Leesfragment: Het leven van Apollonius van Tyana

24 november 2013 , door Philostratus

Op 28 november verschijnt Philostratus' Het leven van Apollonius van Tyana (vertaald en toegelicht door Simone Mooij-Valk). Wij publiceren voor uit Boek I. 'Terwijl ze sliep vormden zwanen, die in de wei hun voedsel zochten, een kring om haar heen en terwijl ze hun vleugels ophieven, zoals hun gewoonte is, want er stond een zacht briesje in de wei, begonnen ze plotseling te zingen. Door hun gezang sprong ze op en baarde haar kind, want iedere schrik kan de bevalling op gang brengen, ook vóór de tijd.'

Ze zijn bijna gelijktijdig geboren, Apollonius en Jezus, en ondanks alle verschillen vertonen hun levens opvallende overeenkomsten. In hun strijd tegen de christenen schoven de heidenen Apollonius naar voren als hún profeet, groter dan Jezus. Ook tegenwoordig zijn er nog groepen die Apollonius beschouwen als een belangrijke leraar.

In de eerste eeuw trok filosoof Apollonius van Tyana door vele landen. Hij maakte indruk door zijn ascetische levenswijze en spoorde zijn toehoorders aan tot saamhorigheid en behulpzaamheid. Hij legde partijtwisten bij, verleende hulp, verrichtte wonderen en herstelde oude religieuze gebruiken. Philostratus' biografie is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald. Het leven van Apollonius is een bonte verzameling reisbeschrijvingen, verhalen over exotische dieren, de zeden van vreemde volken en gesprekken met koningen en keizers. Dat alles in een kader van literaire, mythologische en historische toespelingen. Mede daarom is zijn boek door de eeuwen heen veel gelezen.

 

Boek I

Pythagoras en zijn leer
1. De volgelingen van Pythagoras van Samos vertellen dat hij, voordat hij een Ioniër was, in Troje Euphorbos is geweest en dat hij is gestorven zoals Homerus het bezingt, maar dat hij na zijn dood opnieuw is geboren. Pythagoras weigerde kleding te dragen die afkomstig was van dode dieren, hij at geen vlees en offerde geen levende wezens. De altaren bevlekte hij niet met bloed, maar honingkoeken, wierook en hymnen, dat waren de offers die hij de goden bracht. Hij begreep dat dergelijke gaven hun aangenamer zijn dan hekatomben en het mes op het offermandje. Want hij verkeerde met de goden en leerde van hen wat hun bij de mensen behaagt en waar ze een hekel aan hebben, en wat hij zei over hun natuur kwam uit dezelfde bron. Anderen hadden immers slechts vermoedens over het goddelijke en koesterden er allerlei verschillende meningen over, maar aan hem was Apollo verschenen in zijn eigen gestalte, en ook Athene en de Muzen. Ook andere goden, van wie de mensen het uiterlijk en de namen nog niet kennen, verkeerden met hem, hoewel niet in hun eigen gestalte. Alles wat Pythagoras openbaarde beschouwden zijn leerlingen als wet en zij vereerden hem als een door Zeus gezondene en over het goddelijke namen zij zwijgen in acht. Want zij hoorden veel goddelijke geheimen die moeilijk te bevatten zijn voor mensen die niet eerst hebben geleerd dat ook zwijgen spreken is.
Men zegt zelfs dat ook Empedokles van Akragas Pythagoras’ wijsheid in praktijk heeft gebracht. Want diens uitspraken:
Verheugt u, onsterfelijk, een god, ben ik u, sterfelijk niet langer...
en
Eerder al ben ik als meisje en ook als jongen geboren...
en de stier van gebak die hij, naar men zegt, heeft gemaakt en in Olympia geofferd, moeten wel betekenen dat hij de opvattingen van Pythagoras aanhing. En er zijn nog veel meer verhalen over anderen die hebben gefilosofeerd op de manier van Pythagoras. Daar moet ik nu niet bij blijven stilstaan, want ik wil snel verdergaan om het verhaal dat ik me heb voorgenomen tot een goed einde te brengen.

Waarom Philostratus aan dit werk is begonnen. Zijn bronnen
2. Want Apollonius streefde soortgelijke idealen na, hij benaderde de wijsheid nog goddelijker dan Pythagoras en was boven tirannieke heersers verheven; hij leefde niet in een heel ver verleden en ook niet in recente tijd, en toch zijn de mensen nog niet bekend met de waarachtige wijsheid, waarvoor hij zich als filosoof oprecht inspande. Maar de een prijst hem hierom en de ander daarom, en omdat hij Babylonische magiërs, Indische brahmanen en de naakte filosofen in Egypte ontmoet heeft, denken sommigen dat hij een magiër was en, onwetend als ze zijn, belasteren hem, als zou hij bedreven zijn in het dwingen van hogere machten. Empedokles, Pythagoras zelf en Demokritos gingen immers met magiërs om en hebben veel goddelijk geïnspireerde uitspraken gedaan, maar toch hebben ze zich met die kunst nooit ingelaten. Plato is in Egypte geweest en heeft, als een schilder die kleuren aanbrengt op een schets, veel van de profeten en priesters daar opgenomen in zijn eigen werk, maar hij is nooit beschouwd als magiër, hoewel hij toch door zijn wijsheid meer dan wie ook afgunst heeft opgewekt.
Dat hij veel van tevoren gezien en geweten heeft kan geen reden zijn Apollonius te verdenken van het praktiseren van dat soort kunsten, want dan zou Sokrates ook verdacht zijn om de voorkennis die hij ontleende aan zijn daimonion en Anaxagoras ook vanwege zijn voorspellingen. Iedereen weet toch dat Anaxagoras bij de Olympische Spelen, toen het helemaal niet regende, naar het stadion kwam in een schaapspels omdat hij een stortbui voorzag, en dat hij zich niet vergiste toen hij voorspelde dat een huis zou instorten, want het stortte inderdaad in, en dat hij naar waarheid van tevoren verkondigde dat het overdag nacht zou worden en dat er bij Aigospotamoi stenen uit de hemel zouden vallen. En dezelfde mensen die dit aan de wijsheid van Anaxagoras toeschrijven, ontkennen dat Apollonius voorkennis had dankzij zijn wijsheid en beweren dat hij het door tovenarij voor elkaar kreeg.
Ik heb dus besloten niet lijdelijk toe te zien bij de algemene onwetendheid, maar nauwkeurig na te gaan wanneer Apollonius iets heeft gezegd of gedaan en door welk soort wijsheid hij zo ver kwam dat hij werd beschouwd als door een god geïnspireerd en goddelijk.
Mijn gegevens heb ik deels verzameld uit alle steden waar hij geliefd was, deels uit alle tempels die, nadat hun riten lange tijd verwaarloosd waren, door hem weer zijn hersteld, verder uit wat anderen over hem hebben gezegd en uit zijn brieven. Want hij correspondeerde met koningen, sofisten, filosofen, bewoners van Elis en Delphi, Indiërs en Egyptenaren over de goden, over gebruiken, over moraal en wetten. Overal waar iets verkeerd werd gedaan, zette hij het recht. Maar de nauwkeurigste gegevens heb ik verzameld op de volgende manier.
3. Er was een zekere Damis, geen onverstandige man, die vroeger in het oude Ninive woonde. Hij was een leerling van Apollonius en heeft een verslag geschreven van diens reizen waarop hij hem naar eigen zeggen heeft vergezeld, en zijn uitspraken, redevoeringen en alles wat hij voorspelde heeft hij opgetekend. Een familielid van Damis bracht de tot dan toe onbekende documenten met zijn aantekeningen onder de aandacht van keizerin Julia. Ik maakte deel uit van haar kring – want ze bewonderde en verwelkomde alle soorten van welsprekendheid – en zij droeg mij op die verhalen te bewerken en aandacht te geven aan de stijl. Want de man uit Ninive drukte zich wel duidelijk uit, maar bepaald niet in verzorgde taal. Ik heb ook het boek gelezen van Maximus van Aigai dat het hele verblijf van Apollonius in Aigai beschrijft, en er bestaat een testament van Apollonius dat ons leert hoe goddelijk geïnspireerd hij was in zijn filosofie.
Aan Moiragenes, die vier boeken over Apollonius bij elkaar heeft geschreven, maar veel van hem niet wist, moet men in elk geval geen aandacht besteden. Dat ik die verspreide gegevens dus heb verzameld en moeite heb gedaan ze tot een geheel te maken, heb ik gezegd. Moge mijn werk de man over wie het gaat tot eer strekken, en nuttig zijn voor de in kennis geïnteresseerden. Want zij zullen dingen horen die ze nog niet wisten.

Geboorte en jeugd van Apollonius
4. Apollonius was afkomstig uit Tyana, een Griekse stad in Kappadokië. Zijn vader droeg dezelfde naam, de familie was oud en stamde af van de stichters van de stad. Hun rijkdom overtrof die van de andere plaatselijke families, hoewel het een welvarende streek is. Toen zijn moeder hem verwachtte, zag ze in een visioen Proteus, de Egyptische god, die bij Homerus zo veel gedaantes aanneemt. Ze was helemaal niet geschrokhet ken en vroeg hem wat voor kind ze zou krijgen. En hij antwoordde: ‘Mij.’ Toen ze zei: ‘Wie bent u dan?’, zei hij: ‘Proteus, de Egyptische god.’
Waarom zou ik aan mensen die de dichters lezen uitleggen wie Proteus was en hoe kundig en veelvormig hij was, telkens een ander en ongrijpbaar, en hoe hij alle kennis en voorkennis scheen te bezitten? Proteus moeten we in gedachten houden, vooral wanneer het vervolg van mijn verhaal laat zien dat Apollonius nog grotere voorkennis bezat dan Proteus en dat hij vele problemen en moeilijkheden overwon, juist wanneer hij in de meest benarde situaties verkeerde.
5. Men zegt dat Apollonius in een weide is geboren, dicht bij de plek waar nu een tempel voor hem is gebouwd, en ook de manier waarop hij is geboren mag niet onbekend blijven. Want toen de tijd van zijn geboorte naderde, droomde zijn moeder dat ze naar dat weiland moest gaan en bloemen plukken. Toen ze daar was gekomen, verspreidden haar dienaressen zich over het weiland en hielden zich bezig met de bloemen; zelf ging ze in het gras liggen en viel in slaap. Terwijl ze sliep vormden zwanen, die in de wei hun voedsel zochten, een kring om haar heen en terwijl ze hun vleugels ophieven, zoals hun gewoonte is, want er stond een zacht briesje in de wei, begonnen ze plotseling te zingen. Door hun gezang sprong ze op en baarde haar kind, want iedere schrik kan de bevalling op gang brengen, ook vóór de tijd. De bewoners van de streek beweren dat op het ogenblik van de geboorte ook een bliksemstraal, die op de aarde leek te zullen neerkomen, in de hemel bleef hangen en in de hoogte verdween. Naar mijn mening lieten de goden daardoor zien hoe bijzonder hij was en duidden ze al van tevoren aan dat hij boven al het aardse en dichtbij de goden zou staan, kortom alles wat die man zou betekenen.
6. Dichtbij Tyana is een bron die naar men zegt gewijd is aan Zeus, beschermer van de eed. Ze noemen die de bron van Asbama. Het water dat naar boven komt is koud, maar het borrelt als een ketel die op het vuur staat. Dit water is zacht en aangenaam voor mensen die hun eed gestand doen, maar plegers van meineed krijgen hun straf onmiddellijk. Want het slaat op hun ogen, hun armen en hun benen, ze krijgen waterzucht en tering; ze kunnen niet wegkomen maar worden daar vastgehouden en liggen jammerend bij het water terwijl ze hun meineden bekennen. De inwoners zeggen dat Apollonius een zoon was van Zeus, maar hijzelf noemde zich zoon van Apollo.
7. Toen hij op de leeftijd kwam om te leren lezen gaf hij blijk van een uitstekend geheugen en grote ijver. Hij sprak Attisch en in zijn uitspraak werd hij niet beïnvloed door zijn omgeving. Alle ogen waren op hem gericht, want hij was ook bewonderenswaard in zijn jeugdige schoonheid.

Apollonius’ studiejaren
Toen hij veertien jaar was, bracht zijn vader hem naar Tarsos, naar Euthydemos van Fenicië. Euthydemos was een goede redenaar en hij werd zijn leraar. Apollonius was op zijn leraar gesteld, maar de sfeer van de stad vond hij onprettig en niet geschikt om je in de filosofie te verdiepen. Want nergens zijn de mensen zo gesteld op luxe; spotters en respectloos zijn ze allemaal, en voor mooie kleren hebben ze meer over dan de Atheners voor wijsheid. Er stroomt een rivier door de stad, de Kydnos, en ze zitten als watervogels aan de oevers. Daarom heeft Apollonius hun in een brief dat gevleugelde woord ‘Houd op je aan water te bedrinken’ geschreven.
Met toestemming van zijn vader veranderde hij dus van leraar en ging naar Aigai, daar dichtbij, waar een voor de filosofiestudent bevorderlijke rust heerst en het studieklimaat geschikter is voor jongeren. Er is ook een tempel van Asklepios waar de god zelf zich aan de mensen openbaart. Daar studeerden aanhangers van Plato, van Chrysippos en van de school van Aristoteles samen met hem, en hij hoorde zelfs colleges over de filosofie van Epicurus, want die vond hij niet te min. De leer van Pythagoras echter maakte hij zich eigen met een wonderbaarlijk begrip. Zijn docent in de leer van Pythagoras was helemaal niet serieus of iemand die zijn filosofie in praktijk bracht, want hij was een slaaf van zijn maag en zijn seksuele genoegens en volgde het voorbeeld van Epicurus. Dit was Euxenos uit Herakleia in Pontos en hij kende de opvattingen van Pythagoras, op dezelfde manier als vogels kennen wat ze van de mensen leren. Want die vogels wensen je ‘Goede dag’ en ‘Alle goeds’ en ‘Zeus sta je bij’ en dergelijke dingen toe, zonder te weten wat ze zeggen en zonder relatie tot de mensen, alleen omdat hun tong is geoefend. Apollonius was zoals jonge adelaars die zolang hun vleugels nog teer zijn naast hun ouders vliegen en door hen in het vliegen worden geoefend. Maar als ze eenmaal in staat zijn op te stijgen, vliegen ze hoger dan de ouders, vooral wanneer ze zien dat die gulzig zijn en, aangelokt door offergeur, dicht boven de aarde blijven. Zo bleef Apollonius, toen hij nog een kind was, bij Euxenos en liet zich op het gebied van de theorie door hem leiden, maar toen hij zestien jaar was geworden wilde hij het leven van Pythagoras gaan leiden, waartoe hij door een hogere macht de vleugels had gekregen.
Toch bleef Euxenos hem dierbaar. Ja, hij vroeg zijn vader zelfs hem een villa te schenken buiten de stad, met liefelijke tuinen en fonteinen, en hij zei: ‘Leef jij nu op jouw manier, maar ik zal leven op de manier van Pythagoras.’
8. Euxenos dacht dat hij een hoog gegrepen plan had opgevat en vroeg hem hoe hij zou beginnen. ‘Net als de artsen,’ zei hij, ‘want die verhinderen dat sommige patiënten ziek worden en genezen anderen door de ingewanden te reinigen.’ Met deze uitspraak wees hij het eten van dierlijk voedsel af, omdat het onrein was en de geest afstompte. Hij at gedroogde vruchten en groente, want hij zei dat alles rein was wat de aarde zelf geeft. Wijn, zei hij, was wel een reine drank, omdat hij van een al zo lang door de mensen gecultiveerde plant afkomstig was, maar hij was schadelijk voor het evenwicht in de geest, omdat hij de aether in de ziel vertroebelde. Na deze reiniging van zijn ingewanden ging hij, bij wijze van ‘sieraad’, op blote voeten lopen. Hij droeg linnen kleren, wilde geen van dieren afkomstige stof, liet zijn haar groeien en woonde in het heiligdom.

Copyright vertaling en toelichting © 2013 Simone Mooij-Valk / Athenaeum—Polak & Van Gennep

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum