Leesfragment: Het smalle pad van de liefde

12 september 2013 , door Vonne van der Meer
|

Deze week verscheen Vonne van der Meers Het smalle pad van de liefde: 'De elf maanden oude Björn, zoon van Floris en Francoise Vrijbloed, broertje van Lucie en Dede, was op slag dood. Zinloos de gruwelijke details te beschrijven. Kijk niet om, als de vrouw van Lot naar haar brandende stad. Het staren naar ongeluk dat we niet hebben kunnen verhelpen, zal ons afstompen. Laat een paar feiten volstaan: het kind dat vroeg had leren lopen, had al menige val tegen deurpost en tafelrand overleefd maar de stenen van de pier waren hard, de vaart waarmee het lichte karretje erop afstormde te groot.'

Een Nederlands gezin brengt al jaren de zomer door bij een Frans-Nederlands gezin, dat na de dood van het jongste kind in de Auvergne is gaan wonen. Mae en Pieter Akkerman zijn de vrienden van na het ongeluk, de precieze toedracht ervan kennen ze niet. De vriendschap tussen de families lijkt er een voor het leven - tot die zomer.

Na De vrouw met de sleutel, waarin een eenzaam achtergebleven weduwe de hoofdrol speelt komt Van der Meer met een nieuw boek over rouw en mensen die hun opnieuw hun draai in het leven moet vinden. Het smalle pad van de liefde is een verhaal over een onmogelijke liefde die de weg vrijmaakt naar een ander verlangen. Een roman waarin van binnenuit een religieus ontwaken wordt verbeeld.

Uitgeverij Atlas Contact publiceerde al de proloog, dit is het eerste hoofdstuk.

 

De elf maanden oude Björn, zoon van Floris en Françoise Vrijbloed, broertje van Lucie en Dédé, was op slag dood. Zinloos de gruwelijke details te beschrijven. Kijk niet om, als de vrouw van Lot naar haar brandende stad. Het staren naar ongeluk dat we niet hebben kunnen verhelpen, zal ons afstompen. Laat een paar feiten volstaan: het kind dat vroeg had leren lopen, had al menige val tegen deurpost en tafelrand overleefd maar de stenen van de pier waren hard, de vaart waarmee het lichte karretje erop afstormde te groot.
Hij heeft niet geleden, een tel hooguit, maar het verdriet van zijn ouders is niet in tijd te meten. Ook maanden later leek het ongeluk soms net gebeurd. Overdag, maar ook midden in de nacht, beleefde de vader alles opnieuw en zag de buggy met zijn zoon weer op de Noordpier afkoersen. Hij riep het beeld niet op, het kwam ongevraagd, en nadat het weggeëbd was leek het alsof hijzelf op een steen was gekwakt.
Hij hoefde zijn vrouw niets uit te leggen. Zij werd bezocht door dezelfde beelden maar op andere momenten. Toen ze tien jaar geleden verliefd werden, waren ze vaak net vogels in de baltstijd: tegelijkertijd kriebelden ze aan hun oorlelletje en in een café bestelden ze allebei een glas rode port, ze grinnikten om dezelfde grapjes. In rouw gedroegen ze zich heel verschillend, als dieren van een andere soort.
In het donker, in de beslotenheid van hun slaapkamer, werden ze soms tegelijk door verdriet overvallen. Dan haalden ze herinneringen op aan het al te korte leven van hun zoontje. Hoe hij in de wieg zijn handjes voor zijn gezicht bewoog, er gebiologeerd naar keek, alsof het de handen van een vreemde waren. Zijn lach als een van zijn zusjes haar gezicht vlak bij het zijne bracht, een geschater dat diep uit zijn buik kwam, als je Boeddha kon horen lachen, klonk het zo. Ze misten hem, o, ze misten hem zo verschrikkelijk, en op de plek waar hij na het voeden vaak had gelegen, tussen hen in, zochten hun handen elkaar.
Dagen werden weken, weken werden maanden, er verstreek een halfjaar. Françoise zei haar baan als arts bij een consultatiebureau op. Ze kon de aanblik, dag in dag uit, van al die baby’s niet verdragen en wilde ook vaker thuis zijn. Zo goed mogelijk hield ze in de gaten of haar dochters over hun broertje wilden praten, en hoe ze over hem spraken. Aan het ontbijt liet ze nooit na te vragen of een van hen gedroomd had, en waarover. Ze bekeek hun tekeningen aandachtig en zocht in kleuren, vormen, krassen naar tekens van verdriet en ontzetting, te groot voor woorden.
Door die volledige toewijding aan de meisjes ontging haar wat er met Floris gebeurde. De wind waar hij al vanaf zijn twaalfde naar hunkerde, die hij als een geliefde achterna had gereisd tot aan de andere kant van de wereld, vermeed hij nu. Zijn planken lagen in plastic verpakt naast de schuur, en lagen daar nog steeds, onaangeroerd, het plastic groen van mos, toen het voorjaar aanbrak. Zijn vrienden hoopten dat Floris op den duur weer zou willen surfen, daar afleiding in vond, maar zonder iemand te raadplegen had hij aan het begin van het seizoen alle spullen verkocht.
De gedachte dat hij nooit meer de zee op kon, hielp hem niet. Het was alsof de wind zich niet liet wegsturen en nu in zijn hoofd raasde. Hij had geprobeerd de stormen tot bedaren te brengen door hard werken,tot hij merkte dat hij door louter vermoeidheid steeds slordiger werd. Hij matte zich af op een roeiapparaat in een sportschool, maar ook dat bracht hem geen rust. Hij dronk te veel en verscheen steeds vaker te laat of niet op afspraken. Zijn collega’s konden zijn gedrag niet langer door de vingers zien en vroegen hem zich ziek te melden.
Overdag viel hij telkens in slaap, ’s nachts lag hij wakker. Gesprekken met Françoise mondden dan steevast uit in zelfverwijt: als hij niet was gaan surfen die woensdag maar zijn werkdag had uitgezeten, leefde Björn nu nog. Dan zei Françoise dat zij de buggy nooit los had mogen laten, niet met die wind, en ook de veiligheidsriem nooit los had mogen klikken, jamais. Zij was het die fout op fout had gemaakt, zij droeg een dubbele schuld. Maar Floris wilde het niet horen. Ze eigende zich iets toe wat van hem was. Als een vogel op het ei zat hij op zijn schuld, maar zijn gebroed leidde alleen maar tot nog meer zelfbeklag en nog meer drankzucht.

Laat ons niet langer stilstaan bij het rampjaar, niet zwelgen in het ongeluk van de kleine Björn en de schaduw die het wierp op ieder die hem liefhad. Gun dit gezin zijn schuwe periode, til de steen niet op waaronder het zich schuilhoudt. Onze tijd is er een van onlesbare nieuwsgierigheid naar het leed van mensen die geen familie, vrienden of buren zijn. De rouwband of zwarte kleding, eens een teken waarin men al van een afstand zag dat er getreurd werd om ouder of echtgenoot, kind, broer of zusje, wordt niet meer gedragen. Zo maakten onze voorouders kenbaar: daarom is mijn blik naar binnen gekeerd, ben ik mager of juist vadsig geworden. Zwijgzaam, mensenschuw of voortdurend op zoek naar gezelschap.
De symbolen van rouw zijn verdwenen, verwarring is ervoor in de plaats gekomen. Het rouwzwart is weg uit het straatbeeld, nu staren we naar gemonteerde beelden van betraande gezichten van mensen die we niet eens kennen en dus ook niet kunnen troosten. Dat staren maar niets kunnen doen maakt beschaamd. Schaamte heeft de plaats van mededogen ingenomen en degene die rouwt is eenzamer dan ooit.
Verder nu met dit verhaal. In korte tijd veranderde het leven van dit gezin nog eens, grondig. Het was Françoise die de impasse na veertien maanden doorbrak met een voorstel: laten we ons huis verkopen en in de Auvergne gaan wonen. Het huis naast haar grootmoeder, dat ruim dertig jaar bewoond was door haar vrijgezelle zoon, Françoises oom Jean-Marie, stond sinds zijn dood leeg. Floris kende het huis ook. Als ze zomers, op weg naar een strandvakantie aan de Golf van Biskaje, een paar dagen bij Grandmère Bellard logeerden, namen ze er altijd even een kijkje. Er moest heel wat aan gebeuren: het dak lekte, er stond schimmel op de muren en een van de kamers lag tot de nok vol met gebroken flessen.
‘Valt best wat van te maken,’ had Floris zich al eens laten ontvallen. ‘Als ik tijd had zou ik het wel weten. Mijn handen jeuken.’ Jammer alleen dat Chazelle zo ver van de kust lag. Maar nu de zee niet meer trok, was de ligging van het huis niet langer een bezwaar. Hij zag niet tegen de verbouwing op, integendeel, wat hij zelf niet kon zou hij uitbesteden of al doende leren.
Alleen al het denken over een nieuw leven deed Floris goed. En dat was precies wat Françoise hoopte. Toch oefende ze geen druk op hem uit, want hoe graag ze ook uit de stad weg wilde, terug naar haar vaderland, bij haar geliefde grootmoeder schuilen, uit een opgedrongen besluit kon niets goeds voortkomen. Ze herinnerde hem eraan dat de winters in de Auvergne lang en streng waren, vorige winter was grootmoeder nog ingesneeuwd. ‘Voor mij is het anders, ik ga terug naar de plek waar ik als kind alle vakanties heb doorgebracht. Voor jou zal het ook moeilijker zijn er werk te vinden. Gaat zo’n verbouwing je niet opbreken? En als het huis af is, wat dan?’
Dan zien we wel weer, dacht Floris en hij maakte uit zijn geheugen een plattegrond. Uren zat hij over tekeningen gebogen. Daar, in de keuken, moest een raam komen, zodat je van het aanrecht uitzicht had op de boomgaard die hun terrein van grootmoeders erf scheidde. Zo konden ze haar ook een beetje in de gaten houden, of ze al op was, of er nog licht brandde. Zo’n oude vrouw kon je toch eigenlijk niet aan haar lot overlaten. Voor haar was het ook beter om haar familie in de buurt te hebben, op zwaaiafstand. Hij sleep zijn potlood en pakte een schoon vel papier. De zolder moest één grote ruimte worden, waar de kinderen in de lange wintermaanden konden spelen. Hij haalde schotjes weg, tekende ramen waar eerst blinde muren waren, gumde, begon weer opnieuw. Al schetsend zag hij steeds duidelijker de contouren van een nieuw leven.

 

© 2013 Vonne van der Meer

pro-mbooks1 : athenaeum