In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. Deze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Pepijn Lanen, Marijke Schermer, Femke Ponsioen en Marten Mantel.
Midden november verschijnt Femke Ponsioens debuut Farid. Wij publiceren voor. ‘Farid staart naar zijn schoenen, die Marja voor vandaag extra heeft gepoetst. ‘Ik wil geen terroristje spelen. En ik ben geen moslim!”“Nee, dat weten we,” sust Gabriël, de kleinere versie van Job, maar dan met sproeten als poepspetters in een wc-pot. “Natuurlijk ben jij geen terrorist, maar je lijkt er wel een beetje op. En je zou hem goed kunnen spelen, want je hebt van die donkere ogen die een beetje gemeen kijken en je bent al een Marokkaan, dus dat scheelt.”’
Zes jaar geleden werd Farid naar een kindertehuis gebracht. Zijn moeder stierf tijdens zijn geboorte en hij is ervan overtuigd dat hij haar dood op zijn geweten heeft. Wanneer op school het kerstspel wordt voorbereid, ziet Farid een kans om zich te verlossen van zijn schuldgevoel. Hij zal een wonder verrichten, en Jezus worden is daartoe de eerste stap.Het wonder komt er, maar met een desastreus gevolg.Jaren later moet hij opnieuw onder ogen zien wat hij heeft veroorzaakt.
Femke Ponsioen (1969) studeerde af als dramatherapeut aan de Hogeschool Nijmegen. Ze begeleidde en trainde cliënten voor welzijnsorganisaties, in gevangenissen en in de psychiatrie. Daarnaast volgde ze een opleiding aan de Schrijversvakschool in Antwerpen. Verschillende van haar korte verhalen werden gepubliceerd in literaire tijdschriften. Ze werkt momenteel aan haar roman Een steen leggen.
Na de kerst willen mensen altijd iets goeds doen voor de wereld, omdat ze te veel hebben gegeten, ruzie hebben gemaakt en er een nieuw jaar begint waarin ze eindelijk alles anders gaan doen. Ieder kind van De Viersprong weet dat. Daarom schrijven de mensen zich in bij ‘Kind onder dak’, de organisatie die zorgt voor weekendfamilies, waardoor kinderen uit instabiele opvoedingssituaties toch gezinsvaardig kunnen worden. Farid mag naar het gezin van de familie Knoop. Eerst zijn ze een paar keer bij hem komen kijken: vader Knoop (‘Zeg maar oom Lucas.’), moeder Knoop (‘Zeg maar tante Esther.’), Gabriël en Job, zijn zogenaamde neefjes, en de teckel, Winnie. En nu mag hij een hele dag komen spelen in een heel groot huis dat lijkt op een kindertehuis, maar dan alleen voor Gabriël en Job. De jongens hebben boven, onder het dak, een speciale speelzolder. Die is zo groot dat de kamer van Joris en hemzelf er wel drie keer in past, ziet Farid. Aan de balken hangen een schommel en twee hangmatten. Er staat een grote kast met bakken vol speelgoed tegen de muur met daarnaast een zithoek met een ligbank, zitzakken en een tv. Tegen de andere muur staat een bureau met twee computers. De muur is geschilderd met schoolbordverf, zodat je er met krijt op kunt tekenen. ‘Kom, we gaan terroristje spelen!’ roept Job, de oudste van de twee, een jongen met lang, blond engelenhaar waarmee hij op De Viersprong ongenadig zou worden gepest. Hij pakt een lege, opblaasbare zwemband van de bank. Het is duidelijk dat die daar speciaal voor is neergelegd. ‘Farid, jij bent een moslim die mensen gaat opblazen, en Gabriël is een Jood, net als onze moeder. Jij laat hem de lucht in vliegen met allemaal bommen om je buik die je laat ontploffen. Ik ben van de politie en ik neem moslims die Joden willen vermoorden gevangen en gooi ze in de gevangenis. Daar worden ze in een kelder opgeborgen met kettingen om hun armen en benen die aan de muur vastzitten. Er lopen daar allemaal ratten rond en het is er donker, met spinnenwebben en zo. De moslim krijgt geen eten en geen drinken, behalve gekookte bloemkool en geitenpis. En ik bewaak hem, zodat hij niet kan ontsnappen. Zullen we dat doen?’ Farid staart naar zijn schoenen, die Marja voor vandaag extra heeft gepoetst. ‘Ik wil geen terroristje spelen. En ik ben geen moslim!’ ‘Nee, dat weten we,’ sust Gabriël, de kleinere versie van Job, maar dan met sproeten als poepspetters in een wc-pot. ‘Natuurlijk ben jij geen terrorist, maar je lijkt er wel een beetje op. En je zou hem goed kunnen spelen, want je hebt van die donkere ogen die een beetje gemeen kijken en je bent al een Marokkaan, dus dat scheelt.’ Farid blijft naar zijn schoenen staren en schudt zijn hoofd. ‘Het wordt heel spannend,’ zeurt Job. ‘Kom op Farid, we hebben ons er zo op verheugd.’ Farid balt zijn vuisten en fronst zijn wenkbrauwen. ‘Jullie kunnen de boom in!’ ‘Wauw! Zo zie je er precies goed uit. Kijk, Gabriël!’ ‘Je zou familie kunnen zijn van die schurken,’ fluistert de kleine druiloor vol bewondering. ‘Ik heb geen familie!’ Er springt een klodder spuug van Farids lippen. ‘Wauw!’ roepen Gabriël en Job in koor. Ze blijven tegenover elkaar staan: Farid woedend, met spuug op zijn kin en de neefjes met rode wangen en glanzende ogen. Job wipt van zijn hakken op zijn tenen en weer terug. Tegelijkertijd zwaait hij met de slappe zwemband, waar kleine eendjes op staan die achter een moedereend aan zwemmen. Hij veegt met de rug van zijn hand een denkbeeldige snottebel weg en krabt door zijn haar. ‘Ik zou het echt heel fijn vinden als jij een moslim speelt,’ zegt hij. ‘Je mag Gabriël opblazen in honderd stukken. Dat is toch tof van hem?’ ‘Ik doe het niet,’ sist Farid. ‘Wil je geld?’ vraagt Job. ‘Ik heb een spaarvarken. Ik heb het verstopt, want moslims hebben een hekel aan varkens. Maar omdat jij geen echte bent, mag je hem zien en er wat geld uithalen.’ Farid gaat rechtop staan, steekt zijn borst vooruit en kijkt Job strak aan. ‘Het hele varken,’ antwoordt hij beslist. ‘Ik wil het hele varken. Met alles erin.’ ‘Deal,’ zegt Gabriël, om wiens spaarcentjes het duidelijk niet gaat. Job haast zich naar zijn kamer, waar hij het meeste geld snel uit zijn spaarpot schudt en op een veilige plaats verstopt, vermoedt Farid. Met gespeelde treurigheid komt zijn neef weer naar boven. ‘Het is een hoop geld,’ zucht hij. ‘Maar goed, hier is het. Alsjeblieft.’ Het geld vindt Farid niet zo interessant. Het is het varken waar het hem om gaat. Het heeft een vrolijke kop met vriendelijke ogen, een brede lach en een grappig krulstaartje. Het zou mooi staan op de plank boven zijn bed. Zonder iets te zeggen neemt Farid de spaarpot in ontvangst. Hij pakt de zwemband aan. ‘Wacht,’ zegt Gabriël, ‘ik zal ’m even oppompen.’ Even later staat Farid in het midden van de zolder. Hij voelt zich belachelijk met die opgeblazen eendenkuikens rond zijn buik. Aarzelend begint hij wat rond te sluipen. Daar komt Gabriël. Met een pannenlap op zijn gebogen hoofd en een heilig gezicht schuifelt hij de speelruimte binnen. Wat moet ik nu doen? vraagt Farid zich af. Moet hij de bommen om zijn buik laten afgaan? De Jood zal in brokken uit elkaar spatten, wat een goed idee is. Maar zelf zal hij ook de lucht in knallen. ‘Ik wil niet dood,’ besluit hij. ‘Je hoeft ook niet dood,’ snauwt Job. ‘Je zult het net overleven, anders kan ik je ook niet in de gevangenis gooien. Je mist alleen twee benen, waardoor je niet aan de ketting hoeft omdat je toch niet kunt lopen, dus geen gezeur a.u.b.’ Zenuwachtig komt Gabriël steeds een stapje dichterbij. Hij murmelt gebeden die Farid niet kan verstaan. De aansteller kan zijn spanning niet meer verbergen. Hij probeert zijn ogen neergeslagen te houden om heilig te lijken, maar moet ook opzij loeren om te weten of hij al genoeg in de buurt van zijn moordenaar is. Nu Farid ziet hoe de angsthaas het bijna in zijn broek doet van de zenuwen, krijgt hij plezier in het spel. ‘Sssssalááámi,’ sist hij terwijl hij met de band om zijn middel door de speelkamer sluipt. ‘Ch, Chsss, chsssalááámmmmmi.’ Zijn keel doet er pijn van, zo gaat hij op in de rol van gevaarlijke wildeman. Gabriël trilt nu als een rietje en Job verschuilt zich achter de televisie. Farid draait om zijn slachtoffers heen en slaat zijn klauwen uit. Een paar keer grijpt hij naar het ventiel, om aan te kondigen dat hun eind gekomen is. Gabriël siddert. Job zwaait vanachter de televisie met een waterpistool. Opeens springt Farid op de Jood af en geeft hem met zijn elleboog een dreun in zijn maag, waardoor hij dubbel klapt. Tegelijkertijd schreeuwt hij: ‘bámmmmmmm!’ Zijn slachtoffer schreeuwt het uit. Jammerend valt hij op de grond. Het is niet duidelijk of Gabriël het speelt of echt vergaat van de pijn. Farid hoopt dat hij crepeert. Op hetzelfde moment springt Job uit zijn schuilplaats om Farid met zijn plastic schietwapen op zijn hoofd te rammen. Farid trapt hem van zich af. ‘Klootzak, je houdt je niet aan de spelregels,’ gromt zijn belager. ‘Je hebt geen benen meer, vuile, vieze Turk.’ Voordat Farid zich kan verweren duikt de etter boven op hem en perst alle lucht uit zijn longen. Wat is hij sterk! denkt Farid verwonderd. Job sleurt hem naar een hoek tussen de speelkast en de bank. Hij duwt het hoofd van Farid door een hondenriem en trekt die strak aan. Het uiteinde knoopt hij om een poot van de kast. Om nog adem te kunnen halen moet Farid zijn hoofd schuin op het tapijt leggen, want de riem is van Winnie, dus niet al te lang. Plotseling is Gabriël er ook weer: springlevend, tegen alle spelregels in. Samen met zijn broer bindt hij een sjaal voor Farids mond, een om zijn handen en eentje om zijn voeten. De rest van de middag brengt Farid door op de grond, in een rare kronkel, met zijn gezicht tegen de vloerbedekking, misselijk door gebrek aan frisse lucht en de knellende zwemband die tegen zijn maag drukt. Onderwijl kijken Gabriël en Job naar een video van Lady en de Vagebond.
Copyright © Femke Ponsioen, 2013Auteursportret copyright © Koos Hageraats