Op 2 juli verschijnt de (reis)verhalenbundel Privé-domein gaat op vakantie! Schrijvers op reis bij uitgeverij De Arbeiderspers. Wij publiceren voor uit het verhaal van Christiaan Weijts: 'Dat is de paradox van het reizen en van Venetië in het bijzonder: je bent op een unieke plek, en juist daarom is er zo’n massastroom naartoe ontstaan, zelfs van types die er niets te zoeken hebben, zoals die Oh oh Cherso-types in ons vliegtuig, die we gisteravond – we dronken prosecco in een barretje rond het San Marcoplein – voorbij zagen stappen, wat verloren.'
Privé-domein is volgens menig connaisseur de mooiste autobiografische reeks van de Lage Landen. Dat willen we nog eens dubbel en dwars onderstrepen met Schrijvers op reis, een grensoverschrijdende collectie reisavonturen van schrijvers uit het Nederlandstalige fonds van De Arbeiderspers en Privé-domein. De lezer lift mee met een excellent, door de wol geverfd reisgezelschap bestaande uit Abdelkader Benali, Marion Bloem, Onno Blom, Ad ten Bosch, Anna Enquist, Eva Gerlach, Ronald Giphart, Luuk Gruwez, A.F.Th. van der Heijden, Joke J. Hermsen, Guido van Heulendonk, Arthur Japin, Atte Jongstra, Corine Kisling, Herman Leenders, Tessa de Loo, Ilja Leonard Pfeijffer, Rob Schouten, Pauline Slot, Rosita Steenbeek, Christophe Vekeman, Paul Verhuyck, Arjan Visser, Christiaan Weijts, Koos van Zomeren en Joost Zwagerman.
Zij memoreren de eerste, mooiste en ergste verblijven buitengaats en voeren ons van Amsterdam naar Marokko, van Utrecht naar Vila Pouca, van Paramaribo naar Venetië, van Griekenland naar Colombia, van Indonesië naar Letland, van Londen naar Speedwell Cavern, van Frankrijk naar Albanië, van Genua naar Gifhorn, van Sussex naar Gargano, van Monschau naar Mortsel, van Herwijnen naar Bergen aan Zee, van Werkendam tot Hank. Het resultaat is een meer dan uitstekend alternatief voor een avondje vakantiedia's kijken bij de buren.
N.B. Deze zomer zijn vijftien titels uit de reeks Privédomein € 5,- goedkoper.
‘Lache hè, al die bootjes…’ Het eerste waar je vanaf wilt op reis is je vaderland,maar het achtervolgt je, tot aan je hoteldeur, en zelden in z’n fraaiste vorm. In het vliegtuig keken we tegen de opgeschoren nekken aan van twee stelletjes, Haagse penoze. En nu, in de boot vanaf het vliegveld, zit er een echtpaar naast ons. ‘Lache hè,’ zegt de man met een knik naar buiten, ‘al die bootjes…’ Dit boottochtje is een geschenk van het slechte weer landinwaarts. We zouden in Treviso landen, en dus per bus Venetië bereiken – wat toch een beetje voelt alsof je in trainingsbroek bij de koningin aanklopt – maar het vliegtuig moest uitwijken naar Marco Polo. ‘Dan nemen we een watertaxi,’ riep Ad. ‘Dat heb ik jaren geleden met m’n kinderen ook gedaan, helemaal naar Hotel des Bains.’ Hij verbleef daar terwijl Harry Mulisch daar ook was, zoals elk jaar in juli. De watertaxi bleek honderdtien euro te zijn, en bovendien was de bestuurder die ons dat aanbod deed een chagrijn, en bovendien is het mistig (‘Ik hoop wel dat we nog wat vanVenetië te zien krijgen,’ zeg ik), en dus werd het de vaporetto. Je wilt van ze af, van al die Nederlanders, maar niet tegen elke prijs. ‘We varen nu over het Grande Kanaal,’ schreeuwt de vrouw schel in haar telefoon. ‘Dat moet je ook eens doen. Het water is hier echt azuurblauw.’ Ad bedekt z’n ogen met z’n hand en schudt z’n hoofd. ‘Niets zeggen,’ mompelt hij. Buiten glijden de paleizen langs, boven de mist en het mosgroene water. Toch zeg ik wat. Ik citeer Stendhal (‘Ik zal dus het schone Venetië aanschouwen! Wat kan ik nog dwaas zijn opmijn leeftijd!’) en zeg wat over Joseph Brodsky, die ontdekt had dat je zintuigen zich in deze stad scherpen, omdat je voortdurend op het water bent, en dus wankel, en dus alert. (‘In elk geval is je besef van andermans aanwezigheid er acuter, alsof het wordt verhevigd door een zowel gemeenschappelijk als wederzijds gevaar.’) Misschien wel meer dan welke andere stad is Venetië vóórgevormd. De een verifieert er de foto’s uit de reisfolders, de ander de verhalen en decors die hij kent uit Casanova, Stendhal, of Brodsky.
Brodsky is een van de aanleidingen voor deze korte reis, die in feitemaanden geleden in Zutphen begon. We dronken wijn bij de open haard (een Riesling Trockenbeerenauslese van Robert Weil als ik me niet vergis), en ik vroeg of hij Kade der ongeneeslijken kende. Nee? Dan ging ik die voor hem kopen, ook al was het boek nergens meer in druk. Bij de uitreiking van de bng Literatuurprijs had ik een antiquarisch opgedoken exemplaar in mijn binnenzak, dat ik hem later in De Pels kon geven. En zat de hoofdpersoon van míjn Venetiëboek, Via Cappello 23 [e-book], niet te eten bij Alla Madonna, Ads favoriete restaurant, met ene ‘Vanwoudt’? ‘Best place in town,’ merkt die op. In een nog ongepubliceerd verhaal van Ad belandt de protagonist er terloops met iemand die dan weer geënt lijkt op een eerdere versie van mijzelf, uit de periode dat ik Ad leerde kennen in Leiden. Mijn commentaar bij die passage: ‘We hebben daar nu al twee keer fictief gegeten, dus wordt het tijd dat eens in de werkelijkheid te doen.’
We gaan aan wal bij Ca’ Rezzonico, weg van de toeristen, en lopen naar het hotel, helemaal in het zuidelijkste puntje, bij de Salute-kerk. Ik heb navigatie op m’n telefoon, en toch verdwalen we, zoals het hoort in Venetië. Net als ik de kaart erbij wil pakken, in een steeg, kijk ik opzij en zie ik de naam van ons hotel op de ruit: Ca’ Zose. Het hotel is in handen van twee zussen, Graziella en Valentina. We treffen Graziella, de levendigste van de twee. ‘We werken hier samen,maar gelukkig nooit tegelijkertijd,’ zegt ze. ‘Want anders zouden we voortdurend ruzie maken.’ Graziella helpt ons bij het maken van reserveringen voor restaurants. We willen in elk geval naar AllaMadonna – het feitelijke doel van deze reis –maar die neemt geen reserveringen aan, en we willen naar Antiche Carampani, die door Ad z’n schoenmaker in Florence is aangeraden. Graziella laat een briefje voor Valentina achter, om voor morgenavond, zaterdag, te reserveren. Een schuchter jongetje brengt ons – door een kruip- en sluiproute (‘in Nederland zou dit nooit mogen,’ aldus Ad) naar de kamers, 25 en 26, die oude dakbalken hebben.
Alla Madonna is het officieuze reisdoel, maar vanavond eten we bij Corte Sconta. In 2007 was ik hier metMaaike, nadat ik een boekenquiz op televisie won. Dat wil zeggen: ik zat in het team van Nelleke Noordervliet en Renate Dorrestein, die alle antwoorden wisten, en toch mocht elk van ons een reis boeken. Het werd Venetië, met een appartement aan de Calle della Pietà, om de hoek van de kerk waar Vivaldi werkte. Tijd, herinnering (om het wat Nooteboomerig te zeggen). In dat restaurant belandden Maaike en ik naast een Nederlands echtpaar – heel anders dan dat in de boot – waarvan de vrouw de kleindochter bleek van Stijn Streuvels. Maanden later sprak een jongen in de garderobe van het Nederlands Danstheater me aan: we hadden naast zijn ouders in Venetië gezeten. Die jongen bleek dan weer bevriend met mijn allereerste vriendinnetje, met wie ik voor het eerst in Venetië was, tijdens een Interrailtocht op ons zeventiende (zij) en achttiende (ik). We waren er een halve dag en kregen slaande ruzie. Zo is Venetië niet alleen een labyrint van stegen en kades, waarin je onverbiddelijk verdwaalt en onmogelijke dwarsweggetjes vindt, maar ze weerspiegelt ook de structuur van je herinneringen.Daarbij past het dat het nevelig is, en donker, als we na demaaltijd demet inkt gevulde kanalen volgen naar het Campo Santa Margherita, mijn favoriete plein, in de studentenwijk. Hier dronken Maaike en ik onze eerste cappuccino van Venetiaanse bodem. Ik had het zorgvuldig voorbereid, en een toeristarme route erheen uitgedacht. Hier logeerde ik eens een weekje in Hotel Antico Capon, toen ik research deed voor Via Cappello 23. Een groot deel van het research deed ik in de barretjes aan dit plein. Spritz is wat iedereen er drinkt: aperol, witte wijn, bruiswater, schijfje sinaasappel en een olijf. ‘Aperol is voor meisjes,’ zei een student mij hier destijds. ‘Mannen drinken hun spritz met campari.’ Dat is – naast de toeristische clichés en literaire representaties van voorgangers – de derde vorm waarin Venetië al bestaat vóór je er bent, als herinnering. Ook daar moet je vanaf. Je moet alle voorstellingen van je reisbestemming afpellen.Dat geldt voor alle reizen,maar voor deze stad in verhevigde mate. Je moet je losmaken van de blikken van anderen, inclusief de eerdere versies van jezelf.
‘Hoe was het, bij Carampani?’ ’s Ochtends zit Valentina achter de receptie, en ze stelt deze vraag met een stralend, verwachtingsvol gezicht. ‘Carampani? Daar gaan we vanavond pas heen.’ Ik glimlach. ‘Gisteren aten we bij Corte Sconta.’ ‘O,’ Valentina’s gezicht betrekt. ‘Ik had voor gisteravond gereserveerd.’ Italianen iets laten regelen, dat kun je beter niet doen. Ad, in het Nederlands: ‘Ik begin te begrijpen waarom die zus haar niet kan uitstaan.’ Misschien moest ik dan maar eens nog een keer bellen, stelt Valentina voor, maar dan met een andere naam. Gisteren reserveerde ze onder mijn naam, dus nu bel ik ze als ‘Adriano ten Bosch’. Helaas, vanavond zitten ze vol. En morgen? Op zondag zijn ze dicht. Valentina is inmiddels steeds schuldbewuster gaan kijken, en heeft mij al een bonnetje met een uur gratis wifi internet gegeven als compensatie. En ze kent nog een ander restaurant, dat nog beter is dan Carampani en Alla Madonna bij elkaar. Het heet Fiaschetteria Toscana, en er komen geen toeristen. ‘Misschien kun je een reservering voor onsmaken,’ stelt Ad voor. Tijdens het ontbijt steekt ze me een briefje toe met het telefoonnummer. Geen toeristen: een merkwaardige aanbeveling, voor wie nu juist moet leven van dit specimen. Dat is de paradox van het reizen en van Venetië in het bijzonder: je bent op een unieke plek, en juist daarom is er zo’n massastroom naartoe ontstaan, zelfs van types die er niets te zoeken hebben, zoals die Oh oh Cherso-types in ons vliegtuig, die we gisteravond – we dronken prosecco in een barretje rond het San Marcoplein – voorbij zagen stappen, wat verloren. Waar je ook weinig toeristen ziet: op het dodeneiland, San Michele. We stappen aan de Fondamente Nuove aan boord van de vaporetto 4.2, naar Murano en Burano, na een tussenstop bij Cimitero.Op een motorboot rechts van ons zien we een doodskist voorbij schuiven, veel sneller dan wij, overdekt met zonnebloemen. De enigen die uitstappen zijn wat oudere vrouwtjes. ‘Die hebben een enkeltje gekocht…’ mompel ik. Het veld waar Joseph Brodsky ligt is een slagveld. Bomen – ooit liefdevol geplant – zijn uitgegroeid tot monsters die het marmer hebben stukgeslagen. Eén boom is omgewaaid en heeft verwoestingen aangericht. Ad vertelt over zijn eigen familiegraf (hij liet het me een paar maanden geleden zien) en over de dood van z’n vader, die boekhandelaar was. ‘In de winkel kwamen daarna wel eens mensen die een boek als cadeau wilde. Dan moest ik de prijsjes weggummen, die hij erin had geschreven. Ik stond daar gewoon het handschrift van mijn vader uit te wissen. Dat voelde verschrikkelijk.’ ‘Heb je dat al ergens gebruikt?’ ‘Ja.’ ‘Geweldig beeld.’ ‘En jij mag het nooit ergens gebruiken!’ Bij de ingang staat de onder bloemen bedolven doodskist op een soort serveerkarretje. Eén klok hamert traag en gelijkmatig. Het is twaalf uur. ‘Rituelen…’ mompelt Ad. En niet alleen door dat woord moet ik aan Cees Nooteboom denken, die ergens beschrijft hoe hij hier op San Michele de laatste vaporetto moet halen en daarom moet rennen over het kerkhof.
Rijen, ook die vormen een motief dit weekend. Om onze kansen op een goede tafel bij Alla Madonna te vergroten, gaan we er nu al even langs. Ad passeert de rij wachtenden, stapt recht op een van de obers in witte pakken af – de hoofdkelner, naar ik even later begrijp, en regelt iets voor vanavond. In Ca’ Pesaro – een paleis met een kunstverzameling van rond het fin de siècle – drinken we koffie in een soort alkoof met uitzicht op het Canal Grande. Ad doceert over de architectuur van de paleizen. ‘Kijk, daar zie je nog de Renaissance, terwijl het daar allemaal al verpest is door die slagroom die de Habsburgers erop gespoten hebben. Volgens mij zijn die balkons daar ook niet authentiek. Die horen subtiel en slank te zijn, en niet vol met van die vieze Oostenrijkse knollen.’ Een vaporetto (nr. 1 naar het Lido) vaart voorbij, volgepakt met toeristen die hun telefoons en camera’s alle kanten uit priemen. Ad schudt z’n hoofd. ‘Zoveel lelijke mensen, in zo’n mooie stad.’
De namiddag is in Italië veruit het aangenaamste dagdeel. Er is geen tijd nog iets cultureels te bezoeken (‘zijn we nu vrij?’), en op veel bars verschijnen hapjes, nootjes, stukjes vis op plakken polenta. We lopen met een omweg (maar hier is elke weg een omweg) naar ons restaurant, en houden bij verschillende bars halt voor een prosecco of glas witte wijn, staand aan de toog. Die inofficiële kroegentocht, waarbij de dagstad verandert in de nachtstad, en iedereen zich verheugt op de maaltijd in een restaurant, brengt een getemperde levendigheid: niet de jachtige uitzinnigheid van het nachtelijke uitgaan, maar een kalme golfslag van passanten, die slechts lichtelijk beneveld zijn. Dan valt deze stad samen met haar natuur. Je zou willen dat je je altijd zo voelde:met twee of drie glazen op, in de schemering,met een dag achter je en een avond voor je. Ik leer een oude wijnproeverstruc: als ze je glas inschenken, houd je je hoofd even scheef en kijkt de vermeende zuinigaard zwijgend aan. Vrijwel altijd zal hij bijschenken. Tegen achten staan we bij een bar naast de Rialtobrug, een goedkope tent waar overdag de gondeliers hun caffè corretto drinken. ‘Geluk…’ zegt Ad. ‘Wat is dat eigenlijk? Ik sta hier in een matige bar en drink een verdomd matige prosecco, en toch voelde ik me net heel even totaal gelukkig. Het is nu weer weg hoor, daar niet van…’
Dit alles neemt niet weg dat AllaMadonna ronduit tegenvalt. Wat wil je ook, als je op reis gaat naar een herinnering? De spaghetti alle vongole lijkt alleen venusschelpen en tomaat te bevatten, geen knoflook, geen wijn, geen peterselie, niet zo sappig zoals Ad het zich herinnerde. ‘Mulisch wilde hier nooit naartoe,’ vertelt hij. ‘Hij zei altijd: jij hebt jouw restaurant, en ik heb het mijne.’ Waar het precies aan ligt – een andere kok, een verkeerd gekozen avond – is onduidelijk, maar de kans is groot dat Alla Madonna nu ook ons restaurant niet meer is. We moeten op zoek naar iets nieuws.
[...]
Copyright © 2013 De Arbeiderspers / Christiaan Weijts.