Leesfragment: Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?

27 november 2015 , door Moshin Hamid

Moshin Hamids derde roman Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië (vertaald naar het Nederlands door Ronald Vlek), verschijnt op 28 maart 2013. Dan zal hij ook bij het John Adams Institute optreden, en 29 maart bij Café Cox. Wij publiceren voor. ‘“Komt het goed met je?” vraagt hij aan je. Het is de eerste vraag die hij je tijdens dit bezoek heeft gesteld, misschien wel het eerste zinnetje dat hij in maanden rechtstreeks tot je heeft gericht. Je hebt pijn en je bent bang. Dus is het voor de hand liggende antwoord nee. Toch zeg je: “Ja.”’

Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië? is een opvallende en actuele roman over een tijd van grote verandering. Hamid creëerde in dit originele boek over hoop en geweld twee personages die te midden van al het tumult standvastigheid vinden in hun liefde voor elkaar.

Eerder schreef Hamid Moth Smoke en De val van een fundamentalist [Engelse editie]. Adriaan van Dis was lovend over dat laatste boek [video]. Hamid is een literaire sensatie met east-meets-west achtergrond: geboren in Lahore, Pakistan, getogen in California, gestudeerd aan Princeton en Harvard. Zijn werk is vertaald naar dertig talen en heeft verschillende prijzen gewonnen.


1 Trek naar de stad

Kijk, een zelfhulpboek is een oxymoron, tenzij je er een schrijft. Je leest een zelfhulpboek opdat iemand die je zelf niet bent, te weten de schrijver, je kan helpen. Dat geldt voor het hele zelfhulpgenre. Het geldt bijvoorbeeld voor Hoe word je…?- boeken. En het geldt ook voor zelfverbeteringsboeken. Sommigen zouden misschien zelfs beweren dat het voor religieuze boeken geldt. Maar weer anderen zouden misschien beweren dat je degenen die dat beweren moet vastnagelen, de keel afsnijden en langzaam laten leegbloeden. Dus is het verreweg het verstandigst om te volstaan met de constatering dat er een verschil van inzicht bestaat ten aanzien van deze subcategorie en snel verder te gaan.
Het voorgaande betekent zeker niet dat zelfhulpboeken geen enkel nut hebben. Integendeel, ze kunnen heel nuttig zijn. Maar het betekent wel dat het idee van het zelf in het rijk van de zelfhulp tamelijk glibberig is. En glibberig kan best aangenaam zijn. Glibberig kan lekker zijn. Glibberig kan toegang bieden tot iets wat zou schuren als het droog werd betreden.
Dit boek is een zelfhulpboek. Het heeft tot doel, zoals op het omslag staat vermeld, je te leren hoe je stinkend rijk wordt in het nieuwe Azië. Maar daarvoor moet het je wel eerst zien te bereiken, zoals je daar op een kille, bedauwde ochtend rillend weggedoken zit op de aangestampte aarde onder je moeders veldbed. Je leed is het leed van een jongen wiens chocola weggegooid is, wiens batterijtjes van de afstandsbediening op zijn, wiens scooter kapot is, wiens nieuwe sneakers gestolen zijn. Dat is heel opmerkelijk omdat je van je levensdagen nog niet een van die dingen ooit hebt gezien.
Je oogwit is geel, het gevolg van een verhoogd bilirubinegehalte in je bloed. Het virus waardoor je geteisterd wordt heet hepatitis E. Het wordt voornamelijk overgedragen via fecaal-oraal contact. Mm. Slechts één op de vijftig mensen overlijdt eraan, dus je zult er waarschijnlijk wel van herstellen. Maar op dit moment heb je het gevoel dat je doodgaat.
Je moeder is al vele malen door deze kwaal bezocht, in elk geval door soortgelijke kwalen. Dus denkt zij misschien niet dat je doodgaat. Maar misschien ook weer wel. Misschien is ze er bang voor. Iedereen gaat dood, en als een moeder als die van jou in een derde kind als jij de pijn ziet die je zo doet jammeren onder haar veldbed, dan ziet ze zich jouw dood misschien een jaar of dertig te vroeg aankondigen, zijn donkere, bestofte hoofddoek afnemen, en zich met onbedekte gemeenzaamheid en een wellustige glimlach in deze ene kamer met lemen muren installeren die ze met al haar in leven gebleven nazaten deelt.
Wat ze zegt is: ‘Laat ons hier niet zitten.’
Je vader heeft dat verzoek eerder van haar gehoord. Maar dat maakt hem er niet geheel ongevoelig voor. Hij is een man met een stevige geslachtsdrift en hij denkt als hij weg is vaak aan je moeders zware borsten en vlezige dijen, en hij zou het liefst nog elke nacht in haar dringen in plaats van tijdens zijn drie of vier bezoekjes per jaar. Hij geniet ook van haar ongewoon grove gevoel voor humor, en soms ook van haar gezelschap. En hoewel het niet in zijn aard ligt om genegenheid te tonen voor hun jongen, zou hij jou en je broer en zus graag zien opgroeien. Zijn eigen vader ontleende een groot genoegen aan de dagelijkse voortgang van de gewassen op het veld, en daarin zijn beide mannen eender, althans voor zover die gelijke tred houdt met de ontwikkeling van kinderen.
Hij zegt: ‘Ik kan het me niet veroorloven om jullie naar de stad te halen.’
‘We kunnen toch bij jou inwonen.’
‘Ik deel mijn kamer met de chauffeur. Dat is een zelfbevlekkende, kettingrokende, scheten latende, zusterneuker. Er wonen geen gezinnen in de barak.’
‘Je verdient nu tienduizend. Je bent niet arm.’
‘In de stad ben je arm met tienduizend.’
Hij staat op en loopt naar buiten. Je ogen volgen hem, zijn leren sandalen zijn van achteren los, de riempjes bungelen er maar wat bij, de kloven in zijn hielen zijn eeltig, hard, schaaldierachtig. Hij stapt door de deuropening het kleine plaatsje op dat zich in het midden van de compound van jullie uitgebreide familie bevindt. Hij zal daar vast niet peinzend naar die ene schaduw biedende boom blijven staan kijken die ’s zomers verkoeling biedt, maar nu, in het voorjaar, nog kaal en onverzoenlijk is. Hij zal waarschijnlijk de compound af gaan en zich naar de richel begeven waarachter hij zich bij voorkeur ontlast, diep neerhurken en krachtig persen om zijn darminhoud uit te drijven. Misschien is hij alleen, en misschien ook niet.
Naast de richel bevindt zich een flinke geul zo diep als een man lang is, en over de bodem van die geul sijpelt een dun sliertje water. In dit jaargetijde zijn de twee moeilijk met elkaar te verenigen, de uitgemergelde gevangene van een concentratiekamp in de kledij van een zwaarlijvige banketbakker gestoken. Alleen kortstondig, tijdens de moesson, vult de geul zich min of meer naar vermogen, en ook dat komt minder vaak voor dan in het verleden, als gevolg van de steeds grilliger atmosferische stromingen.
De mensen van jullie dorp ontlasten zich iets verder stroomafwaarts van de plek waar ze hun kleren wassen, een plek op zijn beurt iets verder stroomafwaarts van de plek waar ze drinken. Verder stroomopwaarts doet het dorp vóór dat van jullie hetzelfde. En nog weer verder, waar het water uit de heuvels tevoorschijn komt als een zo nu en dan gutsende beek, wordt het deels gebruikt bij het productieproces van een oude, roestige en ondermaatse textielfabriek, en deels voor het afvoeren van de naar scheten ruikende grijze brij die dat oplevert.
Je vader is kok, maar hoewel hij redelijk goed is in zijn werk en van het platteland afkomstig is, bekommert hij zich weinig om de versheid of de kwaliteit van zijn ingrediënten. Koken is voor hem een vak van kruiden en olie. Zijn eten brandt op de tong en doet het bloed klonteren. Als hij hier om zich heen kijkt, ziet hij geen stekelige bladeren en harige besjes voor een sprankelende salade, geen goudgele korenhalmen voor een hemelse ballon van op steen gemalen, in de pan gebakken pitabrood. In plaats daarvan ziet hij tijdseenheden van zwoegen en sloven. Hij ziet uren en dagen en weken en jaren. Hij ziet de noeste arbeid waarmee een boer de hem toegemeten tijd in deze wereld inruilt voor een tijdsbesteding in deze wereld. Hier, in het bedwelmende bouquet van de natuurlijke provisiekast snuift je vader de geur op van de sterfelijkheid.
De meeste mannen van het dorp die nu in de stad werken komen wel weer terug voor de graanoogst. Maar daarvoor is het nu nog te vroeg in het jaar. Je vader is hier met verlof. Desondanks gaat hij waarschijnlijk met zijn broers mee om de hele ochtend gras en klaver te snijden dat als veevoer dient. Dan zal hij, wederom, diep neerhurken, maar dit keer met een sikkel in de hand, en zullen zijn schommelende bewegingen van beetpakken, afsnijden en loslaten steeds en steeds weer worden herhaald, terwijl ook de zon weer in haar eigen baan langs de hemelboog omhoogklimt.
Naast hem loopt een enkel aarden weggetje door het veld. Mochten de landheer of diens zoons voorbijrijden in hun suv, dan zullen je vader en zijn broers hun handen naar hun voorhoofd brengen, diep vooroverbuigen, en de ogen afwenden. De blik van een landheer ontmoeten is in deze streken al eeuwenlang een riskante zaak, misschien al sinds het begin der tijden. Onlangs zijn sommige mannen het toch gaan doen. Maar ze hebben baarden en verdienen de kost op de geloofsscholen. Ze lopen met opgeheven hoofd en vooruitgestoken borst. Je vader is er niet zo een. Sterker nog, hij heeft bijna net zo’n hekel aan hen als aan de landheren, en om dezelfde redenen. Hij vindt hen maar bazig en lui.
Terwijl je op je zij ligt, met één oor op de aangestampte aarde, zie je vanuit je opgerichte-wormhoogteperspectief je moeder achter je vader aan het plaatsje op lopen. Ze geeft de daar vastgebonden waterbuffel te eten door voer dat gisteren gesneden en met stro vermengd is in een houten trog te gooien, en melkt het dier terwijl het staat te eten, de vloeistof klatert in stralen in haar blikken emmer. Als ze klaar is, leiden de kinderen van de compound – je broer en zus en je neefjes en nichtjes – de buffel, haar kalf, en de geiten naar buiten om te gaan grazen. Je hoort het zwiepen van de ontschorste takken die ze in hun handen hebben en dan zijn ze weg.
Vervolgens lopen je tantes de compound af, met aarden potten op hun hoofd voor water en kleren en zeep in hun armen voor de was. Dit zijn gemeenschapstaken. Je moeder vervult de hare in afzondering. Zij in haar eentje, de anderen samen. Dat is geen toeval. Ze gaat op haar hurken zitten, zoals je vader waarschijnlijk ook op zijn hurken zit, bezem zonder steel in de hand in plaats van een sikkel, en haar schommelende veegbewegingen verschillen maar weinig van de zijne. Op je hurken zitten spaart energie, is beter voor de rug en dus ergonomisch, en het is niet pijnlijk. Maar als je het uren, dagen, weken en jaren achtereen doet klinkt het milde ongerief door in de geest als gedempte kreten uit een folterkelder. Het kan eindeloos verdragen worden, mits er nooit aan wordt toegegeven.
Je moeder veegt het plaatsje aan onder de vorsende blik van haar schoonmoeder. De oude vrouw zit in de schaduw met de rand van haar sjaal in haar mond, niet om haar verleidingsattributen maar haar ontbrekende tanden te verhullen, en kijkt met onlesbare afkeuring toe. Je moeder wordt in de compound ijdel, hooghartig en eigenzinnig gevonden, en die aantijgingen doen zeer want ze zijn allemaal waar. Je grootmoeder zegt tegen je moeder dat ze een plekje heeft overgeslagen. Omdat ze geen tanden heeft en de doek tussen haar lippen geklemd houdt, klinken haar woorden alsof ze spuugt.
Je moeder en je grootmoeder doen wie de langste adem heeft. De oudste van de twee wacht tot de jongste oud wordt, de jongste wacht tot de oudste doodgaat. Het is een spel dat ze beiden onvermijdelijk zullen winnen. Intussen laat je grootmoeder waar ze maar kan haar gezag gelden, en je moeder haar lichaamskracht. De andere vrouwen van de compound zouden zonder de geruststellende aanwezigheid van de mannen bang zijn voor je moeder. In een geheel vrouwelijke samenleving zou je moeder zich vermoedelijk tot koningin kronen, met in haar hand een bebloede staf en aan haar voeten een stel verbrijzelde schedels. Hier is het beste wat ze heeft weten te bereiken dat ze grotendeels gevrijwaard blijft van ernstige provocaties. Ook dat is, afgesneden als ze is van haar eigen dorp, geen geringe overwinning.
Onuitgesproken tussen je vader en moeder blijft dat hij het zich van tienduizend per maand net zou kunnen veroorloven om je moeder en hun kinderen naar de stad te halen. Het zou krap zijn, maar niet onmogelijk. Momenteel is hij in staat het grootste deel van zijn salaris naar het dorp te sturen, waar het tussen je moeder en de rest van de familie verdeeld wordt. Als zij en jullie kinderen bij hem introkken, zou de geldstroom die hij hierheen leidt gestaag afnemen en net als het water in de geul alleen nog in de twee feestmaanden aanzwellen, wanneer hij misschien een bonus kon verwachten en hopelijk geen schulden had te vereffenen.
Je kijkt toe hoe je moeder een langwerpige witte radijs in stukken snijdt en boven een open vuur bereidt. De zon heeft de dauw allengs verjaagd, en zelfs jij, wat ziekjes op de aangestampte aarde onder je moeders veldbed, hebt het niet koud meer. Maar je voelt je wel slap, en de pijn in je buik voelt alsof je vanbinnen levend wordt opgevreten door een parasiet. Dus stribbel je niet tegen als je moeder je hoofd optilt en haar elixer in je mond lepelt. Het ruikt als een flinke boer, als buikgassen. Je moet ervan kokhalzen maar je hebt niets in je maag om over te geven, en je drinkt het braaf op.
Als je daarna roerloos op de grond ligt, een gelig dorpsjochie met radijssap dat langs je kin druipt en een klein modderig plekje maakt op de grond, moet het er van hieraf wel naar uitzien dat stinkend rijk worden voor jou niet is weggelegd. Maar blijf erin geloven. Je bent niet zo onmachtig als het lijkt. Je moment zal spoedig komen. Ja, dit boek gaat je een keus bieden.
Het beslissende moment dient zich een paar uur later aan. De zon is onder en je moeder heeft je naar het veldbed overgeheveld, waar je nu ligt, gewikkeld in een deken ook al is het een warme avond. De mannen zijn terug van de velden, en de hele familie, iedereen behalve jij, heeft op het plaatsje gezamenlijk gegeten. Door de openstaande deur hoor je het gegorgel van een waterpijp en zie je de gloed van de kooltjes als een van je ooms inhaleert.
Je ouders staan over je heen gebogen naar je te kijken. Morgen gaat je vader weer naar de stad. Hij denkt na.
‘Komt het goed met je?’ vraagt hij aan je.
Het is de eerste vraag die hij je tijdens dit bezoek heeft gesteld, misschien wel het eerste zinnetje dat hij in maanden rechtstreeks tot je heeft gericht. Je hebt pijn en je bent bang. Dus is het voor de hand liggende antwoord nee.
Toch zeg je: ‘Ja.’
En neem je je lot in eigen handen.
Je vader verwerkt je gepiep en knikt. Hij zegt tegen je moeder: ‘Het is een sterk kind. Dit.’
Zij zegt: ‘Hij is heel sterk.’
Je zult nooit weten of het door je antwoord komt dat je vader het zijne aanpast. Maar die avond zegt hij tegen je moeder dat hij heeft besloten haar en ook jullie kinderen naar de stad mee te nemen.
Ze bezegelen de afspraak met seks. De bijslaap is in het dorp alleen een privézaak als hij in de velden wordt beoefend. Binnenshuis heeft geen enkel paar een kamer voor zichzelf. Je ouders delen de hunne met alle drie hun in leven gebleven kinderen. Maar het is donker, dus is er weinig te zien. Bovendien blijven je vader en moeder vrijwel volledig gekleed. Ze hebben zich nog nooit van hun leven van al hun kleren ontdaan om te paren.
Op zijn knieën gezeten trekt je vader het koord van zijn flodderbroek los. Op haar buik liggend duwt je moeder haar bekken omhoog en doet hetzelfde. Ze reikt naar achteren en sjort aan hem met haar hand, een kordaat en ondubbelzinnig gebaar dat weinig verschilt van de manier waarop ze vanochtend de waterbuffel heeft gemolken, maar hij is al zover. Ze komt op handen en knieën omhoog. Hij dringt in haar, zijn ene hand als steun en zijn andere voor haar borst gebruikend, afwisselend om te strelen en zich aan vast te houden als hij zich naar voren trekt. Ze doen hun best om de geluiden zoveel mogelijk te onderdrukken, maar krachtig gekreun, kletsend vlees, hortende ademhaling en hydraulische zuiging blijven niettemin hoorbaar. Je broer, je zus en jij slapen of houden zich slapend tot ze klaar zijn. Dan komen ze bij je liggen op je moeders veldbed, uitgeput, en zijn binnen de kortste keren in dromenland. Je moeder snurkt.
Een maand later ben je alweer voldoende hersteld om samen met je broer en zus mee te rijden op het dak van de overvolle bus die je familie en nog een stuk of zestig opeengepakte anderen naar de stad brengt. Mocht hij kantelen terwijl hij zo over de weg raast, slingerend in dolle wedijver met andere al even volgepakte rivalen in een poging de volgende en daaropvolgende groep potentiële passagiers op deze route op te pikken, dan is je kans om dood te gaan of op zijn minst een arm of been kwijt te raken bijzonder groot. Zulke dingen gebeuren vaak, zij het minder vaak dan dat ze niet gebeuren. Maar vandaag is het je geluksdag.
Terwijl je je vastgrijpt aan touwen die er meestal in slagen bagage aan dit vervoermiddel te binden, zie je een eenheid van tijd verstrijken die zijn chronologische equivalent overtreft. Zoals wanneer je de bergen intrekt een kleine afwijking naar het noorden je door de verandering in hoogte van het subtropische oerwoud naar de semiarctische toendra kan katapulteren, zo kunnen ook een paar uurtjes met een bus van de rust van het landelijke naar de massaliteit van het stedelijke duizenden jaren lijken te omspannen.
Boven op je inktzwarte rook uitbrakende, naar stuurboord overhellende vervoermiddel volg je vol ontzag de veranderingen. Aarden straten maken plaats voor geplaveide, gaten in de weg komen steeds minder voor en verdwijnen al snel helemaal, en de kamikazevloed van tegemoetkomend verkeer lost op om plaats te maken voor de afgedwongen rust van de vierbaansweg. De elektriciteit maakt zich kenbaar, eerst in het voorbijgaan als je onder een stalen parade van hoogspanningsreuzen doorglijdt, dan in de vorm van draden die op busdak-ooghoogte langs beide kanten van de weg lopen, en ten slotte in de vorm van straatlantaarns, winkelaanduidingen en imposante, schitterende lichtreclames. Gebouwen gaan van leem over in baksteen en daarna beton, schieten vervolgens de hoogte in naar een onvoorstelbare vier, ja zelfs vijf verdiepingen.
Bij elk volgend wonder denk je dat je er bent, dat er echt niets beter bij je bestemming zou kunnen passen dan dit, en steeds blijk je het mis te hebben, tot je niet meer nadenkt en je domweg overgeeft aan de opeenvolging van wonderen en beelden die over je heen spoelen als de muren van regen die elkaar tijdens de moesson schijnbaar eindeloos opvolgen, eindeloos althans tot ze opeens zonder enige waarschuwing ophouden, en dan komt de bus sidderend tot stilstand en ben je eindelijk, onherroepelijk aangekomen.
Als jij en je ouders samen met je broer en zus afstappen, belichamen jullie een van de grote veranderingen van jullie tijd. Waar jullie familie ooit omvangrijk was, niet eens buitensporig groot, maar wel een behoorlijk, niet precies bekend aantal leden telde, zijn jullie nu met vijf. Vijf. De vingers van één hand, de tenen van één voet, een minuscule verzameling als je het vergelijkt met een school vissen of een zwerm vogels of zelfs een menselijke stam. In de geschiedenis van de familiaire evolutie vertegenwoordigen jullie met de miljoenen andere migranten een voortgaande nucleaire proliferatie. Het is een explosieve transformatie, die steun biedende, verstikkende, bestendigende banden van het grote familieverband, die steeds zwakker worden en het uiteindelijk begeven, met een nasleep van onzekerheid, angst, productiviteit en potentieel.
Naar de stad trekken is de eerste stap op weg naar stinkend rijk worden in het nieuwe Azië. En die heb je nu gezet. Gefeliciteerd. Je zus draait zich om en kijkt je aan. Haar linkerhand houdt de enorme bundel kleren en overige bezittingen op haar hoofd in evenwicht. Haar rechterhand omklemt het handvat van een gebarsten en gebutste koffer die waarschijnlijk ten tijde van je vaders geboorte door zijn oorspronkelijke eigenaar is weggegooid. Ze lacht en jij lacht terug, jullie gezichten vertrouwde ovaaltjes in een verder onherkenbare wereld. Je denkt dat je zus je gerust probeert te stellen. Het komt niet bij je op, jong als je bent, dat zij juist degene is die wil worden gerustgesteld, dat ze zich naar jou wendt, niet om je te troosten, maar juist om de troost te zoeken die jij, haar maar net herstelde kleine broertje, haar in dit moment van broze kwetsbaarheid kan bieden.

 

© Moshin Hamid en Uitgeverij De Bezige Bij
© Auteursfoto Jillian Edelstein

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum