wijn die je hebt meegenomen, terwijl de zon ondergaat.’
Jabulile glimlacht, de minzaamheid van de intimiteit. ‘Hij wil ineens verkassen.’
Verkassen. Ja, laten we gaan. ‘Het is in deze straat, nietwaar?’
‘Nee, maar we zullen toch buren worden. Het is een paar huizen vandaan van waar je onze straat insloeg.’
‘Voor dat vreemde huis dat eruitziet als een kerk? Er waren daar wat kerels aan het dansen in een minizwembadje.’
‘’t Was een kerk, dit is een oude buurt van ware Boeren, geen Kaffers toegelaten bij Jezus op het altaar van de apartheid, blankes alleen.’
Iedereen lachend uit een gevoel van bevrijding van het verleden. Pierre du Preez, gespreide handen omhoog gegooid en hoofd omlaag in gespeelde verantwoordelijkheid voor de schuld van de generatie van zijn moeder en vader, is degene die is gekomen op de buiten het hek geparkeerde, opgetuigde motor, even rijk uitgedost als een koninklijke koets, flikkerende flanken, gebeeldhouwd zadel, behangen met pantserplaten en metertjes. Het is een Afrikaner die al even onaangedaan blijft onder de schimpscheuten als Mkize onder het verboden woord ‘Kaffer’.
‘Wie zijn de fuivende eigenaars die het hebben overgenomen?’
Pierre geeft antwoord aan wie het maar vraagt. ‘Het is een van onze homofamilies.’
Meer gelach – dit is de ultieme blasfemie, gehuisvest.
Jake gebaart naar Steve en laat het aan Isa over om zich verder met de kameraden bezig te houden. Jabu gebaart op haar beurt dat ze zich vermaakt en graag wil blijven, maar Steves arm omvat haar met zachte drang en gedrieën lopen ze ongemerkt weg langs het zwembad van de kerk naar de volgende straat om een kijkje te nemen bij het huis met het bord te koop / te huur op de muur.
‘Verdomme, kennelijk is het geen kijkdag, zoals meestal in het weekend … waar zit de makelaar? Ik hoop dat het niet is weggekaapt sinds ik het je heb verteld.’
‘Wonen achter een muur met scherpe punten pinnen.’ Daar heeft Steve niet op gerekend.'
Door het patroon van het smeedijzeren hek zagen ze een glimp van wat erachter ligt. Het is een bescheiden versie van het huis waarin hij opgroeide: een rotstuintje met aloë’s in bloei, een jacarandaboom, een keurige grasmat aan beide zijden van een pad naar treden en de voordeur. Geen enkele aanwijzing omtrent de vorige bewoners – ach, behalve een verroeste braaivleisgrill en een hondenhok waarvan de helft van het dak ontbreekt.
‘Er is een garage aan de achterkant, nog een hek en, geloof het of niet, een oude kippenren.’ Jake houdt het verkooppraatje van een makelaar omdat hij in deze wijk geclaimd op het verleden een soort gemeenschap van verspreide kameraden wil vormen.
Thuis in Glengrove Place houdt Steve een handdoek klaar terwijl Jabu hun kleine meisje overhaalt om uit het bad te komen. In de stoomdamp wordt zijn stem verzacht tot eerder een gedachte dan een vraag, hij wil geen druk op haar uitoefenen.
‘Wat vind je ervan?’
De bijeenkomst, het huis, de kerk als homogemeenschap, iets om samen over te lachen, en iets dat niet genegeerd moet worden, de praktische toekomst waarvoor tevoren, in het toevluchtsoord Glengrove, geen tijd was om over na te denken.
Ze is een schrander mens dat altijd in staat is met haar handen iets te doen terwijl ze met haar hoofd elders is. ‘Het is een mooi huis, voor zover je dat van de buitenkant kunt beoordelen.’
‘Natuurlijk moeten we er met de makelaar naartoe, of moet hij ons de sleutels geven, dat is nog beter, volgende week. Maar de omgeving, de plek.’
‘Wat zal ik zeggen. Ik heb geen vergelijkingsmateriaal, ik bedoel dat ik nooit heb gewoond in zo’n buurt, een buitenwijk of zo, toch?’ Lachend, om het kronkelende kind dat ze droog depte of naar hem.
‘Het idee staat me wel aan.’ Hij hoeft het niet uit te leggen, overnemen van de Boere, als zelfs Pierre deze verdrijving van zijn eigen clan toejuichte, ook al wordt iedereen verondersteld samen te wonen, geen getto’s, luxueuze of nieuwe zwart-blanke middenklasse.
Alleen, als je alleen genoemd kunt worden terwijl degenen met wie je samenleeft dichtbij in de keuken of in de slaapkamer zijn; niet eenzaam, hij vraagt zich af of hij de intimiteit tussen kameraden die in gevangenschap of de rimboe overleven betekende, echt wil laten voortbestaan, er is een weerstand tegen nostalgie. En tegelijkertijd zelfverwijt: niets is ooit te vergelijken met de banden tussen kameraden, de anderen zullen altijd vreemden blijven.
Jack gaf hem de naam van de makelaar en bood aan mee naar binnen te gaan, maar zij wilden geen commentaar van anderen erbij en gingen na het werk met Sindiswa, want ook al gaf ze zelf geen mening, iedere beslissing die ze namen zou haar aangaan. Hij vond de slaapkamers hokkerig, je kon de ramen vervangen door iets wat meer licht doorliet. In de woonkamer was een schouw van rode baksteen in jarendertigstijl en voldoende ruimte voor een flinke tafel met stoelen en bovendien een bank, een televisie enzovoort. Een nogal gammele schuifdeur, een onmiskenbare verbetering ten opzichte van de benauwde doos die de oorspronkelijke ruimte was, kwam uit op een andere verbetering, een klein terras. Vergenoegd liepen ze naar buiten waar ze struiken aantroffen die de door een boom van de buren overschaduwde muur half aan het oog onttrokken, een accacia. Maar zij was niet geïnteresseerd in de naam ervan. Hij werd, bevoorrecht kind als hij was, door zijn vader meegenomen naar plantenkwekerijen, leerde de botanische namen voor bepaalde stammen, bladeren en bast. Zij had op wandelingen met haar grootmoeder in de bossen van Zoeloeland geleerd welke wilde vruchten eetbaar en lekker waren.
De keuken was een verrassing. Ze probeerde de vier platen op het grote elektrische fornuis – er gebeurde niets. ‘Gewoon omdat de stroom is afgesneden, natuurlijk,’ zei hij geruststellend, terwijl hij kastjes opende. Ze bewogen hun voeten goedkeurend over de betegelde vloer. Jabu tuurde naar de planken om de bergruimte op te nemen. De badkamer had niet alleen een douchecabine maar ook een groot bad, niet slecht, wat? Alles zat goed in de verf, al kreunde hij bij het zuurstokroze van wat de ouderslaapkamer moest voorstellen. ‘We zouden er een likje wit over kunnen aanbrengen, denk ik.’ ‘Ik weet niet of je wat mag veranderen in een huurhuis?’ Ze maakten opnieuw een rondgang door de kamers, hand in hand met Sindiswa. ‘Ze zou haar eigen kamer krijgen, speelgoed en al haar spulletjes.’ Jabu legde even haar hoofd tegen zijn schouder. In Glengrove Place deelden ze de enige slaapkamer met het kind, raar om te vrijen met iemand die het kan horen in de kamer. Wie weet waarvan een jong kind zich allemaal bewust is, misschien klinken de kreten van genot angstaanjagend voor een ontluikend bewustzijn. Ze controleerden de schuifdeur naar het terras en draaiden de voordeur achter zich op slot in stilzwijgende overeenstemming.
Maar de ochtend daarop, toen ze in de werkelijkheid van maandag het kind naar de crèche reden – Jabu nam vandaar een bus naar haar school terwijl hij verder reed naar de stad –, zei hij terwijl hij een hand op de sleutels in zijn zak legde: ‘Ik ga naar de makelaardij en teken voor ons.’
Ze trok haar lippen naar binnen tussen haar tanden, haar gebruikelijke gebaar van instemming. Toen ze uit de auto stapte om Sindiswa af te leveren, gaf ze hem ineens een kus. Teruglopend naar de auto kneep ze haar ogen dicht, alsof ze een innerlijk visioen had. Hij las het als: we worden daar gelukkig.
Beslissingen vertakten zich altijd in de praktijk. Ze moesten Glengrove opzeggen, en het bleek dat daar een termijn van verschillende maanden voor stond. Het lukte hem die omlaag te krijgen tot één maand. Wat het huis betrof, Jake kende de makelaar goed en de huur was niet onbetaalbaar veel hoger dan die van het appartement, met de garantie aan de eigenaar dat de vrouw weliswaar zwart was, maar dat dit betrouwbare huurders waren die het huis niet zouden volproppen met geïmmigreerde vluchtelingen of wat het ook waren uit Congo en Zimbabwe, want de huizenprijzen mochten niet dalen door wanbewoning. Tja, er was tenminste geen sprake van seksediscriminatie, ze hoefden zich geen zorgen te maken dat ze verhuisden naar een kleine gemeenschap waar dat heerste. De homo’s konden genieten van hun sacrale zwembad. Sommige spullen waar ze het in Glengrove mee hadden moeten doen, tweede- of derdehands gekregen van kameraden toen ze er pas clandestien ingetrokken waren, waren de moeite van het verhuizen niet waard. Er moesten nieuwe aankopen worden gedaan die hoorden in een huis. Een tafel met stoelen voor de woonkamer – in Glengrove aten ze in de keuken of van de salontafel in de kamer voor alle doeleinden. Jabulile wilde een grote koelkast met vriezer, samen met het meubilair aan te schaffen via een afbetalingsregeling, de gebruikelijke manier in de gemeenschappen die zij kende, maar Steve wist dat de commercie altijd aan het langste eind trok door verborgen rente te heffen op de bedragen die de armen iedere maand betaalden. Hij wilde alleen aanschaffen wat hij bij de koop contant kon betalen – dat zijn gewoon de alledaagse verschillen die samenhangen met de achtergrond en niet alleen voorkomen bij stellen als zij. Maar wat de gordijnen betrof kende zij weer een vrouw in Kliptown (Old Location) de moeder van een collega-leraar, die ze thuis zou kunnen maken voor een prijs die lager lag dan bij welke woninginrichter dan ook. Ze waren klaar en konden worden opgehangen – Jake en Isa hielpen, dat was leuk – voordat de eigenlijke verhuizing zou plaatsvinden.
Op de ochtend van de verhuizing nam Jabulile de leiding. Ze was een en al gezaghebbende bedrijvigheid tussen de mannen die sjouwden met de kartonnen dozen die hij en zij de avond tevoren hadden gevuld, hen terechtwijzend omdat ze achteloos het op sommige dozen zorgvuldig met dikke letters geschreven breekbaar negeerden. Ze bracht haar verwijten met een grapje, bemoedigend met de mannen lachend. De verplaatsing van alles maakte alles onvertrouwd voor hem, vreemd, alsof ze daar nooit hadden gewoond – in gedachten was hij al, alsof hij naar huis ging, in het andere huis. Hij vond het niet nodig dat Jabu thee zette voor de verhuizers, alleen maar oponthoud. Maar ze pakte bekers uit een van de dozen en praatte in de taal van de mannen, die hij niet kon volgen. Om er vaart achter te zetten, onderbak hij haar gastvrijheid en nam de lege bekers snel weg met een gebaar dat ze daar konden blijven en niet meer afgewassen en ingepakt hoefden te worden. Nu nam hij het voortouw en hielp hijgend een handje om de dozen naar de lift te brengen, klaar om de lift opnieuw vol te laden als die weer omhoogkwam. Zij bleef geanimeerd praten met de mannen in hun gemeenschappelijke taal, vloog terug naar de keuken en de slaapkamer om te controleren wat ze al moest hebben geweten, dat er niets ontbrak, was achtergelaten. Bij de laatste vracht wurmde ze zich in de lift om beneden te gaan helpen om het busje sneller vol te krijgen. De stemming zat er nu goed in bij de verhuizers en ze namen de tijd, overlegden over de verdeling van de vracht, hoe het bed, die stoelen hierheen konden en die doos daar nog tussen kon worden gezet. Ten slotte werd de dubbele deur vergrendeld. Hij en Jabu konden volgen, met de sleutels voor het nieuwe rijk. Hij had de auto al uit de ondergrondse garage van Glengrove Place gehaald, voor de laatste keer.
De lift was bezet, en hij sprong met drie treden tegelijk de drie trappen op alsof hij weer een schooljongen was, riep bovenaan: laten we gaan!
In zijn vaart struikelde hij bijna: ze drukte zich dichter tegen het deurkozijn.
‘Wat zijn we vergeten?’
Ze bewoog even afwerend haar hoofd, en hij wachtte.
Het was niet iets dat hij kon benoemen, kon verklaren, en vragen wat er aan de hand was zou een soort inbreuk zijn, al is het onmogelijk te accepteren dat er momenten zijn waarop het vertrouwelijke van de intimiteit ontbreekt. Ze zei heel stellig: ik wil niet gaan. Het echode in zijn stilte alsof ze had geschreeuwd. Hij kende haar zo goed, de zuilen van haar dijen dicht bij elkaar, haar halslijn, die hij altijd met zijn gezicht erin begraven, volgde tot haar borsten, maar dit was iemand die hij niet kon aanspreken, wat er ook aan de hand was. Hoe kon hij domweg zeggen: wat is er.
Natúúrlijk is ze dolblij met het huis, verheugt ze zich op het terras waar ze haar kind kan laten spelen in de zon … ze had enthousiast de kamers ingedeeld, ze vond het goed dat hij het huurcontract tekende. Ik wil niet gaan. Ze weet dat dit niets betekent, dat ze weg zijn, dat ze alleen nog maar de deur hoeven te sluiten en de sleutels achter te laten bij de conciërge.
Niets kon het moment kapotmaken. In zijn omhelzing lag besloten dat hij de bruid over de drempel wilde dragen. Ze huilde niet, maar haalde een paar keer ruw en hortend adem. Haar borsten drukten vertrouwd tegen hem aan. Hij vroeg niets, zij zei niets.

Achterlaten, een druppel die de ruimte ingaat. Weg van het huis dat zich over hen ontfermde toen ze nergens, van niemand, mochten samenzijn als man en vrouw. Het clandestiene leven is het kostbare menselijke geheim, de overheid stond je niet toe te trouwen, de kerk wilde je niet trouwen, niet die van hem voor blanken noch die van haar voor zwarten. Glengrove Place. De plek. Onze plek.

 

Copyright © 2013 Nadine Gordimer
Auteursfoto © Victor Dlamini

Uitgeverij De Geus

pro-mbooks1 : athenaeum