Leesfragment: Het huis van de vier winden

27 november 2015 , door Elif Shafak

3 december verschijnt de nieuwe roman van Elif Shafak, Het huis van de vier winden (Honour, vertaald door Frouke Arns en Manon Smits). Wij publiceren voor. 'Ik heb er heel wat keren over gedacht hem te vermoorden. Ik heb gedetailleerde plannen gemaakt die draaiden om geweren, vergif, of beter nog, een stiletto – een soort poëtische gerechtigheid. Ik heb ook overwogen om hem te vergeven, volledig en oprecht. Uiteindelijk is het me geen van beide gelukt.'

‘Mijn moeder is twee keer gestorven. Ik heb mezelf beloofd dat ik haar geschiedenis niet in de vergetelheid zou laten raken …’ Esma, een Koer­ dische vrouw in Londen, probeert zich te verzoenen met de gruwelijke moord die haar broer heeft gepleegd. Ze vertelt over haar moeder Pem­ be, die als jonge vrouw Turkije verruilt voor Engeland. Daar hoopt ze op een beter bestaan met haar man Adem. Hun huwelijk is echter niet geba­ seerd op liefde en het gezin valt langzaam uit elkaar. Adem verlaat vrouw en kinderen voor een stripper. Als ook Pembe amoureuze gevoelens voor een ander krijgt, besluit zoon Iskender in te grijpen. De familie-eer moet gered worden en geen prijs is daarvoor te hoog.

Elif Shafak (Turkije, 1971) studeerde vrouwenstudies en promoveerde in de politicologie. Ze combineert een academische loopbaan met het schrijverschap. Orhan Pamuk noemt deze geëngageerde schrijfster de beste Turkse au­ teur van het begin van de eenentwintigste eeuw.

Bij De Geus verschenen de romans Het luizenpaleis, De bastaard van Istanbul, De heilige van de beginnende waanzin, Geheim, Zwarte melk en Liefde kent veertig regels [voorpublicatie]
.

 

Esma

Londen, 12 september 1992

Mijn moeder is twee keer gestorven. Ik heb mezelf beloofd dat ik haar geschiedenis niet aan de vergetelheid zou prijsgeven, maar ik had nooit de tijd of de zin of de moed om erover te schrijven. Dat wil zeggen, tot voor kort. Ik denk niet dat ik ooit een echte schrijfster zal worden, en daar heb ik nu ook wel vrede mee. Ik heb een leeftijd bereikt waarop ik mijn beperkingen en mislukkingen beter kan accepteren. Maar ik moest het verhaal vertellen, al was het maar aan één iemand. Ik moest het naar een of andere uithoek van het universum sturen, waar het vrij kon rondzweven, weg van ons. Die vrijheid was ik aan mama verplicht. En ik moest het dit jaar af hebben. Voordat hij uit de gevangenis zou komen.

Over een paar uur zal ik de sesamhalva van het fornuis halen, hem laten afkoelen op het aanrecht en mijn man een kus geven, waarbij ik doe alsof ik de bezorgde blik in zijn ogen niet zie. Dan ga ik de deur uit met mijn tweelingdochters – zeven jaar oud, vier minuten na elkaar geboren – en breng hen naar een verjaardagsfeestje. Onderweg zullen ze ruziemaken, en ik zal ze voor deze ene keer geen uitbrander geven. Ze zullen zich afvragen of er een clown op het feestje zal zijn, of nog beter, een goochelaar.
‘Net als Harry Houdini’, zal ik zeggen.
‘Harry wie?’
‘Hoe-dienie zei ze, Dombo!’
‘Wie is dat, mammie?’
Dat zal pijn doen. Een scheut als een bijensteek. Aan de oppervlakte stelt het niet veel voor, maar van binnen brandt het steeds erger. Ik zal – als zo vaak – beseffen dat ze niets weten over hun familiegeschiedenis omdat ik hun zo weinig verteld heb.
Ooit, wanneer ze er klaar voor zijn. Wanneer ik er klaar voor ben.
Als ik de meisjes heb afgezet, maak ik nog een praatje met de andere moeders die zijn komen opdraven. Ik zal de gastvrouw eraan herinneren dat een van mijn dochters een notenallergie heeft, maar aangezien ze zo moeilijk uit elkaar te houden zijn is het beter om op alle twee te letten en te zorgen dat ze geen van beiden iets eten waar noten in kunnen zitten, dus ook geen verjaardagstaart. Dat is een beetje oneerlijk ten opzichte van mijn andere dochter, maar dat heb je nu eenmaal soms tussen broers en zussen, die oneerlijkheid, bedoel ik.
Dan stap ik weer in mijn auto, een rode Austin Montego die mijn man en ik allebei gebruiken. De reis van Londen naar Shrewsbury duurt drieënhalf uur. Misschien moet ik vlak voor Birmingham even een pitstop maken. Ik zal de radio aan houden – de muziek zal helpen de spoken te verdrijven.
Ik heb er heel wat keren over gedacht hem te vermoorden. Ik heb gedetailleerde plannen gemaakt die draaiden om geweren, vergif, of beter nog, een stiletto – een soort poëtische gerechtigheid. Ik heb ook overwogen om hem te vergeven, volledig en oprecht. Uiteindelijk is het me geen van beide gelukt.

*

Als ik in Shrewsbury aankom, zal ik de auto voor het treinstation parkeren en dan de vijf minuten lopen naar het grauwe gevangenisgebouw. Leunend tegen een muurtje of ijsberend over straat zal ik tegenover de hoofdingang wachten tot hij naar buiten komt. Ik weet niet hoelang dat zal duren. En ik weet ook niet hoe hij zal reageren als hij me ziet. Ik ben al ruim een jaar niet meer bij hem op bezoek geweest. Eerst ging ik regelmatig, maar toen de dag van zijn vrijlating dichterbij kwam ben ik er gewoon mee gestopt.
Op een gegeven moment zal de massieve deur van binnenuit openzwaaien en zal hij naar buiten komen wandelen. Hij zal omhoogturen naar de bewolkte hemel, niet gewend aan dat weidse uitspansel boven zijn hoofd na veertien jaar opsluiting. Ik stel me hem voor als een wezen van de duisternis, knipperend tegen het daglicht. Intussen zal ik op mijn plek blijven staan, waar ik tel tot tien of tot honderd of tot drieduizend. We zullen elkaar niet omhelzen. We zullen elkaar geen hand geven. Een wederzijds knikje en een karige begroeting, met dunne, verstikte stem. Als we bij het station komen, springt hij in de auto. Ik zal verbaasd constateren hoe atletisch hij is. Hij is tenslotte nog steeds een jongeman.
Als hij een sigaret wil roken, zal ik geen bezwaar maken, ook al vind ik het vreselijk stinken en sta ik niet toe dat mijn man in de auto of in huis rookt. We rijden door het Engelse platteland, langs stille weiden en open velden. Hij zal naar mijn dochters informeren. Ik zal hem vertellen dat het goed met hen gaat, dat ze groeien als kool. Hij zal glimlachen, al heeft hij geen flauw idee wat het ouderschap inhoudt. Ik zal, op mijn beurt, niets aan hem vragen.
Ik zal een cassettebandje bij me hebben om af te spelen. De grootste hits van ABBA – alle liedjes die mijn moeder altijd neuriede tijdens het koken of poetsen of naaien. ‘Take a Chance on Me’, ‘Mamma Mia’, ‘Dancing Queen’, ‘The Name of the Game’ … want ze zal meekijken, daar ben ik van overtuigd. Moeders gaan niet naar de hemel als ze doodgaan. Ze krijgen speciale toestemming van God om nog wat langer te blijven en over hun kinderen te waken, ongeacht wat er tussen hen is voorgevallen tijdens hun korte sterfelijke leven.
Terug in Londen, als we op Barnsbury Square aankomen, zal ik een parkeerplaats zoeken, in mezelf mopperend. Het zal beginnen te regenen – piepkleine kristallen druppels. Eindelijk zullen we een plekje vinden waar ik de auto na talloze manoeuvres in weet te persen. Ik kan mezelf wel wijsmaken dat ik een goede chauffeur ben, tot het op inparkeren aankomt. Ik vraag me af of hij me zal gaan uitmaken voor zo’n typische vrouw achter het stuur. Vroeger zou hij dat zeker gedaan hebben.
We zullen samen naar het huis lopen, de straat rustig en helverlicht achter ons en voor ons. Heel even zullen we onze omgeving vergelijken met ons oude huis in Hackney, het huis aan Lavender Grove, ons verwonderend over hoe anders alles nu lijkt, en hoe de tijd verder is gegaan, ook al konden wij dat zelf niet.
Eenmaal binnen zullen we onze schoenen uittrekken en pantoffels aandoen – klassiek antraciet voor hem, een paar van mijn man, en voor mij bordeauxrode instappers met pompons. Zijn gezicht zal wit wegtrekken als hij die ziet. Om hem gerust te stellen zal ik hem vertellen dat het een cadeau van mijn dochters was. Hij zal opgelucht ademhalen, omdat hij beseft dat het niet die van haar zijn. De gelijkenis berust puur op toeval.
Vanuit de deuropening zal hij toekijken terwijl ik thee zet, die ik hem serveer zonder melk en met veel suiker, tenminste, als zijn gewoonten niet zijn veranderd in de gevangenis. Dan pak ik de sesamhalva. We gaan samen bij het raam zitten, met porseleinen kopjes en bordjes in de hand, als deftige vreemden, kijkend hoe het regent op de viooltjes in mijn achtertuin. Hij zal me complimenteren met mijn kookkunsten, zeggen hoezeer hij de sesamhalva gemist heeft, ook al zal hij een volgende portie beleefd afslaan. Ik zal hem vertellen dat ik mama’s recept tot op de letter nauwkeurig volg, maar dat de halva toch nooit zo goed lukt als die van haar. Dat zal hem de mond snoeren. We zullen elkaar strak aankijken, de stilte loodzwaar in de lucht. Dan zal hij zich verontschuldigen, zeggen dat hij moe is en graag wil uitrusten, als dat oké is. Ik zal hem naar zijn kamer brengen en de deur langzaam dichtdoen.
Ik zal hem daar achterlaten. In een kamer in mijn huis. Niet ver weg en ook niet te dichtbij. Ik zal hem binnen die vier muren wegstoppen, tussen de haat en de liefde die ik allebei onwillekeurig voel, voor altijd gevangen in een kistje in mijn hart.
Hij is mijn broer.
Hij, een moordenaar.

 

Oorspronkelijke tekst © Elif Shafak 2012
Nederlandse vertaling © Frouke Arns, Manon Smits en De Geus BV, Breda 2013

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum