Leesfragment: Mischa

27 november 2015 , door Hans Münstermann

In oktober verschijnt Mischa, de nieuwste roman van Hans Münstermann. Wij publiceren voor: 'Toen er weer gebeld werd liep ze rustig door de hal. Haar hand ging al naar de deurknop toen er voor de derde keer werd gebeld. Op dat moment wist ze: er komt onrust. Blijf bij jezelf, zei ze heel kalm, adem door. Je zult het aan kunnen, ook al zijn het de buren die last hebben van een overstroming die waarschijnlijk jouw schuld is. Ze bleef opgewekt, wat haar aard was. Blijf bij jezelf, ook al krijg je zo dadelijk te maken met iemand die komt uitleggen wat God bedoelt.'

Op een dag krijgt Rosa Weber, een opgewekte 65-jarige weduwe met kinderen en kleinkinderen, de politie aan de deur. Haar oudste zoon blijkt zojuist aangehouden te zijn voor de verdwijning van de tienjarige Mischa, een zaak die het land al maanden bezighoudt. Voor Rosa begint er een emotionele rollercoaster. Samen met familie en vrienden neemt ze stelling tegen de verdenking, heilig gelovend in de onschuld van haar zoon. Maar hoe goed kent ze haar zoon écht? En is haar moederliefde bestand tegen de waarheid? Mischa is een meeslepende, indrukwekkende psychologische roman die geen lezer onberoerd zal laten. ‘Met Mischa levert Hans Münstermann een meesterproeve van inleving,’ aldus Peter Buwalda.

Hans Münstermann (1947) schreef een veelgeprezen en meermalen genomineerde romancyclus met zijn alter ego Andreas Klein in de hoofdrol. Deel 5 daaruit, De bekoring, werd in 2006 bekroond met de AKO Literatuurprijs.

Bezoek

Toen de bel ging had Rosa Weber, zoals meestal, een goed humeur. Ze was vroeg opgestaan, had de ramen opengezet en een tijdje naar buiten gekeken. Over de smalle Schubertstraat hing die maandag een dunne nevel die weldra zou optrekken. Daarna zou het een stralende decemberdag worden. Het was iets te vroeg voor de bel. Kwart voor negen. Sinds haar pensioen zat ze ’s ochtends vroeg de krant te lezen of tv te kijken en soms zat ze aan de telefoon met een van haar kinderen, of met Ilse, haar beste vriendin. Meestal begon ze met twee koppen koffie en nam ze de tijd. Rosa Weber was een verzorgde vrouw, met haar vijfenzestig jaar. Ze was al opgemaakt, omdat haar oudste zoon later die ochtend langs zou komen. Ze droeg een roze zijden sjaal, zijden blouse. Nu al een paradijsvogel. Op de keukentafel het ontbijt en de krant. De tv stond aan. De van elk talent ontblote Guusje Wijnberger imiteerde zichzelf door het stellen van gesloten vragen. ‘Prettige persoonlijkheid met een sterke en authentiek overkomende nietszeggendheid,’ zou haar overleden man Sep gemompeld hebben. Maar Rosa keek haast elke ochtend naar haar programma. Ze was er dol op.
Ze legde de krant weg om de deur te openen. ‘Goud en zilver zijn hip,’ hoorde ze Guusje nog zeggen, ‘en militaire invloeden komen weer terug.’ Neuriënd daalde ze de smalle trap af naar de benedenverdieping en nam de tijd. Het huis lag iets lager dan het wegdek, tussen een smalle zijstraat en de rivier. Op de eerste verdieping waren een grote woonkamer en open keuken. Op de tweede verdieping ruime, lichte slaapkamers en de badkamer. De benedenverdieping was klein: een hal met haar fiets, een ruim trapportaal met oud speelgoed, vaalrode knuffels, spellendozen, een bijkeuken en uitloop naar de tuin. Toen er weer gebeld werd liep ze rustig door de hal. Haar hand ging al naar de deurknop toen er voor de derde keer werd gebeld. Op dat moment wist ze: er komt onrust. Blijf bij jezelf, zei ze heel kalm, adem door. Je zult het aan kunnen, ook al zijn het de buren die last hebben van een overstroming die waarschijnlijk jouw schuld is. Ze bleef opgewekt, wat haar aard was. Blijf bij jezelf, ook al krijg je zo dadelijk te maken met iemand die komt uitleggen wat God bedoelt.
Er stonden twee politiemannen voor de deur. ‘Bent u Rosa Weber?’
Ze knikte.
‘Kunnen wij even binnenkomen?’ Hun gezichten stonden neutraal.
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg ze, terwijl ze ruimte maakte om de mannen binnen te laten. Ze reageerden niet meteen. Toen ze binnen waren, bewogen ze zich niet meer. Ze namen de prachtige hanglamp niet in zich op, de kroonluchter die ze van haar jongste zoon Thomas had gekregen.
De mannen bleven roerloos en stil. Wilden ze liever de woonkamer binnengaan? ‘Komt u verder,’ zei ze.
Ze gingen de trap op. Toen de agenten haar woonkamer betraden bleven ze staan, zonder ook daar iets te zien. Ze gingen zelfs niet heel even met hun blik langs het geschilderde portret van Sep. Ook niet langs de ingelijste tekeningen van haar kleinkinderen Febe en Jochem. Bijna had ze gevraagd of de heren koffie wensten. Hun uniformen zagen eruit alsof ze zojuist splinternieuw waren afgeleverd. Het waren donkerblauwe pakken met vrolijk blinkende knopen. Maar hun gezichten stonden oud en stil. ‘Zegt u het maar.’
Een van de mannen schraapte zijn keel. Zelfs op dat ogenblik leek het alsof het initiatief nog bij haar lag, alsof ze uit eigen vrije wil iets aan de toestand kon bijdragen of veranderen. Ze hield ervan om mensen op te vrolijken. Ze lachte graag.
‘Het zal niet zo lang duren,’ zei de oudste.
‘Er is toch niets met mijn kleinkinderen?’ Ze dacht aan Jochem en Febe.
‘Nee, dat is het niet,’ zei de oudste van de twee onmiddellijk. Hij schudde met zijn wijsvinger om haar ongerustheid wat dit betrof weg te nemen en tegelijk aan te geven dat ze zich schrap moest zetten. ‘Het heeft te maken met de verdwijning van het jongetje.’ De politieman kon even niet verder. Als iemand die, door emoties overvallen, opeens zijn vaardigheden een paar seconden moet missen.
‘Het jongetje?’ vroeg Rosa. De agent pauzeerde om weer gewoon te kunnen ademen en spreken. ‘Mischa,’ zei hij.
Bij het horen van die naam werd ze zacht en gevoelig.
‘U kent hem wel.’
‘Ja natuurlijk ken ik Mischa.’ Iedereen kende hem. Het hele land wist wie Mischa was. De kranten en alle media waren er al maanden mee bezig. Hij was met de fiets op weg naar huis geweest. Was niet thuis gekomen. Een jongen van tien. Later waren zijn fiets en zijn trainingsbroek gevonden. Verwaaid in het gras. De foto van de lachende jongen was op televisie en internet te zien geweest.
‘Dan moet u maar even goed naar ons luisteren. Het lijkt ons beter als u wat ik nu ga zeggen, niet uit de pers of via de buren te horen krijgt.’
Deze inleiding maakte haar waakzaam. Waarom zou de politie haar op dit tijdstip iets komen meedelen over Mischa? Wat had zij daarmee te maken?
‘Wij hebben vanochtend uw zoon aangehouden. Hij wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij de verdwijning van Mischa.’ De mannen keken haar aan. Hun ogen vol onbegrip, leeg bijna.
‘Mijn zoon?’ vroeg ze.
Ze gaven haar tijd om goed te begrijpen wat ze gezegd hadden.
‘Hebt u mij verstaan?’ zei de oudste agent, ‘hebt u mij begrepen?’ Ze had het heel goed verstaan. Maar ze snapte het niet. Wisten ze wel wat ze daar zeiden? Welke zoon bedoelden ze? Thomas? Christiaan?
‘U bent Rosa Weber, de moeder van Christiaan Weber?’
‘Ja.’ Haar eerste neiging was om in de lach te schieten.
‘Wij moesten hem vanochtend arresteren.’
‘Christiaan?’ Er verscheen een nerveuze lach op haar gezicht, een lach die zei: Malle kerels! Chris was manager bij een groot bedrijf, een verantwoordelijk persoon. De lach kwam, bleef heel even liggen op haar gezicht. De lach van Rosa Weber. Een warme lach die alles op afstand hield wat de sfeer kon bederven. De prettige lach van een aardige vrouw van vijfenzestig, met een rijkgevuld sociaal leven. Rosa Weber was altijd zo geweest. Zij was een populaire lerares Frans. Ze wilde ooit na het gymnasium medicijnen studeren, maar haar vader vond dat te duur. Het werd Franse taal en letterkunde, waar ze overigens nooit spijt van had gehad. Ze was een jaar in Canada geweest bij gastouders, daarna jong getrouwd en had kinderen gekregen. Twee jongens en een meisje. Ze kende veel mensen. Men zag haar graag. Ze was voor iedereen zichtbaar. Zelfs toen haar man vijf jaar geleden plotseling stierf was ze zichtbaar gebleven. Ze had steun en vriendschap gezocht en gevonden. Maar wat er nu gebeurde… Wat een rare dwaling. Iemand in de ambtelijke molen moest een ernstige fout gemaakt hebben en deze mannen naar de verkeerde persoon op een fout adres hebben gestuurd. Ze zouden weldra ter controle in hun gegevens kijken en zich verontschuldigen. Er zouden excuses volgen van een superieur. Ze vergisten zich namelijk. Rosa Weber distantieerde zich van de mededeling die de heren haar brachten en bood hen de kans om dit meteen recht te zetten. De mannen in hun slecht passende nieuwe uniformen stonden er onhandig bij. Ze wisten zich eigenlijk geen raad. ‘Jullie moeten denk ik ergens anders zijn.’
‘Nee, mevrouw.’
Haar hersenen zochten een normale uitweg. En ook minder voor de hand liggende vluchtwegen. Waren zij wel politiemensen? Hun verschijning was eerder komisch. Ze leken op twee dodelijk vermoeide, overjarige deelnemers aan de Gay Parade. Wat een onbetamelijke grap. Moest ze deze vergissing zomaar accepteren? Rosa was een modelburger. Ze had niets te verbergen. Ze had een bewegingsmelder in haar huis – geïnstalleerd door haar zoon Christiaan, met contactsensoren aan alle deuren, die registreerden hoe lang ze in bed lag en hoe vaak ze naar de wc ging, hoe vaak ze iets te eten klaarmaakte. Allemaal een tikkeltje overdreven, maar ze had het toegestaan aan haar zoon Christiaan. Hij deed het graag, hij vond het leuk werk.
De bezoekers beseften maar al te goed waar ze mee worstelde. Ze stonden stil, respectvol, als poppen gehuld in historische kleding. ‘Jullie hebben Christiaan aangehouden?’

 

© 2013 Hans Münstermann

Uitgeverij De Kring

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum