Leesfragment: Mondriaan in Amsterdam 1892 - 1912

27 november 2015 , door Hans Janssen

Vandaag opent in het Amsterdam Museum de tentoonstelling Mondriaan in Amsterdam 1892 - 1912. Wij publiceren voor uit de gelijknamige catalogus van Hans Janssen. ‘“Ik begon zoals iedereen” was ook zeker ingegeven door de grenzeloze fascinatie van Mondriaan voor de schilderkunst. Uit verschillende bronnen blijkt dat hij vanaf zijn veertiende schilder wilde worden. Sterker nog: hij was er vast van overtuigd de kern van die kunst te willen blootleggen. In 1915 schreef hij dat hij “eensdeels opgroeide in het schildersvak, anderdeels dreef hem een drang naar innerlijkheids-openbaring”. “Dit is”, zo benadrukt hij, “hetzelfde als geestelijke – ook als religieuze openbaring.”’

Dit najaar toont het Amsterdam Museum de tentoonstelling Mondriaan in Amsterdam 1892-1912. In het begeleidende boek beschrijft Hans Janssen, hoofdconservator van het Gemeentemuseum Den Haag en Mondriaankenner bij uitstek, de ontwikkeling in het werk van Mondriaan vanaf het moment dat hij uit de provincie naar Amsterdam kwam in 1892. Janssen reconstrueert de milieus waarin Mondriaan verkeerde en de klantenkring die hij als jong kunstenaar probeerde op te bouwen. Ook zien we hoe Mondriaan zich nestelt als landschapsschilder in de granieten traditie van de Hollandse landschapsschilderkunst, en hoe hij met zijn steeds virtuozer techniek deze traditie van binnenuit uitholt om rond 1908 terecht te komen in het niemandsland dat op dat moment in het buitenland al bekendheid krijgt onder de benaming moderne kunst.

In het boek wordt ingegaan op technische aspecten van Mondriaans schilderijen, op compositorische eigenaardigheden, op esthetische voorkeuren en op de zoektocht die hij al vroeg begint naar de kern van de schilderkunst: wat maakt een schilderij tot een kunstwerk.

De auteur heeft alle bevindingen met betrekking tot Mondriaans Amsterdamse tijd opnieuw tegen het licht gehouden en heeft deze vertaald voor een breed publiek. Daarbij heeft hij nieuwe, verrassende vondsten gedaan die een nieuw licht werpen op deze grootste Nederlandse kunstenaar van de twintigste eeuw.

 

1892
‘Ik begon zoals iedereen’

Mondriaan komt terecht in een turbulente wereld als hij eind 1892 naar Amsterdam gaat voor zijn studie aan de Rijksakademie. De ene generatie beseft niet dat een andere generatie klaar staat om het heft in handen te nemen, terwijl een oudere generatie nog steeds de maat der dingen is en alle nieuwlichterij in de ban blijkt te doen in Amsterdam. Mondriaan lijkt zich nauwelijks bewust van wat er om hem heen aan standpunten wordt ingenomen. Hij zoekt zijn eigen weg, die buitengewoon traditioneel is. Eenvoud en bescheidenheid geven richting aan zijn werk, dat gericht is op directe observatie.

Waarschijnlijk kwam hij per trein aan in Amsterdam, begin november 1892. Twintig jaar was Piet Mondriaan op dat moment. Het Centraal Station was net drie jaar voltooid. De Beurs van Berlage liet nog tien jaar op zich wachten; het Damrak was een winderige bouwkavel. Met zijn koffers zal hij langs het splinternieuwe Victoria Hotel de stad in zijn gelopen richting Kalverstraat, waar hij onderdak had bij een goede kennis van zijn vader. Een paar dagen later zou hij zijn studie beginnen aan de Rijksakademie. Het was niet de eerste keer dat Mondriaan in de hoofdstad was. Vier maanden eerder had hij examen gedaan voor de ‘acte teekenen’, zoals dat werd genoemd: vijf dagen voor het praktische deel, twee dagen voor het theoretische deel. Piets vader, P.C. Mondriaan (1839-1921), had geëist dat zijn zoon die aktes zou halen. Je kon er mee voor de klas staan. Dit toekomstperspectief kwam de kunstenaar in spe niet aanlokkelijk voor, maar de aktes gaven hem ook toegang tot een van de nationale academies, dus was Mondriaan de uitdaging aangegaan. In het ouderlijk huis in Winterswijk had hij de voormalige ‘speelkamer’ ingericht als atelier. Hij bestudeerde boeken over anatomie en plantkunde, oefende met perspectief en mathematica, en sleepte met reusachtige gipsafgietsels van Mozes en Laocoön door Winterswijk om ze na te tekenen. Zijn laatste diploma haalde hij op 10 september 1892. Het gaf hem zonder verdere examens direct toegang tot de Rijksakademie. En tot de grote stad. Mondriaan kwam uit een orthodox protestants gezin in de provincie en het is vaak gezegd dat die afkomst de keuze voor het kunstenaarschap niet makkelijk maakte. Maar feit is dat zijn vader zelf een enthousiast tekenaar was. En zijn oom in Den Haag schilderde. Ook wakkerde hij de ontluikende interesse van zijn zoon aan, en stimuleerde hij hem waar mogelijk. Zijn vader had wel bezwaren tegen het kunstenaarschap. Die moeten echter niet verklaard worden uit de fundamenteel kunstonvriendelijke houding van het calvinisme zoals wel beweerd is, maar eerder uit de krappe beurs van het gezin. Deze maakte een studie van een van de kinderen in het verre Amsterdam niet zonder meer vanzelfsprekend.

Uit: Hans Janssen, Mondriaan in Amsterdam 1892 - 1912

In Amsterdam kwam de jonge kunstenaar terecht in een complexe kunstwereld. Er gistte van alles en de jaren 1892-1893 bleken cruciaal, een eindpunt van veel dingen en een beginpunt van veel andere. De kunstenaars rond De Nieuwe Gids – Jan Veth, Willem Witsen, Jacobus van Looij en anderen – zaten nog stevig in het zadel (afb. 1-3). Maar de alleenheerschappij van Tachtig was aan het verbleken. Varianten op het symbolisme en het pointillisme kwamen uit het buitenland en stelden een ander soort moderniteit aan de orde, waar ook de critici meer oog voor kregen. Tegelijk was er een oudere generatie, met Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School, die aandacht bleven eisen voor hun traditionele geluid (afb. 4 en 5). Een jongere generatie pikte in de schaduw van de grootmeesters een graantje mee en bediende dezelfde markt, met kunstenaars als Willem de Zwart en Geo Poggenbeek (afb. 6 en 7). Weer andere jongeren als Isaac Israels en George Hendrik Breitner voelden zich daar boven verheven. Zij wisten zich de ware kunstenaars, te goed om voor een markt te schilderen. Zij gaven uitdrukking aan een absoluut individualisme, keerden zich af van de wereld en voelden zich vrij in een betoverende, technisch briljante schilderkunst (afb. 8 en 9). Zij hadden een sterke maatschappelijke betrokkenheid, en experimenteerden met nieuwe vormen van realisme en beelden van het alledaagse, waarbij zij zich geïnspireerd wisten door Franse voorbeelden (afb. 10 en 11). Daartegenover waren er jongeren die een meer symbolistische kunst voorstonden, met namen als Jan Toorop, Antoon Derkinderen, Johan Thorn Prikker, Gerrit Willem Dijsselhof en anderen (afb. 12 en 13). Zij zochten de aandacht voor hun streven, en veroorzaakten een tumult dat in 1892 tot een voorlopig hoogtepunt kwam. In datzelfde jaar schreef Rik Roland Holst zijn indringende tekst over de nieuwste kunst van Antoon Derkinderen, een kunst die in zijn ogen abstract was, omdat in kleur en lijn het abstracte begrip achter de werkelijkheid zichtbaar werd. Het is de vraag of dit alles Mondriaan koud liet, of het hem boeide, of dat hij er naar zat te kijken als een kat in een vreemd pakhuis. We weten het niet. De reactie van de Amsterdamse kunstwereld op de tentoonstelling van werken van Vincent van Gogh die op 17 december 1892 opende in de Panoramazaal aan de Plantage Middenlaan was illustratief voor de verwarring die al deze dicht op elkaar kruipende, elkaar verwarrende en daarom op elkaar botsende bewegingen opleverden. Vincents glorieuze eenzaamheid als individu en Vincents overgave aan een kunst die het leven diende, Vincents oorspronkelijkheid, Vincents technische vermogen, zijn ontwapenende vormentaal en vooral zijn uitzonderlijke natuurlijkheid streden om de voorrang als het er om ging de merkwaardige expressie van deze nieuwste kunst te duiden (afb. 14). Frederik van Eeden schreef er een tekst over in De Nieuwe Gids, die ook Mondriaan gelezen kan hebben. Van Eeden brak er een lans voor die vreemde, nieuwe, excessieve expressie in vorm en kleur die eigenlijk buiten het schilderen stond, en die van het psychologische werd. Had Jozef Israëls niet gezegd dat er een grens is tussen de dingen die geschilderd kunnen worden en de dingen die het niet kunnen worden, zoals bijvoorbeeld de zon? Vincent overschreed die grens, en Van Eeden verdedigde die positie. Voor een beginnend kunstenaar was het niet eenvoudig daartegenover een positie te kiezen, laat staan zich een eigen plek te verwerven in het debat. Het is zelfs de vraag of Mondriaan van de tentoonstelling wist. Er bleven geen zichtbare sporen achter bij de jonge academiestudent.

Uit: Hans Janssen, Mondriaan in Amsterdam 1892 - 1912

Uit: Hans Janssen, Mondriaan in Amsterdam 1892 - 1912

 

Copyright © 2013 Hans Janssen en Uitgeverij Thoth, Bussum

Uitgeverij Toth

pro-mbooks1 : athenaeum