Leesfragment: Over de liefde

27 november 2015 , door Luc Ferry

3 april verschijnt het nieuwe boek van Luc Ferry, Over de liefde. Een filosofie voor de eenentwintigste eeuw (De l’amour, vertaald door Peter Klinkenberg). Wij publiceren voor. 'Stendhal bedoelt dat de liefde niet alleen één van de vele gevoelens is, een gewone hartstocht naast andere, zoals angst, woede, afgunst of verontwaardiging. Ze is een nieuw beginsel van zingeving, een richtsnoer van een volkomen nieuwe opvatting van het goede leven: ze luidt een nieuw tijdperk in van de geschiedenis van het denken en het leven, zoals we in het vervolg van dit boek zullen proberen aan te tonen.'

Over de liefde is een pleidooi voor een nieuwe levensfilosofie gebaseerd op het begrip liefde. Het moderne gezin, en daarmee ook onze huidige maatschappij, is niet langer gebaseerd op het gearrangeerde huwelijk maar op een huwelijk uit liefde. Niet alleen privé, maar ook in maatschappelijke onderwerpen zou liefde een veel grotere rol kunnen spelen: de mens zet zich in voor zijn geliefden in plaats van voor een abstract hoger doel. Ferry gaat na in hoeverre het begrip liefde kan werken als een ordenend principe dat vorm geeft aan de wijze waarop mensen samenleven.

Inleiding – Een beknopte geschiedenis van de zin van het leven

Eerst iets over de titel die ik voor dit boek heb gekozen. Waarom dit eerbewijs aan Stendhal? Vanzelfsprekend heb ik geaarzeld om de titel van zijn boek De l’amour (1822) over te nemen. Ik was bang dat het verwijzen naar zo’n hoogstaand model wat al te pretentieus zou lijken. Natuurlijk moet dit worden begrepen als het erkennen van een schuld en als een bewijs van bewondering voor deze bekentenis van Stendhal die me zo na aan het hart ligt en waarmee ik me zo vertrouwd voel: ‘De liefde is voor mij altijd de belangrijkste aangelegenheid geweest... of beter gezegd de enige!’ Stendhal bedoelt dat de liefde niet alleen één van de vele gevoelens is, een gewone hartstocht naast andere, zoals angst, woede, afgunst of verontwaardiging. Ze is een nieuw beginsel van zingeving, een richtsnoer van een volkomen nieuwe opvatting van het goede leven: ze luidt een nieuw tijdperk in van de geschiedenis van het denken en het leven, zoals we in het vervolg van dit boek zullen proberen aan te tonen.
Hoewel de liefde waarschijnlijk zo oud is als de mensheid en, gepaard gaande met haar tegendeel, de haat, altijd ambivalent blijft, heeft haar opkomst in het moderne gezin, dat wil zeggen de overgang van het gearrangeerde huwelijk (of verstandshuwelijk) naar het in vrijheid gekozen huwelijk dankzij en omwille van de ontplooiing van de liefde (in het bijzonder voor onze kinderen), onze levenswijze veranderd en niet alleen in de privésfeer. Ook de kunst en de politiek blijken er ingrijpend door te worden gewijzigd, en in dit essay wil ik onderzoeken hoe de omwentelingen in het privéleven ook in het publieke domein doorbreken. Ondanks mijn aanvankelijke aarzelingen leek het me daarom duidelijk dat het geen andere titel kon dragen dan Over de liefde.
Ik zeg de lezer van tevoren dat we niet onmiddellijk, maar pas in het volgende hoofdstuk dit nieuwe beginsel van zingeving echt gaan onderzoeken en ‘onze liefde verklaren’. In het tweede hoofdstuk zullen we bespreken hoe dit nieuwe beginsel de situatie grondig zal veranderen op het meest collectieve en publieke gebied, namelijk de politiek, opdat we goed begrijpen dat dit geen zaak is die alleen het privéleven raakt. Vervolgens zullen we vanuit hetzelfde oogpunt over kunst en opvoeding spreken.
In deze inleiding moeten we echter eerst een vluchtige kenschets geven van de historische dynamiek van de menselijke strevingen die deze paradigmawisseling noodzakelijk maken. Deze etappe is onontbeerlijk als we willen begrijpen wat een ‘nieuw beginsel van zingeving’ werkelijk betekent, een ‘nieuwe definitie van het goede leven’ die een waarlijk nieuw filosofisch denken verlangt. Daarom wil ik bij wijze van preambule iets doen wat ik tot nu toe nog nauwelijks heb gedaan, namelijk laten zien dat er een duidelijk verband bestaat tussen de twee belangrijkste thema’s die ik in mijn vorige boeken heb uitgewerkt. Enerzijds definieerde ik de filosofie als het zoeken naar het goede leven, naar wijsheid of een wereldlijke spiritualiteit, dat wil zeggen dat de filosofie evenals de religie het gelukkige leven voor ons stervelingen probeert te definiëren, maar dan zonder een beroep te doen op God of op het geloof; en anderzijds beschreef ik de ‘revolutie van de liefde’, die in het moderne Europa samengaat met de overgang van het gearrangeerde huwelijk en de traditionele familie naar het huwelijk uit liefde dat aan het hedendaagse gezin ten grondslag ligt.
Beide thema’s zijn volgens mij onlosmakelijk met elkaar verbonden voor zover het tweede thema, dat een geweldige versterking van de liefde als leidend beginsel van ons leven impliceert, op filosofisch gebied, en niet langer alleen op existentieel gebied, een nieuwe definitie van het goede leven noodzakelijk maakt, van de zin van het leven en de wijsheid die geschikt is om dit doel te bereiken. Vanzelfsprekend kon de geschiedenis van het privéleven niet zonder gevolg blijven voor het collectieve, het publieke en zelfs het politieke leven, en dat wil ik hier eerst onderzoeken. Zoals we zullen zien betekent dit denken een breuk met de traditionele politieke kaders die zo radicaal is dat het nog moeilijk is om je er een voorstelling van te maken. Zowel de liberale als de socialistische traditie, de twee richtingen van denken en handelen die de moderne Europese geschiedenis sinds de Franse Revolutie domineerden, hadden immers twee belangrijke punten gemeen. Ten eerste werd alles wat tot de privésfeer of de ‘burgerlijke samenleving’ behoorde buiten het domein van de hogere politiek verbannen; ten tweede werd de politiek slechts beschouwd als het behartigen van privébelangen uit naam van het algemene belang, terwijl de hartstochten in de geschiedenis dikwijls een rol spelen die oneindig veel gewichtiger is dan de belangen in eigenlijke zin, zoals ik in het vervolg zal laten zien.
We zullen erop terugkomen. Maar laten we beginnen met een heel beknopte weergave van de eerste leidraad van mijn denken over de filosofie.

De eerste leidraad: de filosofie wordt gedefinieerd als een areligieuze zoektocht naar het goede leven

In mijn boek Beginnen met filosofie heb ik deze grondgedachte al glashelder uiteengezet. In werkelijkheid is de filosofie iets heel anders dan wat we er doorgaans in de eindexamenklas van krijgen voorgeschoteld. De pedagogische literatuur voor het onderwijs van de filosofie vertoont de neiging haar slechts te beschouwen als een algemene argumentatiekunst, als een soort ‘denkmethode’, een opleiding tot ‘kritisch denken’ met als ideaal de leerlingen ertoe te brengen ‘zelf te denken’ en zelfstandiger te worden door middel van oefeningen zoals het schrijven van een opstel of het verklaren van een tekst. Vanzelfsprekend neem ik bepaald geen aanstoot aan dit streven. Het is zelfs een uitstekend project. Alleen behoort het meer tot een intelligente maatschappijleer dan tot de filosofie in eigenlijke zin – waarmee het slechts in een zeer los verband staat. Als je Plato, Epicurus, Spinoza of Nietzsche had verteld dat ze filosoferen om ‘opstellen te schrijven’ en ‘helder te leren denken’ geloof ik dat ze zonder meer luidkeels zouden hebben gelachen! Etymologisch gezien betekent philo-sophia: ‘zoeken naar de wijsheid’ of ‘liefde voor de wijsheid’, een term die voor hen nog een betekenis had; dat zien we zelfs bij Nietzsche, zoals in het aforisme dat als titel heeft: ‘Waarom ik zo wijs ben’...
In Beginnen met filosofie wilde ik laten zien dat in de hele filosofische traditie vanaf de oudheid, vanaf Lucretius tot en met Spinoza, Kant, Nietzsche en Heidegger, de filosofie altijd is begrepen, tenminste door de belangrijkste filosofen, zonder enige uitzondering, als een poging om het goede en gelukkige leven, het hoogste goed en de wijsheid die ertoe leidt te definiëren, kortom een poging om antwoord te geven op de belangrijke vraag naar de zin van het leven voor stervelingen. Dat noemde ik een wereldlijke spiritualiteit of een heilsleer zonder God. Waarom? Omdat de filosofie de uiteindelijke zin van ons leven probeert te definiëren, maar anders dan de belangrijke religies, die evenwel hetzelfde doel voor ogen hebben – de voorwaarden vaststellen van een goed leven voor hen die bestemd zijn om te sterven –, zonder een beroep te doen op God of op het geloof.
Er wordt me wel eens gezegd dat een dergelijke zin niet bestaat en dat het begrip ‘zin van het leven’ zinloos is, behalve dan vanuit een religieus standpunt, omdat het zou vooronderstellen dat je je om zo te zeggen buiten het leven plaatst om er een doel voor te vinden, wat alleen mogelijk is als je gelovig bent. Het zij zo! Deze tegenwerping berust op een sofisme en het is nutteloos er lang bij stil te staan. Laat ik alleen zeggen, om een mogelijke verwarring bij de lezer weg te nemen, dat in alle belangrijke filosofieën de vraag wordt gesteld wat zinvol is in ons leven en wat er van binnenuit gezien het einddoel van kan zijn. Met name Spinoza, die er toch niet van verdacht kan worden toe te geven aan de illusies van een zin die het leven transcendeert, benadrukt dat onophoudelijk: er bestaat voor de mensen een laatste doel waar zij dankzij de filosofie naar kunnen streven, namelijk redding en vreugde door middel van wijsheid en inzicht. Hij komt er nog eens op terug in de allerlaatste regels van de Ethica, waar hij de overtuiging uitspreekt de ware wegen naar het gelukzalige leven te hebben gewezen aan alle mensen die ze willen volgen. In tegenstelling tot de onwetende, die de Ethica niet heeft gelezen en evenmin de etappes heeft afgelegd die naar de ware kennis van de dingen leiden, ‘wordt de wijze, voor zover men hem als zodanig beschouwt, nauwelijks van gemoed bewogen en houdt – met eeuwige noodwendigheid zich bewust van zichzelf, van God en van de dingen – nooit op te bestaan en is steeds de waarachtige zielsrust deelachtig. Als de weg, die, naar ik aantoonde, daarheen al leidt, zeer bezwaarlijk lijkt te zijn, hij kan nochtans worden gevonden. En voorzeker, wel moet het moeilijk zijn, wat men zó zelden aantreft. Want als de redding voor het grijpen lag en zonder grote inspanning was te bereiken, hoe was het dan wel mogelijk dat zij door bijkans iedereen wordt voorbij gezien? Maar ál het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam’ (vijfde deel, stelling 42, opmerking, vertaling Nico van Suchtelen).
We zien hier dat volgens Spinoza – maar met de overtuiging die hij te kennen geeft stemmen alle belangrijke filosofen in – de filosofie helemaal niet tot ‘juist denken’ wordt gereduceerd en zelfs niet tot het ideaal van autonomie. Natuurlijk zijn deze beide kwaliteiten vereist, maar ze zijn slechts noodzakelijke en bepaald geen voldoende voorwaarden om echt te filosoferen. Want in laatste instantie is de filosofie niet de kunst om een opstel te schrijven, maar een wereldlijke heilsleer, een wijsheid zonder God, in elk geval niet in de zin waarin de belangrijke monotheïstische religies God begrijpen, en zonder de hulp van het geloof, daar we de ware wijsheid immers moeten verkrijgen door middel van het heldere denken van de rede, waarmee we ons om zo te zeggen dienen te behelpen. De filosofie kent het menselijk leven dus wel degelijk een zin toe, een doelgerichtheid.
Zoals Pierre Hadot, de grote historicus van de oudheid die onlangs is overleden, heeft aangetoond stelden de filosofische scholen in het oude Griekenland zich niet ten doel om een stijlvolle verhandeling over algemene begrippen te leren schrijven noch examenopstellen in drie delen te vervaardigen, maar kort en goed om te leren leven en wijsheid te verwerven.Vandaar dat de leerlingen praktische oefeningen moesten verrichten, in het bijzonder bij de stoïcijnen. Meer dan eens heb ik het voorbeeld gebruikt van de dode vis die de leerlingen van Zeno, de grondlegger van de stoïcijnse school, aan een lijn over het marktplein van Athene moesten meeslepen. Het doel van deze merkwaardige oefening in wijsheid was om te leren je niet te storen aan de mening van anderen en aan de ‘burgerlijke’ conventies, en je blik naar de waarheid te wenden, die zich inderdaad niets aantrekt van kunstmatige regels. Om het goede leven te verkrijgen is het stellig beter om juist te denken, maar je moet je denken ook in praktijk brengen en het niet bij louter theorie laten.
Dit thema treffen we ook nog bij Schopenhauer aan, die we toch als de grondlegger van de hedendaagse filosofie mogen beschouwen. Ondanks zijn bekende pessimisme, waarbij de gehaaste en oppervlakkige lezers stil blijven staan, is het hoofddoel van zijn filosofie, behalve leren denken, het verwerven van het goede leven door het toepassen van de beginselen van een ‘gelukskunst’ of een ‘eudemonia’, titels die Schopenhauer zelf had gekozen om zijn laatste overpeinzingen te ordenen.
Natuurlijk bestaat elke belangrijke filosofie uit een theoretisch deel (dat gewoonlijk ‘kennisleer’ wordt genoemd) en een ‘praktisch’ deel (dat op de moraal en de politiek betrekking heeft). Zo bevatten de canonieke leerboeken die in de eindexamenklas werden gebruikt doorgaans twee delen: ‘De Kennisleer’ en ‘Het Handelen’. Deze twee delen van de filosofie, waarvan ik geen moment het belang zou willen ontkennen, worden pas zinvol met betrekking tot een derde ‘laag’, die ik in Beginnen met filosofie uitvoerig heb bestudeerd en die steeds verband houdt met het vraagstuk van het goede leven, van de wijsheid en de zin van het leven – uitdrukkingen die hier als synoniemen moeten worden opgevat. In alle gevallen moet worden gedefinieerd wat in ons leven zin heeft, met andere woorden, er moet worden begrepen waardoor onze handelingen in laatste instantie gemotiveerd worden en wat ons bestaan om zo te zeggen rechtvaardigt, soms zelfs zonder dat we het weten – ‘wat ons in diepste wezen motiveert’, zou je kunnen zeggen. Dit is de eerste belangrijke leidraad, die ik nu met de tweede in verband wil brengen.

De tweede leidraad: hoe de liefde ten slotte de voornaamste bron van zingeving van ons leven is geworden

De tweede leidraad vormt de kern van mijn boek De revolutie van de liefde (2010). Hij dient als richtsnoer voor een onderzoek dat op het eerste gezicht eerder historisch lijkt, maar in werkelijkheid hoofdzakelijk filosofisch is. Je filosofeert toch niet over niets, of alleen maar om een uiteenzetting van algemene begrippen te geven, maar over de werkelijkheid. Daarom heeft het me altijd onontbeerlijk geleken het filosofische denken zowel op de natuurwetenschappen als op de historische wetenschappen te baseren. In dit geval is mijn benadering van de ‘revolutie van de liefde’ allereerst gebaseerd op de onmisbare en boeiende studies van historici zoals Philippe Ariès, wie ik mijn erkentelijkheid betuig, Jean-Louis Flandrin, Edward Shooter, John Boswell en François Lebrun, die het dagelijks leven in vervlogen tijden op een nieuwe wijze hebben uitgebeeld. Zij zijn de grondleggers van wat de ‘mentaliteitsgeschiedenis’ of de ‘nieuwe geschiedenis’ wordt genoemd. In plaats van zich te concentreren op de belangrijke veldslagen, de diplomatieke betrekkingen tussen staten of de maatschappelijke klassen, kortom op thema’s die a priori ‘grandioos’ zijn, ging hun aandacht uit naar wat vroeger het dagelijks leven van gewone mensen beheerste: hoe ze aten, hoe ze stierven, hoe ze hun kinderen opvoedden, hoe ze trouwden, hoe hun gezinnen eruitzagen... In het licht van de door deze historici geopende perspectieven raakte ik geboeid door wat me de belangrijkste bron lijkt van de grootste omwenteling die ons leven tegenwoordig kent: de overgang van het ‘verstandshuwelijk’, het (niet alleen door de ouders, maar ook door de dorpelingen) gearrangeerde huwelijk, naar het door jonge mensen zelf gekozen huwelijk uit liefde en omwille van de liefde. ‘Omwille van de liefde’ wil zeggen met het oog op de ontplooiing van de liefde in het gezin, van de liefde voor de kinderen en, ruimer gezien, van de liefdesband tussen de generaties.
Deze overgang van het ‘verstandshuwelijk’, de grondslag van de traditionele familie, naar het huwelijk uit liefde en het moderne gezin is een langdurige ontwikkeling die zich over meerdere eeuwen uitstrekt. Hij begint in de zeventiende eeuw – daarvan zien we een spoor in de toneelstukken van Molière waarin de kinderen al in opstand komen tegen hun ouders die hun een huwelijk willen ‘opdringen’. Maar pas na de Tweede Wereldoorlog wordt dit nieuwe model werkelijk gemeengoed, eerst in Europa en dan min of meer in de andere delen van de wereld.
Overigens, en dit is een fundamenteel punt, treedt de opkomst van de liefde als enige legitieme grondslag van stellen en gezinnen al gauw buiten het kader van het huwelijk en wordt de liefde de regel van alle verbintenissen, of de partners nu getrouwd zijn of niet, of ze nu van hetzelfde geslacht zijn of niet. Het homohuwelijk betekent in dit opzicht het hoogtepunt van deze geschiedenis, die uiteindelijk de echtverbintenis loskoppelt van haar traditionele beginselen: nakomelingen, biologie en economie. Nog tijdens mijn kinderjaren was het in een burgerlijk milieu heel zeldzaam om zonder toestemming van je vader te trouwen, daarvoor bestonden duidelijke economische, maatschappelijke en vermogensrechtelijke redenen. ‘Morganatische’ huwelijken werden vermeden, verbintenissen waarin de economische en maatschappelijke verschillen te opvallend zouden zijn geweest.Van het homohuwelijk, dat alleen op het ‘recht op liefde’ is gebaseerd met uitsluiting van motieven als geslacht en nakomelingen, was geen sprake, daar kon je niet eens van dromen! Deze traditionele zienswijzen bestaan natuurlijk nog wel, maar ze verflauwen geleidelijk en in ons oude Europa neigt iedereen ertoe te erkennen, althans in principe, dat de liefde, en ik zeg zelfs de hartstochtelijke liefde (want er bestaan natuurlijk meerdere vormen van liefde, we zullen erop terugkomen), het grondbeginsel van onze verbintenissen is geworden. Een schitterend maar ook vaak problematisch beginsel: een gezin dat op hartstochtelijke liefde berust, laten we dat maar dadelijk vaststellen, berust tevens op een uiterst wankele en onbestendige grondslag. Iedereen weet (of zou moeten weten) dat de hartstochtelijke liefde slechts enkele jaren duurt. Als het stel na het verdwijnen van de hartstocht wil voortbestaan, zal het hem moeten omzetten in een stabielere vorm van liefde, in een liefde die niet wordt ondergaan, maar gekozen, ontwikkeld en opgebouwd. Bijvoorbeeld een tedere vriendschap die een duurzaam karakter kan krijgen. In elk geval is deze omschakeling niet gemakkelijk, zoals zonneklaar blijkt uit het feit dat onze liefdesverbintenissen slechts een bepaalde tijd duren: tegenwoordig loopt zestig procent van de huwelijken uit liefde op een scheiding uit...
Laten we onmiddellijk vaststellen dat, ook al geeft de liefde zin aan ons leven, ze het daarom niet altijd gemakkelijker maakt. Het is dan gauw gezegd dat het huwelijk uit liefde een mislukking is, maar zover wil ik zeker niet gaan: welke vrouw, en trouwens ook welke man, zou vandaag de dag naar het verleden willen terugkeren, naar het door ouders en dorpelingen gearrangeerde verstandshuwelijk? Ieder moet zelf het antwoord geven, maar volgens mij ligt het voor de hand: ondanks alle moeilijkheden die het huwelijk uit liefde doet ontstaan, is het voortaan de enige verbintenis die het ons waard lijkt geleefd te worden – en ik benadruk dat dit in de afgelopen eeuwen bepaald niet het geval was.

[...]

 

Copyright © 2010 Odile Jacob
Copyright Nederlandse vertaling © 2012 Peter Klinkenberg / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht
Copyright auteursportret © De Arbeiderspers

Uitgeverij De Arbeiderspers

pro-mbooks1 : athenaeum