Leesfragment: Geschiedenis van de vooruitgang

24 maart 2013 , door Rutger Bregman
|

Op 28 maart verschijnt Geschiedenis van de vooruitgang, van Rutger Bregman. Wij publiceren voor.

De geschiedenis van de vooruitgang nadert haar einde. Wij zijn rijker, gezonder en veiliger dan ooit, maar voelen ons steeds vaker tekortgedaan. Waar komt dat onbehagen vandaan? Waarom heeft de vooruitgang zijn beloftes niet ingelost? Op zoek naar antwoorden neemt historicus Rutger Bregman de lezer mee op een reis van de Oerknal tot nu, van het vlaggenschip van Columbus naar het laboratorium van Thomas Edison, van de oudste grotschilderingen naar de beursvloeren op Wall Street. Bregman verweeft natuurkunde en archeologie, biologie en psychologie, filosofie en geschiedenis in één wervelend betoog.

Bregman (1988) is historicus en schrijver. Hij studeerde aan de universiteit van Utrecht en Los Angeles, en doceerde aan de universiteit van Utrecht. Bregman schreef voor nrc.nextHet Parool, Trouw, en De Groene Amsterdammer. Momenteel is hij redacteur bij de Volkskrant. In februari 2012 debuteerde hij met het boek Met de kennis van toen. Actuele problemen in het licht van de geschiedenis

 

Proloog

1

Vierentwintig jaar geleden ben ik geboren in een land dat af is. Al mijn hele leven staat Nederland boven in de internationale ranglijstjes. Beste gezondheidszorg, veiligste verkeer, hoge inkomens, grote pensioenpotten, dalende criminaliteit, schone straten – als je een middeleeuwer zou vragen hoe de Tuin van Eden eruitziet, dan zou mijn thuisland hoge ogen gooien.
En toch klopt er iets niet. Het is niet te verkroppen dat een land af is. Soms lijkt het wel alsof de mens leeft bij de gratie van tegenslag en we zonder wezenlijke ellende alleen nog kunnen klagen over de vooruitgang zelf. Over de torenhoge kosten van die beste gezondheidszorg, over de files in dat veiligste verkeer, over de trage groei van die hoge inkomens, over de verdeling van die grote pensioenpotten, over onze groeiende gevoelens van onveiligheid in een steeds veiligere wereld of desnoods over hondenpoep.
In de Tuin van Eden is er geen plaats meer voor de vooruitgang. Het paradijs is immers al af. Maar aan het einde van zijn geschiedenis blijkt: we kunnen niet zonder. De grenzen van de vooruitgang zijn vooral niet te verkroppen omdat ze niet passen binnen ons wereldbeeld. Groei is de hoeksteen van het moderne denken. De gedachte dat er ooit een einde aan komt – bijvoorbeeld omdat we al rijk genoeg zijn, of omdat de aarde onleefbaar wordt – is pure ketterij.
Politici die zich op het ene moment zorgen maken over de uitstoot van broeikasgassen, pleiten op het andere voor een econo- mische ‘groeiagenda’. In de ene zin maken ziekenhuisbestuurders zich druk over de stijgende zorguitgaven, in de volgende pochen ze over hun gestegen omzet. Banken doen er alles aan de grootste te worden, om later te kniezen dat ze ‘too big to fail’ zijn. Iedereen met een vinger in de pap, van de Nederlandse regering tot de Chinese partijleiding, van het Internationaal Monetair Fonds tot het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, zegt: blijf groeien, blijf consumeren. Juist in tijden van crisis.
Groei is de enige zingeving die we nog overhebben, maar wezenlijke vooruitgang kan die groei de rijke wereld niet meer bieden. Het lijkt wel alsof het kopen van spullen die we niet nodig hebben de definiërende activiteit van het moderne bestaan is geworden. Er hangt veel van af: onze gemoedsrust, en die van de wereldeconomie. Zonder het smeermiddel van de groei is een betere wereld nauwelijks meer denkbaar.
Dit is dan ook het moment, meer dan ooit, om ons te bezinnen op de geschiedenis van de vooruitgang. Misschien wel de grootste uitvinding van de afgelopen tienduizend jaar, het kapitalisme en zijn vrije markt, heeft ons verder gebracht dan ooit. Dit boek is er een lofzang op. Maar toch, als die middeleeuwer even zou kunnen rondneuzen in ons paradijs aan de Noordzee, dan zou ook hij zich realiseren: dit is de Tuin van Eden niet.
De geschiedenis van de vooruitgang is nog niet ten einde en Nederland is nog lang niet af.
Wat we wel weten, is dat de koopman in zijn eentje het leven niet langer beter kan maken. De tijd is aangebroken om nieuwe collectieve doelen te stellen. Daarvoor zullen we naast de boekhouder, de koopman en de econoom ook de geschiedschrijver, de wijsgeer en de dominee moeten raadplegen. Als we nadenken over morgen, dan slaan we nu nog de catalogus van vandaag open. Maar of we er nu in geloven of niet, de grenzen van het oude vooruitgangsgeloof zijn in zicht. Stuiten we niet op de grenzen van de aarde, dan stuiten we op de grenzen van onszelf – van ons vermogen om zin te geven aan ons leven. Het enige wat dan nog rest, is klagen over ons armzalige lot.
Dat zou een treurig en onverdiend einde van de geschiedenis van de vooruitgang zijn. Ik ben er juist van overtuigd dat die geschiedenis een toekomst heeft.

2

Er is iets raars aan de hand met het paradijs dat Nederland, en eigenlijk het hele Westen, volgens de internationale ranglijstjes zou moeten zijn. Meer dan wie ook zich kan herinneren woekert het verlangen naar vroeger. De nostalgie doet de vooruitgang vergeten.
Kleine voorbeelden kunnen daarin veelzeggend zijn. Zo zijn het gouden tijden voor Radio Nostalgia. De zender werd in 2009 gelanceerd en is inmiddels een daverend succes. Doelgroep: ‘de maatschappelijk teleurgestelde en gemakzoekende mens’. Muziek uit de jaren vijftig en zestig, stoffige anekdotes van de luisteraars – het bleek een schot in de roos. Maar liefst 1,4 miljoen Nederlanders stemden in november 2011 af op de Evergreen Top 1000. Bij Radio Nostalgia weten ze: nostalgie heeft de toekomst.
Maar niet alleen in Nederland worden de plaatjes grijsgedraaid. De wereldwijde muziekindustrie is verslaafd aan haar eigen verleden. Bandreünies, remakes van klassiekers en vinylplaten moeten de muzikanten en hun liefhebbers vandaag op de been houden. En ze kunnen ook niet anders, want de muzikale creativiteit lijkt te zijn opgedroogd. Daar is nu ook wetenschappelijk bewijs voor. Begin 2012 publiceerden Spaanse onderzoekers in het vooraanstaande tijdschrift Nature over hun grootscheepse onderzoek naar 464.411 popliedjes uit de periode 1955 tot 2010. Conclusie: de populaire muziek is steeds eentoniger geworden.
De onderzoeksleider adviseerde artiesten om meer liedjes uit de jaren vijftig en zestig te recyclen, met iets simpeler akkoorden en andere instrumenten. Het resultaat wordt als ‘nieuw, modieus en baanbrekend’ gezien, verzekerde hij. Volgens de onderzoe- kers werd er in de jaren zestig van de vorige eeuw veel meer geëxperimenteerd met muziekstijlen.
De moderne nostalgie gaat nog verder. Zo betaalde Facebook maar liefst een miljard dollar voor een mobiele telefoonapp (Instagram) die foto’s moedwillig vaag, verkleurd en korrelig maakt. En de beste film van 2011, The Artist, zwijgt zoals de eerste films dat deden. Vintage is het nieuwe hip.
Ook buiten de populaire cultuur woekert de nostalgie. Politieke partijen verlangen naar hun ideologische veren van weleer en blijven krampachtig herbronnen. Een rancuneuze vorm van nostalgie, het doemdenken, is de drijvende kracht achter het nieuwe populisme, van Tea Party tot Occupy, van Sarah Palin tot Geert Wilders. Zelfs onze revolutionairen zijn nostalgisch. De tentenkampen van Occupy zijn net openluchtmusea, inclusief de klanken van Bob Dylan, Das Kapital onder het kussen en de kleding van zolder.
De nostalgie heeft de tijd stilgezet. In een werkelijkheid die langzaam sepia kleurt lijkt iedereen het over één ding eens te zijn: vroeger was alles beter.
Nostalgie is iets dat we van oudsher associëren met ouderen, de belangrijkste doelgroep van Radio Nostalgia. Maar de helft van de 1,4 miljoen luisteraars naar de Evergreen Top 1000 behoorde niet tot de doelgroep. Zie het als een vorm van vergrijzing, maar dan verkeerd om – een vergrijzing die zich niet in demografisch, maar in geestelijk opzicht voltrekt. Terwijl we fysiek steeds langer jong blijven, worden we sociaal steeds sneller oud. Demonstreerden studenten vroeger nog tegen oorlog, kruisraketten en apartheid, nu ontmoet ik overal leeftijdsgenoten die zich zorgen maken over hun studiefinanciering, of erger nog, hun pensioen.
Aan de oppervlakte zijn we nog gelukkig, dat is steevast de uitkomst van menig (opinie)onderzoek. Maar tegelijkertijd groeit een diep gevoel van onbehagen onder alle lagen van de bevolking. Meer dan driekwart van de Nederlanders gelooft dat het de verkeerde kant op gaat met hun land dat het zo goed doet in de ranglijstjes. Deze optimismekloof – ‘met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’ – is kenmerkend voor alle rijke landen. Het is funest voor het geloof in de vooruitgang.

3

Eén enkele, bedrieglijk eenvoudige vraag vormde de aanleiding voor dit boek: hoe kunnen we het succes verklaren van Radio Nostalgia, van de opkomst van het muzikale heimwee, het prijskaartje van Instagram, de Oscars voor de stomme film The Artist, de nostalgie en het doemdenken waar de hele samenleving van is doordrongen? Of anders geformuleerd: waarom denken steeds meer mensen dat ‘vroeger alles beter was’, terwijl dit overduidelijk niet het geval is?
Voor een antwoord op die vraag gaan we van de oerknal tot nu, vliegen we van het mysterieuze Paaseiland naar de smeltende kappen van de Noordpool, beklimmen we de ruïnes van de Maya’s en de resten van de Berlijnse Muur, en gaan we te rade bij archeologen, natuurkundigen, biologen, neurologen, filosofen, sociologen en historici.
De zoektocht begint bij het mysterie van de nostalgie zelf. Dat mysterie stelt de geschiedkundige voor een groot raadsel. Niet het verhaal van de nostalgie, maar het verhaal van de vooruitgang moest immers het grote verhaal van de moderne tijd worden. De uitvinding van het vooruitgangsgeloof, ongeveer drie eeuwen geleden, moest de wereld voor eens en altijd maakbaar maken. In de negentiende eeuw was bijna iedereen het er nog over eens: menselijke inspanningen, op cultureel, politiek of technologisch vlak, konden het leven daadwerkelijk verbeteren. Als een betere wereld niet meteen onder handbereik van de tijdgenoten was, dan was die wereld er toch zeker voor het nageslacht.
Zelfs toen twee wereldoorlogen steden en landen in puin achterlieten hield het vooruitgangsgeloof zich staande. De Europese Unie zou eeuwige vrede brengen op het continent van eeuwig bloedvergieten, de Verenigde Naties zouden een nieuwe wereldorde vestigen. De Pax Americana onder leiding van de eerste zelfbenoemde globocop brak aan. Toen de Berlijnse Muur en even later ook de Sovjet-Unie instortten, leek er nog maar één weg vooruit: die van het Westen. De Geschiedenis, met een hoofdletter, was ten einde gekomen. De klok zou nog wel doortikken, maar het grote verhaal van de vooruitgang was afgelopen. Met de komst van de liberale democratie en het wereldwijde kapitalisme was de vooruitgang gestold en het summum van beschaving bereikt. Dichter bij het paradijs waren we nog nooit geweest.
Maar dat was 1989. Het optimisme bleek van korte duur. Sommige profeten, die zichzelf ‘postmodern’ noemden, waren al begonnen met het ontkrachten van wat zij de ‘mythe van de vooruitgang’ noemden. Volgens hen hadden we er al die tijd naast gezeten: vooruitgang zou geen realiteit zijn, maar slechts een manier van spreken, een discours. De patroonheilige van het postmodernisme, Richard Rorty (1931-2007), zag het woord ‘vooruitgang’ als onderdeel van ons ‘finale vocabulaire’. Zulke woorden geven het leven wel betekenis, maar zijn eigenlijk niet meer dan prettige illusies.
Rorty voegde er nog wel aan toe dat we termen als ‘groei’, ‘ontwikkeling’ en ‘vooruitgang’ niet kunnen relativeren zonder in een zingevingscrisis te belanden. Maar het was al te laat. De maakbaarheidsillusie was uiteengespat.
En ja, wie zou in deze tijden van obesitas in plaats van honger, keuzestress in plaats van armoede, en onveiligheidsgevoelens in plaats van werkelijke gevaren, durven beweren dat het leven er in de afgelopen eeuwen ook maar een heel klein beetje beter op is geworden? De postmoderne wijsgeren weten het zeker: vooruitgang is voor het internationale grootkapitaal of voor sukkels.
Laat ik maar eerlijk zijn: ik behoor tot de laatste categorie. Want ik geloof in vooruitgang. In dit boek zal ik dat geloof op schaamteloze wijze delen. Hoewel de postmoderne wijsgeren vast gelijk hebben dat de vooruitgang deel uitmaakt van een levensgevaarlijk utopisch vocabulaire, toch ben ik blij dat ik nu leef en niet – bijvoorbeeld – in een middeleeuwse, ranzige en levensgevaarlijke stad. Filosofisch zal dat wel niet helemaal zuiver wezen, maar dat neem ik graag op de koop toe. Voordat we onze gevoelens van onbehagen tot een selffulfilling prophecy maken, stel ik voor dat we – als geluksvogels die de tijd hebben om boeken te lezen – stilstaan bij wat ons leven werkelijk de moeite waard maakt. Dat is een kwestie van stilstaan bij de geschiedenis van de vooruitgang.
Maar dit boek is meer dan een vrolijke vertelling. De geschiedenis van de vooruitgang kent ook een schaduwkant. Het is de kant waar de neanderthalers, de mammoeten, de ketters, de Inca’s, 6 miljoen joden en zoveel anderen zijn beland. Deze zogenaamde ‘barbaren’, de pechvogels die de trein van de vooruitgang niet konden bijhouden, zijn ten onder gegaan in de naam van wat zichzelf ‘beschaving’ noemde.
Aan de donkere zijde van de vooruitgang moeten we ook het moderne onbehagen zoeken. Het besef dat de vooruitgang slachtoffers maakt is sterker dan ooit. De socioloog Zygmunt Bauman schrijft dat we leven in een ‘vloeibare moderniteit’ – een tijd waarin relaties broos zijn en banen onzeker, en waarin het leven een aaneenschakeling van kortetermijnprojecten is. In de afgelopen decennia zijn we niet alleen rijker, gezonder en veiliger, maar ook depressiever, eenzamer en gestrester geworden. De oeroude vraag, waarmee de mens zich al 50.000 jaar onderscheidt van de dieren, dringt zich weer in alle hevigheid op:
Waartoe zijn wij op aarde?
Het voelt bijna gênant om erover te beginnen. We kennen de antwoorden wel, maar geloven er steeds minder in. De moderne vooruitgang wordt niet gedreven door verwondering, maar door verontrusting. ‘Vooruitgang is veranderd in een soort eindeloze en ononderbroken stoelendans,’ schrijft Bauman, ‘waarbij een ogenblik van onoplettendheid tot onherroepelijke nederlaag en uitsluiting leidt. In plaats van grote verwachtingen en zoete dromen brengt de “vooruitgang” slapeloze nachten en nachtmerries van “in de steek te worden gelaten” – de trein te missen, of uit het raam van een snel optrekkend voertuig te vallen.’
Ik ben een optimist, maar kan de bezorgde lezer niet alleen maar geruststellen. Dit boek gaat ook over dingen waar we voor vrezen: achteruitgang, rampen en het onvermijdelijke einde van alle beschaving. Diep vanbinnen weten we ook wel dat we nu weinig te klagen hebben. Maar als we uitzoomen van ons klein menselijk leed, dan zien we donkere wolken zich samenpakken. Vooruitgang en rampspoed gaan maar al te vaak hand in hand.
De belangrijkste stelling die ik in dit boek wil verdedigen is zowel eenvoudig als bescheiden: geen enkele beschaving kan zonder geloof in de vooruitgang, maar ieder vooruitgangsgeloof slaat vroeg of laat op hol. Als we niet snel leren om zowel ons optimisme als ons pessimisme in toom te houden, dan zijn we gedoemd een geschiedenis vol vooruitgangscatastrofes te herhalen: oorlogen, crashes, natuurrampen en – in het ergste geval – het einde van de menselijke soort.

4

De geschiedenis van de vooruitgang komt voorbij in vijf delen. In het eerste deel stel ik vast waar we het eigenlijk over hebben als we over de ‘vooruitgang’ spreken. In het tweede deel beschrijf ik de grote geschiedenis van de vooruitgang, van de oerknal tot nu. Dat is een wereldgeschiedenis van botsende beschavingen die desondanks steeds meer op elkaar gaan lijken. In het derde deel, over de kleine geschiedenis van de vooruitgang, ligt de nadruk op het denken over de vooruitgang in de afgelopen drieduizend jaar. Het komen en gaan van het (westerse) vooruitgangsgeloof, in de geschriften van theologen, filosofen en wetenschappers, maar ook in de hoofden van politici, kooplieden en arbeiders, loopt als een rode draad door deze geschiedenis heen. In het vierde deel is het tijd om de balans op te maken: hebben we vooruitgang geboekt?
Tot slot gaan we op zoek naar een vooruitgangsgeloof dat niet op hol slaat, maar wel blijft inspireren. Want hoewel er reden is tot weemoed, zie ik ook dat mensen moe worden van de nostalgie om hen heen. Er is behoefte aan een nieuwe taal om de toekomst te doen herleven, een nieuw geloof om tot vooruitgang te inspireren.
Aan het einde van de negentiende eeuw proclameerde de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche dat God dood was. Een eeuw later werd de lijkrede van de grote ideologieën uitgesproken. Sindsdien kunnen oude dogma’s en ideologische blauwdrukken de meesten van ons niet langer inspireren. Maar hoewel we onze oude goden niet uit de dood kunnen doen opstaan (dat verlangen zou slechts nostalgisch zijn), geloof ik toch dat de taal voor de toekomst niet alleen in het heden, maar ook in het verleden moet worden gezocht – in de geschiedenis van de vooruitgang.
Dit is een ambitieus boek. Om het verhaal van de vooruitgang aan de strenge eisen van de geschiedwetenschap te laten voldoen zou het een doorwrochte pil van een paar kilo moeten zijn geworden. Met als onvermijdelijk gevolg dat niemand het zou lezen. Mijn onderwerp is te groot en mijn kennis te klein voor een dergelijke uiteenzetting. Daarom heb ik ervoor gekozen om het verhaal zo veel mogelijk te vertellen, zoals een historicus dat aan de borreltafel doet. Dit vergroot mijn subjectiviteit, maar ondertussen hoop ik aan overtuigingskracht te winnen. Ik ben op zoek gegaan naar de fascinerende en grote verhalen, maar ook naar de kleine en toch veelzeggende anekdotes.
Het nut van deze reis? Dat ontleen ik aan woorden waarvan wordt verteld dat ze lang geleden op een muur van de Tempel van Apollo in Delphi werden gebeiteld. De oude Grieken reisden er van heinde en verre naartoe, op zoek naar goddelijke raad. ‘Gnothi seauton, ken uzelf ’ was het advies. Ik denk dat we voor ware zelfkennis een totaalperspectief nodig hebben, vol geschiedenis, astronomie, biologie, filosofie, en al die andere studies die ons in staat stellen om de betekenis en zin van ons leven in dit immense heelal te doorgronden. ‘Ken uzelf ’ wordt dan al snel ‘ken onszelf ’ – we zijn immers de kinderen van onze tijd en geschiedenis.
De Engelse filosoof Bertrand Russell schreef in 1935 een prachtig essay over de benodigde kennis, die op het eerste oog misschien nutteloos is: ‘Wat we nodig hebben is niet het ene of het andere stukje informatie, maar kennis die ons in staat stelt om een idee te krijgen van de doelen in het menselijk leven als geheel: kunst en geschiedenis, bekendheid met het leven van heroïsche individuen, en enig begrip van de merkwaardige toevalligheid en kortstondigheid van de mens in de kosmos – dat alles beschouwd met een gevoel van trots over wat typisch menselijk is, de macht om te zien en te weten, om edelmoedigheid te ervaren en om te denken met begrip.’
Het is nogal wat, ik weet het. Maar het is de moeite van het proberen meer dan waard.

 

Copyright © 2013 Rutger Bregman en De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum