Leesfragment: Gelukkige slaven

25 augustus 2013 , door Tom Lanoye
|

Op 28 augustus verschijnt Gelukkige slaven, de nieuwe roman van Tom Lanoye. Wij publiceren voor.

In Gelukkige slaven gaan twee Belgische bannelingen op zoek naar zichzelf in een wereld die te groot en te chaotisch is geworden voor iedereen. In Buenos Aires speelt Tony Hanssen – een voormalige cruise director op de meest luxueuze plezierboten ter wereld – een gevaarlijk spel als toy boy van mevrouw Bo Xiang, de bejaarde echtgenote van een beruchte, steenrijke Chinees. In Zuid-Afrika dringt een heel andere Tony Hanssen – de gevluchte computerspecialist van een gecrashte zakenbank – een wildpark binnen met een precisiegeweer en oorlogsmunitie. 
De ene Tony is een illusieloze loser, de andere Tony een levenslustige nerd. Allebei hopen ze op verlossing. De ene wil zijn vrijheid terug, de andere zijn gezin. Pas als ze elkaar voor het eerst ontmoeten, in weer een ander continent, blijkt hoezeer ze op elkaar zijn aangewezen om hun doel te bereiken. Als ze het al bereiken.

Gelukkige slaven is een Lanoye pur sang: een inktzwarte tragikomedie met onvergetelijke personages en dialogen, een ingenieuze plot en een virtuoze stijl.

Tom Lanoye (1958) is romancier, dichter, columnist, scenarist en theaterauteur. Dit jaar is het precies dertig jaar geleden dat Lanoye, na een paar eigenbeheeruitgaafjes, officieel debuteerde in de Nederlandstalige literatuur. Hij brak door bij het grote publiek met romans als Kartonnen dozenHet goddelijke monster en Sprakeloos, en toneelstukken als Ten oorlogFort Europa en De Russen! Inmiddels is hij een van de meest gelezen en gelauwerde auteurs van de Lage Landen, en kind aan huis bij alle grote Europese theaterfestivals. In 2012 schreef hij het uitstekend ontvangen Boekenweekgeschenk Heldere hemel.

 

Proloog

We vinden Tony Hanssen terug tijdens de hondsdagen van een verstikkende, walmende, besmettelijke zomer. Niet in het uiteenvallende continent waar hij meer dan veertig jaar geleden zijn levenslicht zag. Daar is het winter nu, daar regent het vuile sneeuw op straat en onheilsberichten in alle parlementen en beursgebouwen. We treffen hem aan elfduizend kilometer verderop, in de schaamspleet onder de tropisch gezwollen buik van Brazilië, de open wond genaamd Rio de la Plata, Rivier van Zilver. Ze is breed als een zee, ze ruikt naar petroleum en ingewanden en ze is het voorgeborchte van de Atlantische Oceaan — een deinend, koningsblauw universum vol verborgen gasvelden, scheepswrakken en walviskadavers.
Op de beide oevers van de Rio de la Plata ligt een hoofdstad. In het noorden Montevideo. In het zuiden Buenos Aires, een stad zo groot als een staat. Daar, in San Telmo, een van de oudste wijken, nog gesticht door gevluchte Italianen en ontsnapte negerslaven, de latere bakermat van de tango, de wapensmokkel en de voetbalgekte, treffen wij Tony Hanssen aan. Hijgend en zwoegend in een kitscherig gerenoveerd herenhuis, una casa de turistas, waar hij op de tweede etage een Chinese matrone aan het bevredigen is, op haar aandringen en tegen zijn goesting. Boven hun hoofden wiekt een gammele ventilator, de charmant antieke airco steunt en rammelt luider dan het bed.
Toch zweet Tony zich kapot. En hij is niet de enige, te voelen aan de huid waar hij tegenaan stoot. Hij walgt van zichzelf en heeft medelijden met mevrouw Bo Xiang. Maar stoppen met haar te bevredigen doet hij niet. Ze zou het kunnen begrijpen als een afwijzing. Hoed u voor de wraak van een gekrenkte vrouw op leeftijd. Tony staat voor een fortuin in het krijt bij haar echtgenoot. Dus stoot hij voort. Het is nog geen twee uur in de middag. De lantaarnpalen buiten werpen amper schaduw.

Een exacte naamgenoot van Tony Hanssen staat achtduizend kilometer daarvandaan eveneens te zweten, weliswaar zonder te bewegen. Hij staat in zijn eentje op een heuveltop, in een uithoek van het private wildpark dat hij is binnengedrongen in een wagen met vervalste nummerplaten. Het park heet Krokodilspruit en prijst zich al jarenlang aan als de parel van Mpumalanga, een provincie in het oosten van Zuid-Afrika. Hier dient de avond zich al aan. De hitte neemt af, het groen verliest zijn glans, er duiken gierende zwaluwen op. Straks valt de duisternis, volslagen en onherroepelijk als de machete in de nek van een springbok.
Tony Hanssen heeft dit park niet uitgepikt om zijn markante benaming, maar om zijn wildbestand en zijn ligging. De bescheiden luchthaven van Phalaborwa en de grens met Mozambique bevinden zich vlakbij, de grotere luchthaven van Polokwane ligt maar tweehonderd kilometer verderop, aan andere vluchtroutes ontbreekt het niet. Hij heeft de snelste 4X4 pick-uptruck op de kop getikt die er handje contantje te vinden was op de zwarte markt van Johannesburg. Het aanbod viel tegen. Het assortiment gestolen bmw’s was groter. De meeste daarvan hadden behalve een uitnodigend chique leren bekleding en getinte ramen ook een opvouwbaar dak. Twee keer onveilig. In Johannesburg carjackers, in dit park vrijpostige leeuwen. De carjackers schieten je zonder uitleg de hersens uit het lijf, de leeuwen komen eerst liggen dommelen op je zeildoeken dak en rijten het dan pas open met hun klauwen. Voor je het weet ben je een snack. Je hoefde geen neuroot te zijn, hield Tony zich dagelijks voor, om te vrezen voor a worst case scenario. Vandaag de dag was paranoia een ander woord voor nuchterheid.
Tijdens zijn vorige verblijf, amper twee jaar geleden — toen nog in het gezelschap van zijn gezin — lazen hij en zijn vrouw in de krant met afgrijzen het relaas van een solitaire mannetjesolifant in de Kruger Wildtuin, hier vlakbij. Het dier was, bij wijze van schijnaanval, trompettend en met zijn oren flapperend op een sportwagen afgestormd. De verschrikte bestuurder schakelde verkeerd. Vooruit in plaats van achteruit. De olifant begreep het als een tegenaanval. Hij rukte met zijn slurf het opvouwbare dak weg, kantelde met zijn slagtanden de rest van het vehikel om en trapte het als een koekblik in elkaar tot het geschreeuw onder zijn poten verstomde. In een kadertje somde de krant andere recente dodelijke aanvallen op. De nijlpaardmoeder bleef de grootste seriemoordenaar. Je kwam best niet tussen haar en haar jong terecht, waarschuwde het commentaar. Ze attaqueerde je tegen dertig kilometer per uur, even wendbaar als een merrie, haar tweehonderdvijftig kilo ten spijt. Ze trapte je tot moes, hoofd eerst, en keerde dan gezapig schommelend naar haar jong terug.
Tony bevindt zich hier al een uur. Het uitzicht blijft hem intimideren. Een oranjerode bol, laaghangend en buitenissig van omvang, doet het landschap zinderen als een Bijbelprent. Vóór hem ligt een toegangspoort naar nergens, gemaakt van twee rotswanden. Ze rijzen honderden meters hoog op, kilometers ver. Een majesteitelijk litteken, een ravijn dat zijn naam niet heeft gestolen: God’s Own Window. De Veranda van de Allerhoogste.
Dichterbij, aan de voet van zijn uitkijkheuvel, lonkt een drenkplaats, omgeven door wat riet en een paar schamele, bestofte bosjes. Bij de waterlijn pikken steltvogels naar ongedierte. Het oppervlak rimpelt dankzij het opstekende avondbriesje. Of dankzij de onzichtbare, getande muilen vlak onder de waterspiegel. In dit land ben je nergens zeker van — Afrika blijft Afrika, zeker voor de Europeaan. Tony kijkt nog één keer om zich heen en haalt dan het geweer tevoorschijn waarmee hij nooit eerder heeft geschoten. Zijn 4X4 staat als een pantservoertuig achter hem.
Het is voor het eerst sinds zijn legerdienst dat hij een schot zal lossen. Hij vreest de knal dicht bij zijn oor, maar hij is nog beduchter voor de echo. Hoeveel minuten heeft hij, nadat de laatste weergalm zal zijn weggestorven in Gods Veranda? Hoe snel bereikt hij het gat dat hij vanmorgen in de afrastering heeft geknipt en provisoir heeft toegedekt? Hij bevindt zich ver van alle gangbare routes voor bezoekende kiekjesjagers. Zijn iPhone moet dienen als kompas.
Met een hoekje van zijn klamme zakdoek poetst hij de glaasjes van de vizierkijker op. Muggen zoemen rond zijn slapen. De hemel kleurt steeds roder, alsof iemand zich in een teil warm water de polsen heeft geopend.

De Tony in Krokodilspruit is iets jonger dan de Tony in San Telmo. Minder breed in de schouders, ook smaller in de lenden. Zijn haar is lichter en vertoont meer neiging om te krullen, zijn lippen zijn wat voller en zijn gezicht staat permanent verongelijkt, op het smartelijke af. Maar hun lengtes zijn vergelijkbaar, hun ogen van hetzelfde onbestemde bruin. Er zijn broers die meer verschillen van elkaar.
Misschien lopen er zelfs ergens nog een derde en een vierde naamgenoot rond, van ongeveer dezelfde leeftijd. Hanssen is een courant patroniem in hun land van herkomst, heel wat mannen van hun generatie heten Tony. Misschien vertonen ook die derde en vierde een zekere fysieke gelijkenis. Maar nooit zal tussen hen een band ontstaan zoals tussen deze twee. De ene wanhoopt, de andere mikt en knarsetandt, en ze weten geen van beiden dat de ander bestaat. Nog minder vermoeden ze dat hun levenswegen zich over luttele dagen zullen kruisen in weer een ander continent. Het kraambed van de toekomst.
Maar zover is het nog niet. Voorlopig zoeken in Afrika de mieren zich nog een weg over Tony’s bestofte safarischoenen. En voorlopig piepen in Zuid-Amerika de veren van Tony’s matras nog aanhoudend en zachtjes als gemartelde ratten.

© 2013 Tom Lanoye
www.uitgeverijprometheus.nl
www.lanoye.be
Auteursportret © Tessa Posthuma de Boer.

pro-mbooks1 : athenaeum