Leesfragment: Mogelijke memoires

27 november 2015 , door Herman Brusselmans

29 maart verschijnt de nieuwe roman van Herman Brusselmans, Mogelijke memoires. Wij publiceren het eerste hoofdstuk voor: '“Blauwe sokken,” zei m'n moeder, “al z’n gehele leven.”
“Wat vreemd dat dat me nooit is opgevallen,” zei m’n vader.
“Jou valt nooit wat op,” zei ik.
“Als je nu niet zwijgt geef ik je een klap,” zei m’n vader.
“Klap of geen klap,” zei ik, “jou valt nooit wat op. Het valt je niet eens op dat de verkoper in deze winkel een homoseksueel is.” Nu zei de verkoper dat ik moest zwijgen.’

Mogelijke memoires is een woeste trip, een vorte puinhoop, een opeenstapeling van zo veel woorden dat je er poepeloerekrankzinnig van zou worden, en het zijn dan nog vaak dezelfde woorden ook. Wat is er aan de hand met die Herman Brusselmans? Ze zouden hem beter in een dwangbuis proppen, zodat het gedaan zou zijn met boeken schrijven alsMogelijke memoires, vol onvatbare interactie tussen verleden, heden en toekomst; tussen blindheid en arendsblik; tussen kat en hond; tussen Tom en Bom; tussen verzonnen en niet verzonnen; tussen anonimiteit en eenzame roem; tussen Lio en de Kersverse Dames die er niet in slagen haar te vervangen; tussen de eerste dertien hoofdstukken en het veertiende. En dan de technologie van deze roman! John Irving, Arnon Grunberg en Nicci French kunnen er een puntje aan zuigen. Op deze manier moeten we totaal onverwacht misschien alsnog besluiten dat de eenvoudige jongeman uit Hamme, de ouwelijke Brusselmans, met Mogelijke memoires een van z’n meesterwerken heeft geschreven. Komt in orde.

Herman Brusselmans (1957) publiceerde meer dan zestig romans. Hij wordt zowel verguisd als verafgood. Hij is een zeer belangrijk schrijver.

  

Een

In mei van 1967 werd m’n grootvader Frans blind. M’n vader Gust, m’n moeder Lea en ik, Herman Brusselmans, gingen naar Sint-Niklaas voor een witte stok, omdat er in Hamme geen enkele winkel was waarin je witte stokken kon krijgen. In de Sint-Niklase winkel, waarin je ook rolstoelen, prothesen, bandages en van die dingen kon kopen, zei m’n vader: ‘Voor ons een witte stok graag, het is voor een blinde.’
‘Het is m’n vader,’ zei m’n moeder, ‘hij heeft het zicht aan beide ogen verloren.’
‘Vanmorgen is hij tegen de rand van de deur gelopen,’ zei ik, ‘ik heb het persoonlijk zelf gezien.’
‘Zwijg jij maar,’ zei m’n vader, ‘ik voer hier het woord.’
Daar kreeg ik het van, dat ik al negen jaar oud was en moest zwijgen.
‘Ik heb vier verschillende soorten witte stokken in de aanbieding,’ zei de verkoper.
‘Geef ze maar alle vier,’ zei ik. Met dat zwijgen viel het niet altijd mee. Ik kon gewoon moeilijk m’n bek dichthouden, zo was het nu eenmaal. M’n vader keek kwaad naar mij en zei tegen de verkoper dat één witte stok wel volstond. Toen moesten we kiezen. De vier soorten, verschillend in lengte, uitvouwsysteem en prijs, werden naast elkaar gelegd. Terwijl m’n ouders er hulpeloos naar keken, zei ik tegen de verkoper: ‘Weet je wat? Geef ons toch maar een blauwe stok. Deze vier witte lijken nergens naar.’ Nu zei m’n moeder dat ik me er niet mee moest bemoeien. ‘Ik moei me niet,’ zei ik, ‘ik vind alleen dat een blauwe stok beter geschikt is voor grootvader. Blauw is z’n lievelingskleur.’
‘Dat klopt,’ zei m’n moeder, ‘hij draagt altijd blauwe sokken.’
‘Ja?’ zei m’n vader. ‘Dat is me nog niet opgevallen.’
‘Blauwe sokken,’ zei m’n moeder, ‘al z’n gehele leven.’
‘Wat vreemd dat dat me nooit is opgevallen,’ zei m’n vader.
‘Jou valt nooit wat op,’ zei ik.
‘Als je nu niet zwijgt geef ik je een klap,’ zei m’n vader.
‘Klap of geen klap,’ zei ik, ‘jou valt nooit wat op. Het valt je niet eens op dat de verkoper in deze winkel een homoseksueel is.’ Nu zei de verkoper dat ik moest zwijgen. Dat vertikte ik en ik zei: ‘Ik had het meteen gezien, makker, met je slappe handjes en je snorretje en je bles en je gele das en je hoge stemmetje en je zweet op je bovenlip en de manier waarop je naar m’n vader kijkt.’
‘Naar mij?’ zei m’n vader.
‘Ja, naar jou,’ zei ik, ‘hij ziet je wel zitten. Je bent waarschijnlijk als een groen blaadje voor deze ouwe bok. Die kerel is minstens zeventig en staat hier nog altijd witte stokken en andere rommel te verkopen in deze kutwinkel. Moest jij niet al lang met pensioen zijn, flikker?’
De verkoper begon te huilen. ‘Wat ben ik toch ongelukkig,’ griende hij, ‘de jongeman heeft gelijk. Ik ben een homoseksueel, en ik ben zeventig, en ik moet deze verschrikkelijke winkel blijven openhouden omdat ik zo arm ben als een kerkrat nadat m’n minnaar er met al m’n poen vandoor is gegaan, en ik heb ook nog een maagzweer, wintertenen, een kaal hoofd en losse tanden. Ik weet niet hoe het verder moet met m’n leven. Misschien moet ik er maar een eind aan maken.’
M’n moeder probeerde hem te troosten. ‘Na regen komt zonneschijn,’ zei ze.
‘Of nog meer regen,’ zei ik.
‘Jij moet zwijgen,’ zei m’n vader en tegen de verkoper zei hij: ‘Meneer, ik ben niet het type van persoon dat enige achting heeft voor homoseksuelen maar toch voel ik enigszins met u mee omdat ik ook wintertenen heb. Wat u moet doen is gedroogde aardwormen in uw schoenen leggen voor u ze aantrekt, daar worden uw tenen heel wat beter van.’
‘Niet per se, Gust,’ zei m’n moeder, ‘jij loopt al met gedroogde aardwormen in je schoenen sinds 1959, en je wintertenen zijn er nog niks op vooruitgegaan.’
‘1959,’ zei ik, ‘dat was nog eens een jaar. Ik was twee, ik scheet in m’n broek, ik trok me nergens wat van aan, en als niemand het merkte nam ik aardwormen uit de schoenen van m’n vader en ik at ze op.’
‘Meen je dat nu, Herman?’ zei m’n moeder. ‘Aardwormen uit de schoenen van je vader? En die at je op?’
‘Ja,’ zei ik, ‘maar in 1961 ben ik ermee gestopt. Altijd maar aardwormen vreten, dat wil op den duur wel eens de keel uithangen. Maar goed, vertel ’ns over die minnaar, makker, schminkte hij z’n bakkes?’
‘Herman,’ zei m’n moeder, ‘dat zijn toch helemaal onze zaken niet of de minnaar van meneer z’n gezicht schminkte.’
‘Ja,’ zei m’n vader, ‘en nu wordt het hoog tijd dat je je smoel dichthoudt, snotneus.’
‘Sommige homoseksuelen schminken nu eenmaal hun bakkes,’ zei ik.
‘Herman heeft gelijk,’ zei de verkoper, ‘Jean-Luc schminkte z’n bakkes. Ik voelde mij daar heel ongemakkelijk onder. Was het echt nodig om altijd geschminkt rond te lopen? Ik ben toch ook een homo en ik moet er niet aan denken om me continu te schminken, behalve nu en dan wat rode lipstick als ik naar de nichtenclub in Waasmunster ga.’
‘De nichtenclub?’ zei m’n vader. ‘Wat is dat?’ M’n vader, nochtans van nature niet echt een domme man, omdat een tramchauffeur hoe dan ook over een zeker verstand moet beschikken, welnu, die vader van mij wist toch vele dingen niet. Nu weer wist hij niet wat een nichtenclub was. ‘Ja,’ zei m’n moeder, ‘wat is dat, meneer?’ Ook zij was niet dom. Maar ze was niet lang naar school geweest omdat ze in de oorlog, als jodin, ondergedoken had gezeten, samen met m’n grootvader Frans, m’n grootmoeder Maria, m’n tante Malvina en m’n oom Oscar. Ze waren ondergedoken bij een bevriende niet-joodse familie in Nederland, in de buurt van Groningen. Het mag een godswonder heten dat ze nooit door de Duitsers ontdekt zijn. M’n tante Malvina hield een dagboek bij, maar omdat ze de oorlog overleefd heeft is dat nooit een succes geworden. Sterker nog, het werd in 1946 geweigerd door verschillende uitgevers. Hun belangrijkste argument was dat het dagboek abominabel geschreven was, dat het vol grammaticale fouten stond, dat de stijl om op te schieten was, en dat het hoogstwaarschijnlijk vol leugens stond. ‘Welke leugens mogen dat dan wel zijn?’ vroeg tante Malvina boos aan een van de uitgevers. ‘Wel,’ zei die man, ‘je schrijft hier dat je op 22 augustus van het jaar 1942 het onderduikadres in Groningen hebt verlaten, de trein hebt genomen naar Berlijn en daar met een blaaspijp een pijltje in de nek van Heinrich Himmler hebt geschoten. Daar geloof ik niks van.’
‘En waarom geloof je dat niet?’ zei m’n tante Malvina. ‘Of denk je misschien dat een joodse onderduiker niet aan een blaaspijp kon geraken? Ik zal je dit zeggen, eikel, die blaaspijp had ik zelf gemaakt van de tak van een berkenboom.’
‘Het gaat niet om die blaaspijp,’ zei de uitgever, ‘het gaat om het feit dat jij onmogelijk, en zeker niet als jodin, in de buurt van Heinrich Himmler hebt kunnen komen, zo dicht dat je hem kon raken met een pijltje uit een blaaspijp.’
‘Ach man,’ zei m’n tante Malvina, ‘ik kon zeker veertig meter ver schieten met m’n blaaspijp. Ik heb een goede adem. Nooit een sigaret gerookt. Oké, nu en dan eens getrokken aan de sigaar van m’n vader, maar verder is m’n adem prima in orde.’
Desondanks is het dagboek van m’n tante Malvina nooit gepubliceerd en daarom heeft ze de literatuur altijd gehaat en heeft ze bijvoorbeeld mij, toen ik een jonge schrijver was, niet gestimuleerd, integendeel. Nadat m’n eerste boek, de roman Aan de koude grond gespijkerd, was verschenen in 1982, ging ze overal rondbazuinen dat het een volslagen kutboek was en dat de schrijver ervan, zonder twijfel een krankzinnige gek, beter in een dwangbuis gepropt kon worden.
‘Een nichtenclub?’ zei de verkoper. ‘Dat is een club waar allerlei homoseksuelen samenkomen en waar we dan praten over ons soort onderwerpen, zoals breipatronen, de liedjes van Marlène Dietrich, binnenhuisarchitectuur, de kapsels die in de mode zijn, de opera, enzovoort enzoverder.’
‘En anale seks, praten jullie daar ook over?’ zei ik.
‘Nu heb ik het gehad met jou,’ zei m’n vader, en hij gaf me een klap tegen m’n kop. Daar trok ik me zoals gewoonlijk niks van aan en ik zei tegen de verkoper: ‘Met anale seks moet je uitkijken, dat weet je toch? Je krijgt er een uitgerokken aars van en dan vallen de keutels uit je kont voor je er erg in hebt.’
‘Vertel mij wat,’ zei de verkoper.
‘Wat je tegenwoordig niet allemaal hoort,’ zei m’n moeder vol verbazing, en tegen m’n vader zei ze: ‘Gust, je moet onze Herman niet altijd klappen geven.’
‘Hij verdient ze,’ zei m’n vader, ‘hij zwijgt nooit als ik hem daar om vraag.’
‘Je zou beter beslissen welke stok je koopt voor je schoonvader,’ zei ik, ‘anders staan we hier morgen nog in de nabijheid van die stinkende homo.’
‘Eindelijk vertelt hij ’ns iets verstandigs,’ zei m’n vader, en hij koos voor de goedkoopste stok, en wat later waren we, in z’n Simca Ariane, op weg van Sint-Niklaas naar Hamme.

 

© Herman Brusselmans

Uitgeverij Prometheus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum