Leesfragment: Het verdwijnen van Robbert

26 mei 2013 , door Robbert Welagen
|

23 april verschijnt de nieuwe roman van Robbert Welagen, Het verdwijnen van Robbert. Wij publiceren voor.

De 25-jarige schrijver Robbert Welagen besluit na het verschijnen van zijn debuutnovelle Lipari halsoverkop te vertrekken. Robbert stopt met schrijven, gooit zijn spullen weg en verdwijnt in stilte. Hij hoopt dat de mensen hem zullen vergeten. Maar waar ga je naartoe als je wilt verdwijnen? Aan welke praktische zaken moet je denken? En kan hij Chloe vergeten, het meisje dat zijn liefde onbeantwoord liet en met een andere man trouwde?

Het verdwijnen van Robbert is een tragikomisch verhaal over liefde en vriendschap, over weggaan en niet willen aankomen. Op een unieke, originele manier speelt Welagen een delicaat literair spel – niet alleen met de lezer, maar óók met zichzelf.

We publiceerden eerder voor uit Porta Romana.

 

Deel een

I

Ik had het plan opgevat om halsoverkop te vertrekken.
Mijn appartement was bijna leeg. Er stond alleen nog maar het nodige: een bed en een lamp. De meeste spullen die ik bezat, had ik verkocht of weggegooid. Wat ik overhield, paste in een koffer. Het was een grote koffer, dat wel.
Ik had om één reden mijn spullen weggegooid: om op een dag spoorloos te verdwijnen. Het was met een hersenspinsel begonnen, nu beheerste het mijn leven.

Vier dagen was ik bezig geweest om van mijn bezittingen af te komen. Best kort eigenlijk, als je bedenkt hoeveel jaren het heeft gekost om alles te verzamelen.
Een antiquair kocht de Tsjechische tafel die ik op mijn achttiende verjaardag van mijn vader en moeder had gekregen. Het blad was versierd met een rode en gele rand, waarop bloemetjes waren geschilderd. Ik had Tsjechië eens bezocht en het eerste landelijke station dat ik zag, was op dezelfde wijze versierd.
De tafel sloot wat betreft charme aan bij het lichtgroene dressoir met een marmeren blad. Ooit gekocht in een winkeltje toen ik in mijn eerste studentenkamer woonde.
In de bovenste lade van het dressoir bewaarde ik souvenirs. Een donkerblauw betaalmuntje bijvoorbeeld, waarop ‘Boekenbal’ stond. Een jaartal ontbrak. Wellicht werden die muntjes hergebruikt. Ik had een boek geschreven met de titel Lipari. Na het verschijnen van dat boek bezocht ik met Chloe het Boekenbal. Met Chloe had ik samen gestudeerd, samen in een huis gewoond en was ik samen op vakantie geweest. Gaandeweg was ik verliefd op haar geworden. Maar ze zag mij slechts als een goede vriend. Het is niet gemakkelijk als een van je weinige vrienden een jonge vrouw is die je intellectueel voor vol aanziet en die lichamelijk ook nog eens aantrekkelijk is. Zeker niet als ze met je wil kamperen in een tentje, je wil laten voelen hoe glad haar net geschoren benen zijn en ze boeken leest als De traagheid van Milan Kundera. We maakten tientallen wandelingen. Ze at mijn boterhammen met honing op. Niemand kon zo mooi een wenkbrauw optrekken terwijl ze vertelde hoe haar dag was geweest. Dat ze een tijdje erg geïnteresseerd was in seks en erotiek (ze las de essays van Georges Bataille) en met mij slechts praatte over seks, maakte het er niet gemakkelijker op. Ik had de stille hoop dat ze me op een dag als geliefde zou zien. Door haar mee te nemen naar het Boekenbal meende ik dat te bespoedigen. Het wierp niet direct vruchten af. Ze danste met andere mannen, op het podium, alsof het een toneelstukje was. Ik zat in het donker in de zaal op een van de stoelen. Zij vond het een leuke avond. Chloe had de benijdenswaardige karaktereigenschap genoegen te nemen met het middelmatige leven dat men na de jeugd gedwongen is te leiden.
Naast het muntje lag een badmuts die ik een middag had gedragen in een openbaar zwembad vlak bij Turijn, veertien zomers voor mijn vertrek. Mijn ouders en broer lagen op de kant te zonnen, terwijl ik van de duikplank sprong.
En verder een knoop van mijn lievelingsjas, het zakmes dat ik kreeg op mijn zevende verjaardag, een schelp gevonden tijdens een strandwandeling, een dobbelsteen, een armbandje en sleutels. Postzegels, mijn kapotte vulpen en oude tennisclublidmaatschappen.
In de tweede lade lagen brieven. Van vriendinnen die ik had tussen mijn zestiende en twintigste. Leuke en lieve, hartstochtelijke en verdrietige brieven. Ik herlas ze, bij het uitblijven van nieuwe. Voor wie zijn liefdevolle woorden bestemd, als de schrijfster niet meer verliefd is op degene aan wie ze gericht zijn?
In de onderste lade lagen bankafschriften, agenda’s, enveloppen, potloden en nog te gebruiken fotolijstjes.
De inhoud van de drie lades kieperde ik leeg in een vuilniszak. Het dressoir zelf heb ik met de tafel verkocht aan de antiquair. Net als de messing lamp, de schaal en het zakhorloge van mijn opa.
Een boekhandelaar nam bijna al mijn boeken over – een stapeltje hield ik over om mee te nemen. Hij kwam aan huis, bekeek de inhoud van mijn kasten en kwam tot de conclusie dat er weinig waardevols in stond. Geen zeldzame exemplaren of eerste drukken, bedoelde hij. Het waren vooral tweedehands deeltjes proza, een paar poëziebundels en een plank met kunstboeken. Ik kreeg er toch een aardig bedrag voor. Hij nam de boeken direct mee. In van die speciale platte boekendozen. Ik hielp met dragen.
De lege boekenkasten, de bank en de muziekinstallatie (wat ervan over was; platenspeler en cassettedeck waren jaren geleden gesneuveld) werden opgehaald door twee mannen van een kringloopwinkel. Ze namen ook mijn mobiele telefoon en computer mee. Evenals keukengerei, een vaas, de akoestische gitaar en de prullenbak.
Fotoalbums en losse foto’s gooide ik ook in een vuilniszak. Deze zette ik met de andere zak aan de straat.
Bijna al mijn kleding en schoenen heb ik naar een inzamelpunt gebracht. Wat ik overhield was geselecteerd op onopvallendheid. Ik had een voorkeur voor grijs en bruin. Maar niet alles met een bruine kleur was goed. Om een voorbeeld te geven: een paar maanden voordat ik het plan opvatte om uit mijn leven te verdwijnen, kocht ik nieuwe schoenen. Een bruin paar van Crockett & Jones uit Engeland. Ik moet erbij zeggen dat ik toen in mijn ‘truttige periode’ zat. Met die schoenen zag ik eruit alsof ik zojuist uit een of ander toneelclubje in Oxford kwam gewandeld en op weg was naar mijn oma om ons wekelijkse breiclubje voort te zetten. Oudere dames keken goedkeurend naar me.
Die schoenen droeg ik een tijdje met een zeker plezier. Maar toen ik eenmaal het plan had, voldeden ze niet meer. Het punt was: ze maakten geluid. Als de hakken de straatstenen raakten, verraadden ze dat ik eraan kwam. En nog belangrijker: dat ik wegging.
Dus ook de hakschoenen bracht ik naar een inzamelpunt. Ik droeg weer het geluidloze, afgetrapte paar dat ik daarvoor droeg.
Zonder bovengenoemde spullen, die zo opdringerig aan mij herinnerden, voelde ik me al een stuk transparanter.
Ik trof meer voorbereidingen. Om de koffer deed ik een riem. Voor de zekerheid. Je weet maar nooit. Het leek me onhandig en gênant als ik over straat zou lopen en de koffer open zou vallen. Dan zag iedereen mijn onderbroeken. Ondanks mijn plan te vertrekken had ik mijn kleinburgerlijkheid nog niet verloren.
De koffer zette ik bij de voordeur. Zo dicht mogelijk bij het vertrek. Ik hoefde alleen nog maar een aanloop te nemen.
Mijn voordeur had drie sloten. Aan de bovenkant, in het midden en aan de onderkant. De sloten verwijderde ik. Stel, je bent de sleutels kwijt. Wat dan?
Als je de voordeur opende, zag je de lift. Maar die zou ik niet gebruiken. Het trappenhuis was wel betrouwbaar. Om te wennen aan de treden liep ik de trap vaak af en op. Met gladde zolen gleed je uit. Het was dus zaak om geen gladde zolen te dragen of om heel kalm te lopen. Ik koos voor het eerste.
Ook zette ik het raam open en ik liet het openstaan. Wie zegt dat als je halsoverkop vertrekt, je dat via de deur doet?
Het raam keek vanaf de eerste etage uit op een winkelstraat. Er liepen mensen over de stoep en er reden auto’s voorbij. Ik plaatste een stok tussen het kozijn en de vensterbank, want soms schoof hij onverwacht in één keer dicht. Je zult zien, al dagen staat het raam open en net als je er met een koffer uitklimt, valt het op je hoofd.
Als je een reis gaat maken, moet je een goede conditie hebben. Ik was lang en mager. Opdrukken leek me een goed idee. Ik begon met tw ee keer. Daarna hijgde ik een halve minuut uit. Ook veegde ik denkbeeldig zweet van mijn voorhoofd. Ik moet toegeven, dat was puur voor de show. Daarna drukte ik me elke morgen op, maar mijn armen werden er geen millimeter dikker van.
Dit waren zo’n beetje de voorbereidingen die ik trof.

In mijn lege appartement probeerde ik erachter te komen waarom ik wilde vertrekken. Ik speurde mijn gedachten af. Een antwoord vond ik niet. Alleen maar redenen die niet overtuigend waren. Ik geloofde ze zelf in ieder geval niet, maar misschien bent u milder gestemd.
Bijvoorbeeld dat ik genoeg had van mezelf en mijn leven. Ik kende het te goed, had er te veel tijd in doorgebracht en wilde het lidmaatschap opzeggen. Omdat ik me altijd verdrietig voelde, nooit sliep, vijfentwintig jaar was en mijn leven – op het schrijven van Lipari na – als mislukt beschouwde.
Iets bleef permanent onvervuld en knaagde voortdurend aan me. Iets bezorgde me al jaren hoofdpijn. Wat het was wist ik niet. Gewoon het leven, denk ik.
Ik geef toe, als ik aan het schrijven was, vond ik mezelf enigszins de moeite waard. Ik raakte in een roes en vergat dat ik bestond. Maar in de overige uren van de dag bleek ik nog steeds een leven te moeten leiden. Ik hield niet van het dagelijkse. Een herhaling van doodse handelingen, meer wilde het niet worden.
Nu schijnt ieder mens een bepaalde mate van verdriet in zijn bestaan te moeten accepteren. De vraag is hoeveel. Omdat ik niet mee kon gaan in het geluk van familie en vrienden zouden ze me op een dag achterlaten. Zoals een zwak dier altijd door de groep wordt verstoten. Ik zou die afwijzing niet aankunnen. Het was beter om hen voor te zijn en weg te gaan.
Wat ook niet erg hielp, was het feit dat Chloe met een andere man trouwde.
Ik zei tegen haar: ‘Dit hadden we niet afgesproken.’
Zij zei: ‘We hadden niets afgesproken.’
Ik bezocht de bruiloft in het stadhuis. Mijn verslagen blik werd voor ontroering aangezien. Ik feliciteerde de vader en moeder van Chloe. Ik feliciteerde de vader en moeder van haar man. Ik gaf het echtpaar een cadeau. Ik keek toe hoe ze gefotografeerd werden. Ze zagen er gelukkig uit.
Over die dag probeerde ik een verhaal te schrijven. Wat kun je anders als schrijver? Maar het leverde niets op. Ook andere pogingen, over andere onderwerpen, liepen nergens op uit. De zinnen die ik opschreef, voelden nep en bedacht. Liever dan een personage in een verhaal te laten verdwijnen, wilde ik zelf verdwijnen.
Ik zocht steeds minder contact met Chloe. Als ze me belde, belde ik nog maar zelden terug. Dat beviel haar niets. Maar wat had het voor zin? Woorden… Ik wilde meer dan woorden.
Intussen won ik voor Lipari een debuutprijs, mijn uitgever geloofde in mij en critici noemden me een ‘aanstormend talent’. Ik was er desondanks al mee opgehouden.
Gedurende de periode voor het debuut en de bruiloft had ik voor de eerste keer in mijn leven het gevoel: dit gaat de goede kant op. Ik had mijn boek bijna af en ik vond een meisje leuk. Als er eenmaal een boek van me is uitgegeven, zal het geluk dichterbij zijn, meende ik. Ik was vierentwintig jaar en opgetogen dat mijn leven een vorm ging krijgen.
Maar toen het boek in de winkel lag veranderde er niets. Ik had me maar wat in mijn hoofd gehaald. Gedagdroom in de schaduw. Een streepje zonlicht van de werkelijkheid en weg was het.
Het was het beste om in iets anders te gaan geloven. Iets anders dan literatuur en de liefde. In een idee waardoor ik volledig beziggehouden zou worden. Je moet in het leven iets hebben wat je bezighoudt. Een leven lang spoorloos verdwijnen, ongebonden en onaantastbaar.
Overtuigen deze melodramatische redenen u? Mij maar ten dele. Want misschien zou ik dit vertrekplan ook wel hebben bedacht als ik een ander leven had geleid. Ik bedoel, misschien is het genetisch bepaald.
Je kunt aan Michelangelo Antonioni ook niet vragen waarom Anna in de film L’avventura is verdwenen. We weten alleen dat na de vergeefse zoektocht van haar vrienden het leven weer is doorgegaan. Want mensen kunnen niet ophouden met verliefd worden, eten, praten en rondrijden in auto’s. Zolang je leeft is dat zo’n beetje het enige wat je kunt doen. Maar mijn god, wat had ik daar genoeg van.
Het is een opluchting dat iemand vergeten wordt, lijkt Antonioni te zeggen. Het is tevens puur biologie. De achterblijvers zijn op de toekomst gericht en stellen hun eigen overleving voorop.
Ik wilde een herinnering worden. Op een dag zullen we allemaal een herinnering worden, maar ik kon niet wachten.
Met vijfentwintig jaar ligt je jeugd wel zo’n beetje achter je. Ik was voor mezelf verantwoordelijk. Mijn ouders hadden me een leven gegeven en daarmee mocht ik doen wat ik wilde. Sommigen zien het als een cadeau, zo zag ik het ook. Maar wel als een cadeau dat ik onuitgepakt liet.
Voor mezelf zou mijn vertrek niet de eerste dag van de rest van mijn leven zijn. Tenminste, zo algemeen was het niet. De persoon Robbert Welagen zou ophouden te bestaan. Maar zonder daarbij aan grove begrippen te denken zoals ‘einde’ en ‘slotwoord’. In elk geval zou ik er voor anderen niet meer zijn. Voor mezelf, vreesde ik, nog wel.
Ik had mijn spullen weggegooid omdat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen dat mijn ouders dat zouden moeten doen als ik weg was. Dan liever een leeg appartement. In feite was het kiezen tussen twee kwaden.
Mocht er een grafsteen voor me moeten worden uitgezocht, dan had ik een idee voor het opschrift. De glimlachende spreuk, afkomstig uit een kinderboek: ‘To die will be an awfully big adventure.’
Wanneer ik ging vertrekken wist ik nog niet. Het kon morgen zijn. Of over twee weken. Het belangrijkste was dat ik het plan had. Als je een plan hebt, hoef je het alleen nog maar uit te voeren.

 

Copyright © Robbert Welagen 2013
Auteursportret © Marc Brester

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar

pro-mbooks1 : athenaeum