Leesfragment: Lenins balsem

27 november 2015 , door Pieter Waterdrinker

28 januari verschijnt de nieuwe roman van Pieter Waterdrinker, Lenins balsem. Wij publiceren voor. 'Op de avond van de elfde maart 1924, ruim twee weken nadat Lenin op een landgoed buiten Moskou na de zoveelste hersenbloeding – verlamd aan zijn rechterzijde, bijna blind, niet langer in staat ook maar een woord te spreken – was gestorven, werd het etensmaal van professor Schorr, deskundige op het gebied van de leer van de dood en het sterven, met een harde klap op de deur verstoord. “Wie is daar?”'

Moskou 1991. Het Sovjetrijk beleeft zijn nadagen. Miljoenen mensen staan voor lege winkels in de rij. De 26-jarige jurist en kruidenierszoon Olaf Weber wordt door een Belgische reisorganisatie in Moskou gestationeerd, waar hij al snel verzeild raakt in de onderwereld van zwarthandelaren, pooiers, hoeren en oplichters.

Weber ontmoet er de aartsritselaar Alexander Perelman, die hem in vertrouwen neemt: Perelman vertelt hem dat de balsem, waarin het lijk van Lenin sinds zijn dood in 1924 om de zoveel tijd wordt ondergedompeld, tevens een schoonheidselixer is. Het belooft eeuwige jeugd. Nu het IJzeren Gordijn is gevallen en de wereldmarkt lonkt, kunnen Weber en Perelman met deze wonderzalf goud verdienen. Ze worden partners.

Alleen: hoe komen ze aan de geheime formule van de mysterieuze balsem?

Lenins balsem is een met humor en in een onnavolgbare stijl geschreven roman over vriendschap, bedrog, de kans op geluk en de eeuwige doolhof van de liefde, waarmee Pieter Waterdrinker zijn meesterschap definitief bewijst.

Pieter Waterdrinker is een van de meest energieke schrijvers uit ons taalgebied. Zijn werk werd genomineerd voor onder meer de Libris Literatuur Prijs en is in het Engels, Duits en Russisch vertaald.

 

– 41 –

Abrikosov, op wie ik bijna een maand had moeten wachten voordat hij me wilde ontvangen, vertelde me het volgende:

Op de avond van de elfde maart 1924, ruim twee weken nadat Lenin op een landgoed buiten Moskou na de zoveelste hersenbloeding – verlamd aan zijn rechterzijde, bijna blind, niet langer in staat ook maar een woord te spreken – was gestorven, werd het etensmaal van professor Schorr, deskundige op het gebied van de leer van de dood en het sterven, met een harde klap op de deur verstoord.
‘Wie is daar?’
‘De OGPU.’
De hoogleraar Thanatologie verslikte zich bijna in zijn koolsoep. Met een verstarde blik keek hij zijn gezinsleven een paar seconden aan. Zwijgend.
Dit was het einde.
Werd je zeven jaar na de revolutie in Petrograd door mannen van de geheime dienst, in hun lange zwarte Proletkult-leren jassen, gesommeerd snel je koffers te pakken en mee te komen, dan waren de mogelijkheden beperkt: het ‘bekennen’ van een misdaad die je nooit had gepleegd, gevolgd door jaren van voorarrest, een enkele reis Siberië dan wel direct de doffe knal van een nekschot – in de arrestantenwagen, in een kelder, in een bos.
Groot was dan ook de opluchting van de professor toen hij op het Oktoberstation door de agenten de behaaglijke warmte van een eersteklascoupé in werd gedirigeerd. In het restauratierijtuig met liervormige lampjes en fineer van kersenhout werd hem wederom een maal voorgezet – hoewel hij van de zenuwen geen hap meer door zijn keel kon krijgen.
‘Waar gaan we heen?’ durfde de professor pas te vragen toen de trein reeds ver buiten de stad door de nachtelijke bossen reed.
‘Naar Moskou. Op de thee bij Dzerzjinski…’ antwoordde een van zijn begeleiders kalm. En het was opnieuw alsof de hersens van de geleerde in zijn schedel ontploften.
Maar ook de chef van de Tsjeka, met zijn rattenbaard en reptielogen, ontving de professor de volgende morgen in zijn hoofdkwartier aan de Loebjanka uiterst welwillend.
‘U bent professor Schorr?’
‘Ja.’
Dzerzjinski begon te vertellen dat Stalin in zijn gulle wijsheid gehoor had gegeven aan ‘de wensen van de boeren en arbeiders in de provincie’ om het lichaam van kameraad Lenin, dat op dat moment nog in zijn tijdelijke houten mausoleum op het Rode Plein lag, niet te begraven maar te bewaren voor de eeuwigheid. Te balsemen.
‘Men heeft mij verteld dat u in uw Petrogradse laboratorium anatomische menselijke preparaten – levers, milten, hele benen en armen – al jarenlang in een geheim mengsel levensecht weet te bewaren. U beschikt over de kennis die we nodig hebben. U bent, kameraad Schorr, onze man.’
‘Ik heb slechts ervaring met afzonderlijke organen en lichaamsdelen.’ De geleerde hield de boot meteen af, uit vrees dat hij de balsemopdracht zou krijgen, het mis zou gaan en het hem uiteindelijk alsnog de kop zou kosten. ‘Het voor altijd bewaren van een geheel lichaam is hoegenaamd onmogelijk.’
Dzerzjinski verklaarde dat haast was geboden. De kort ervoor in het leven geroepen Commissie Voor Onsterfelijkheid was er overigens nog niet uit welke methode de juiste was om te volgen. Velen in het Politburo opteerden voor eeuwig invriezen. In het kapitalis - tische buitenland bleek dergelijke techniek ruim voorhanden; vooral de Duitsers en de Amerikanen waren er ver mee. Vorst conserveerde. En doodde bovendien alle bacteriën.
‘Maar de enzymen niet…’ liet de professor zich toen ontvallen. ‘Het lijk zal door de inwerking van de enzymen langzaam wegrotten. Een lichaam in zijn geheel balsemen is, met de huidige stand der medische kennis, een illusie. Maar invriezen is het allerergste.’
De dagen daarna verkeerde Schorr in de vrees dat hij de toorn had gewekt van Dzerzjinski; het bloeddorstige monster dat Beria en Himmler in de geschiedenis was voorgegaan.
‘O ja, hij was bang, bang en laf – maar wie was dat in die tijd niet?’ Abrikosov draaide zijn gezicht naar me toe en keek me vanonder zijn vlezige wenkbrauwen aan. ‘Volgt u me nog?’
‘Ja, ik volg u nog.’

De balsemartiest bewoonde een appartement stampvol boeken met een ruime erker die, door de kale takken van de populieren heen, een fabelachtig uitzicht bood op de Moskouse dierentuin. Nadat hij zijn verhaal had gedaan, begon hij me uit te horen over welke mogelijkheden er voor een Rus waren om naar Nederland te komen, daar enige tijd te wonen en bronnenonderzoek te doen, in het kader van een wetenschappelijke verhandeling.
‘U vertelde me over uw vader. Wat was zijn positie aan de Amsterdamse universiteit ook alweer precies?’
‘Algemeen adviseur,’ antwoordde ik. ‘Hij bekleedt een soort erefunctie die hij heeft gekregen bij Koninklijk Besluit. Eén handtekening van hem – en alle archieven gaan open.’
‘Precies wat ik nodig heb,’ sprak Abrikosov. ‘Mijn huidige toestand is te vergelijken met die in Plato’s beroemde grot. Ik zie de schimmen; ik zie de bewegingen. Maar weet dat er oneindig veel meer is. Al jaren droom ik ervan de aantekeningen, de brieven, de dagboeken misschien – als die er zijn – van Frederik Ruysch te bestuderen. Is dat bij jullie werkelijk nog nooit eerder gedaan? Vreemd. Zo’n uitzonderlijk persoon! Ik zal Nederlands moeten leren. Of iemand moeten inhuren als assistent. Maar ze laten me hier voorlopig niet gaan. Ik mag niet naar het Westen. Omdat ik zogenaamd kennis heb van staatsgeheimen. Maar weet u wat?’ Sabbelend aan zijn eendenbekvormige pijp met ivoren mondstuk keek Abrikosov me even aan: ‘Onder - tussen heeft de overheid onze salarissen stopgezet. En zijn we gedwongen lijken op te kalefateren en te balsemen van proleten, van bandieten, in het kader van de zogenaamde vrijemarkteconomie. Wie had dat ooit gedacht! Waar waren we nou ook alweer gebleven?’
‘Bij professor Schorr,’ zei ik.
‘Ach ja, Schorr, de goede Schorr… Je kon het hem ook niet kwalijk nemen dat hij voor de balsemklus bang was. De kennis die ik je nu verstrek, mijn beste, is overigens even uniek als de witte tijger hier tegenover ons in de dierentuin. Behalve mij is er in Rusland nog maar één die de ware toedracht rondom de conservering van Lenin kent: Ilja Zbarski, zoon van de oude Zbarski die samen met professor Vorobjov destijds de feitelijke balseming uitvoerde. Maar Ilja Zbarski loopt al tegen de tachtig. Ik weet dit allemaal, omdat mijn overgrootvader de allereerste was die het lijk van Lenin – laten we zeggen – voorzag van een soort van noodverband.’
‘Een noodverband?’
‘Hoe moet ik het anders noemen?’ En Abrikosov ging verder: ‘Na - dat eerst de hersenen uit het lichaam waren verwijderd, spoot mijn overgrootvader de aorta vol met een mengsel van formaline, glycerine en alcohol. Een nogal primitieve aanpak, moet ik zeggen. Maar terwijl ze in het Kremlin nog zaten te debatteren welke methode te volgen – invriezen of balsemen – wist hij een snelle ontbinding van het lijk in ieder geval te voorkomen… Maar waarvoor wilt u dit eigenlijk allemaal weten?’

[...]

Uitgeverij Prometheus

pro-mbooks1 : athenaeum