Leesfragment: Naziliteratuur in de Amerika’s

27 november 2015 , door Roberto Bolaño

Op 8 november verschijnt Naziliteratuur in de Amerika's van Roberto Bolaño. Wij publiceren voor. 'Als enige zoon van een van de meest vooraanstaande families van Bogotá leek het leven van Ignacio Zubieta vanaf het begin voorbestemd om tot de hoogste toppen te reiken. Hij was een goede student en een buitengewoon sportman, sprak en schreef op zijn dertiende al vloeiend Engels en Frans, viel door zijn knappe mannelijke verschijning overal op waar hij kwam, was prettig in de omgang, bezat een uitmuntende kennis van de klassieke Spaanse literatuur […].'

Schrijvende moordenaars, dichtende hooligans, een piloot met nazisympathieën en een bonte mix van querulanten, narcisten, snobs en criminelen: Naziliteratuur in de Amerika's is (alleen al door zijn titel) een van de meest opmerkelijke boeken die in 2013 zal verschijnen. Bolaño schrijft met sardonisch genoegen de fictieve biografieën (veelal gesitueerd in de realiteit, om de verwarring nog groter te maken) van dertig middelmatige, zichzelf verheerlijkende schrijvers, dichters, redacteuren en critici met rechts-radicale, om niet te zeggen fascistische en neonazistische politieke opvattingen.

Zie ook het uitgebreide fragment uit Naziliteratuur in de Amerika's op de website van Lebowski Publishers .
Onder lezers van onze nieuwsbrief verloten we volgende week vijf exemplaren van het boekje Detectives, een kort verhaal van Bolaño. Wilt u zich inschrijven op onze nieuwsbrief? Dat kan hier.

Ignacio Zubieta

Bogotá, 1911 – Berlijn, 1945

Als enige zoon van een van de meest vooraanstaande families van Bogotá leek het leven van Ignacio Zubieta vanaf het begin voorbestemd om tot de hoogste toppen te reiken. Hij was een goede student en een buitengewoon sportman, sprak en schreef op zijn dertiende al vloeiend Engels en Frans, viel door zijn knappe mannelijke verschijning overal op waar hij kwam, was prettig in de omgang, bezat een uitmuntende kennis van de klassieke Spaanse literatuur (op zijn zeventiende gaf hij in eigen beheer een monografie uit over Garcilaso de la Vega die in Colombiaanse literaire kringen unaniem zou worden geprezen), was een eersteklas ruiter, de beste polospeler van zijn generatie, een subliem danser, onberispelijk in zijn manier van kleden, zij het met een lichte neiging naar sportief, een fervent bibliofiel, levenslustig maar zonder slechte gewoonten, kortom, alles aan hem scheen de grootst mogelijke successen te voorspellen, of op zijn minst een leven dat van nut zou zijn voor zijn familie en vaderland. Maar het toeval of de verschrikkelijke tijd waarin hij leefde (en verkoos te leven) gaven een onontkoombare wending aan zijn lot.
Op zijn achttiende publiceert hij een bundel met verzen in de stijl van Góngora, die weliswaar door de kritiek als een waardevol en interessant werk wordt erkend, maar op geen enkele manier iets toevoegt aan de Colombiaanse poëzie van die tijd. Zubieta, die dit beseft, vertrekt zes maanden later naar Europa in gezelschap van zijn vriend Fernández-Gómez.
In Spanje is hij een regelmatig bezoeker van de salons van de high society, die gefascineerd is door zijn jeugdigheid, charme en intelligentie, en door een tragisch aureool dat toen al om zijn lange, slanke gestalte heen hing. Er wordt beweerd (althans, dat beweren de roddelrubrieken in de kranten van Bogotá) dat hij intieme relaties onderhoudt met de hertogin van Bahamontes, een rijke weduwe die twintig jaar ouder is dan hij, hoewel daarover geen zekerheid bestaat. Zijn appartement in La Castellana is een ontmoetingsplek voor dichters, toneelschrijvers en schilders. Hij begint aan een studie over leven en werk van de zestiende-eeuwse avonturier Emilio Henríquez, maar hij maakt die niet af. Hij schrijft gedichten die hij niet laat drukken en die dus weinig mensen lezen. Hij maakt reizen door Europa en Noord-Afrika en stuurt af en toe aantekeningen van zijn omzwervingen, schetsen van een oplettende toerist, naar de Colombiaanse kranten.
In 1933 verlaat hij Spanje, volgens sommigen vanwege een ophanden zijnd schandaal dat zich uiteindelijk niet voordoet, en bezoekt, na een kort oponthoud in Parijs, Rusland en de Scandinavische landen. De indruk die het land van de Sovjets op hem maakt is tegenstrijdig en mysterieus: in zijn onregelmatige bijdragen aan de Colombiaanse pers laat hij zich bewonderend uit over de Moskouse architectuur, de grote met sneeuw bedekte open ruimten en het ballet van Leningrad. Een politieke mening houdt hij voor zich of heeft hij niet. Hij beschrijft Finland als een speelgoedlandje. De Zweedse vrouwen komen hem voor als exorbitante boerinnen. Hij is van mening dat de Noorse fjorden hun dichter nog niet hebben gevonden (Ibsen vindt hij weerzinwekkend). Zes maanden later keert hij terug naar Parijs en neemt hij zijn intrek in een gerieflijk appartement aan de Rue des Eaux, waar zijn onafscheidelijke Fernández-Gómez, die herstellend van een longontsteking in Kopenhagen moest achterblijven, zich korte tijd later bij hem zal voegen.
Het leven in Parijs speelt zich voornamelijk af tussen de poloclub en kunstenaarsbijeenkomsten. Zubieta interesseert zich voor entomologie en volgt lessen bij professor André Thibault aan de Sorbonne. In 1934 reist hij naar Berlijn met Fernández- Gómez en een nieuwe vriend, de jonge Philipe Lemercier, een schilder van duizelingwekkende landschappen en ‘scènes van het einde van de wereld’, die Zubieta in zekere zin onder zijn hoede heeft genomen.
Kort na het uitbreken van de Burgeroorlog in Spanje reizen Zubieta en Fernández-Gómez naar Barcelona en vervolgens door naar Madrid. Daar blijven ze drie maanden en bezoeken de weinige vrienden die niet zijn gevlucht. Tot niet geringe verbazing van de mensen die hen kennen, lopen ze vervolgens over naar de nationalistische zone en nemen als vrijwilliger dienst in het leger van Franco. De militaire carrière van Zubieta is snel, rijk aan moedige daden en medailles, maar vertoont ook enkele lacunes. Van vaandrig wordt hij bevorderd tot luitenant en daarna, vrijwel zonder overgang, tot kapitein; hij zou aanwezig zijn geweest bij de sluiting van de beurs van Mérida, bij de campagne in het Noorden, bij de slag om Teruel; aan het eind van de oorlog treffen we hem evenwel aan in Sevilla, waar hij belast is met vage administratieve taken. De Colombiaanse regering benoemt hem officieus tot cultureel attaché in Rome, een functie waarvoor hij bedankt. Op een vurige, jonge witte hengst neemt hij in 1938 en 1939 deel aan de enigszins van hun glans ontdane maar nog altijd charmante feesten van El Rocío. Hij wordt verrast door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog terwijl hij met Fernández-Gómez op reis is in Mauritanië. Al die tijd heeft de pers in Bogotá maar twee stukken van zijn pen ontvangen, geen van beide met betrekking tot de politieke en sociale gebeurtenissen waarvan Zubieta een bevoorrechte getuige is. In het eerste stuk beschrijft hij het leven van bepaalde insecten in de Sahara. In het tweede heeft hij het over Arabische paarden, die hij vergelijkt met de volbloeds die in Colombia worden gefokt. Geen woord over de Spaanse Burgeroorlog, geen woord over de geweldige ramp die Europa boven het hoofd lijkt te hangen, geen woord over literatuur of over zichzelf, hoewel zijn Colombiaanse vrienden blijven hopen op het grote literaire werk waartoe Zubieta lijkt voorbestemd.
In 1941 treedt Zubieta, op verzoek van zijn goede vriend Dionisio Ridruejo, als een van de eersten in dienst van de Spaanse Divisie van vrijwilligers, in de volksmond bekend als de Blauwe Divisie. Tijdens zijn opleiding in Duitsland, die hij dodelijk saai vindt, houdt hij zich met zijn onafscheidelijke Fernández-Gómez bezig met het vertalen van de poëzie van Schiller, die de tijdschriften Levende Poëzie uit Cartagena en Het Literaire Baken voor de Poëzie uit Sevilla in eendrachtige samenwerking zullen publiceren.
Eenmaal in Rusland neemt hij deel aan verschillende gevechtshandelingen langs de rivier de Volchov, en aan de veldslagen bij Possad en Krasny Bor, waar hij voor zijn heldhaftige gedrag wordt onderscheiden met het IJzeren Kruis. In de zomer van 1943 is hij terug in Parijs, alleen, want Fernández-Gómez is achtergebleven in het militaire hospitaal in Riga om te herstellen van zijn verwondingen.
In Parijs neemt Zubieta zijn sociale leven weer op. Hij gaat op bezoek bij schrijvers en kunstenaars. Hij reist samen met Lemercier naar Spanje. Men zegt dat hij daar de hertogin van Bahamontes weer ziet. Een uitgeverij in Madrid geeft een bundel met zijn vertalingen van Schiller uit. Hij wordt gevierd, op alle feesten uitgenodigd en vertroeteld door de high society, hoewel Zubieta niet meer de persoon is die hij was: een sluier van ernst bedekt nu voortdurend zijn gezicht, alsof hij de dood voelt naderen.
In oktober, wanneer de Blauwe Divisie wordt gerepatrieerd, keert Fernández-Gómez terug naar Spanje en ontmoeten de twee vrienden elkaar in Cádiz. Samen met Lemercier reizen ze naar Sevilla, dan naar Madrid, waar ze voor een groot, geestdriftig publiek in het amfitheater van de universiteit een lezing geven over de gedichten van Schiller, en ten slotte naar Parijs, waar ze voor langere tijd blijven.
Een paar maanden voor de landing in Normandië neemt Zubieta contact op met officieren van de Charlemagne Brigade, hoewel zijn naam niet voorkomt in de archieven van deze eenheid van de Franse ss. Met de rang van kapitein keert hij samen met zijn onafscheidelijke Fernández-Gómez terug naar het Russische front. In oktober 1944 ontvangt Lemercier een pakje uit Warschau met daarin een deel van de papieren die uiteindelijk de literaire nalatenschap van Ignacio Zubieta zullen blijken te zijn.
In de nadagen van het Derde Rijk zal Zubieta tijdens de belegering van Berlijn deel uitmaken van een bataljon onverzettelijke Franse ss’ers. Volgens het dagboek van Fernández-Gómez wordt hij op 20 april 1945 gedood bij straatgevechten. Op de 25ste van dezelfde maand geeft Fernández-Gómez de rest van de papieren van zijn vriend af bij het Zweedse gezantschap, alsmede een doos met persoonlijke documenten, die de Zweedse ambassade in 1948 overhandigt aan de Colombiaanse ambassadeur in Duitsland. De papieren van Zubieta komen ten slotte terecht bij zijn familie, die in 1950 een fraai bundeltje met vijftien gedichten uitgeeft, van illustraties voorzien door Lemercier, die heeft besloten zich in het mooie Zuid-Amerikaanse land te vestigen. De bundel is getiteld Kruis van bloemen. Geen van de gedichten is langer dan dertig regels. Het eerste is getiteld ‘Kruis van sluiers’, het tweede ‘Kruis van bloemen’, et cetera (het een na laatste heet ‘Kruis van ijzer’ en het laatste ‘Kruis van puin’). Er hoeft nauwelijks aan te worden toegevoegd dat ze onmiskenbaar autobiografisch zijn, zij het dat ze gekenmerkt worden door een hermetisch verbaal proces dat ze duister en cryptisch maakt voor wie daarin de levensreis van Zubieta op het spoor wil komen, het mysterie dat altijd om zijn ballingschap, zijn keuzen en zijn schijnbaar zinloze dood heen zal blijven hangen.
Over de rest van het werk van Zubieta is weinig bekend. Er zijn mensen die beweren dat er niet meer was of dat het weinige dat er was teleurstellend bleek te zijn. Een tijdlang werd er gespeculeerd over het bestaan van een intiem dagboek van meer dan vijfhonderd pagina’s dat de moeder van Zubieta aan de vlammen had prijsgegeven.
In 1959 publiceerde een extreem rechtse groepering uit Bogotá, met toestemming van Lemercier maar niet van de familie van Zubieta, die een proces zou aanspannen tegen de Fransman en de uitgevers, een boek met de titel Kruis van ijzer en als ondertitel ‘Een Colombiaan in de strijd tegen het bolsjewisme’ (voor titel en ondertitel is Zubieta uiteraard niet verantwoordelijk). De roman of het lange verhaal (tachtig pagina’s met vijf foto’s van Zubieta in uniform, waarbij hij op een van die foto’s, genomen in een Parijs’ restaurant, met een kille glimlach het enige IJzeren Kruis laat zien waarmee een Colombiaan in de Tweede Wereldoorlog is onderscheiden) is een lofzang op de vriendschap tussen soldaten; het gaat niet een van de clichés uit de omvangrijke literatuur op dat gebied uit de weg en is door een criticus uit die tijd omschreven als een kruising tussen Sven Hassel en José María Pemán.

© Vertaling uit het Spaans: Arie van der Wal
© Nederlandse uitgave: Lebowski Publishers

Uitgeverij Lebowski

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum