Leesfragment: Twee broers

27 november 2015 , door Jhumpa Lahiri

21 oktober verschijnt Jhumpa Lahiri's nieuwste roman Twee broers (The Lowland, vertaald door Ko Kooman, shortlists Booker en National Book Awards). 30 oktober spreekt ze in De Duif (SLAA).

Wij publiceren een fragment voor, aansluitend aan dat op de site van Uitgeverij Meulenhoff. ‘Subhash was dertien jaar, vijftien maanden ouder dan zijn broer. Maar hij had geen besef van zichzelf zonder Udayan. Voor zover hij zich kon herinneren was zijn broer altijd overal bij geweest. Opeens waren ze niet meer in Tollygunge. Ze hoorden nog wel het verkeer in de straat, maar zagen het niet meer. Om hen heen stonden enorme kanonskogelbomen en eucalyptussen, flessenborstelbomen en frangipanes.’

De broers Subhash en Udayan zijn als kind onafschei­delijk. Maar hun band blijkt niet bestand tegen de maatschappelijke spanningen van de jaren zestig. De charismatische Udayan raakt in de ban van een groep radicale communisten. Hij zet daarbij alles op het spel: zijn eigen leven en dat van zijn broer, zijn ouders en zelfs zijn jonge bruid. De terugslag van zijn daden weerklinkt nog lang nadat Subhash naar Amerika vertrokken is, in de hoop de dramatische gebeurtenissen achter zich te laten.

Twee broers is een gevoelige, gelaagde roman over de familiebanden die bepalen wie we zijn, of we dat nou willen of niet. Jhumpa Lahiri heeft haar vertrouwde migratiethematiek weergaloos verweven in een pijnlijk mooi verhaal dat je na lezing niet snel loslaat.

Dit fragment sluit aan op het fragment op de site van Meulenhoff.

 

[...]

Subhash greep met beide handen de muur en drukte zijn borst ertegenaan, waarbij hij zijn knieën schaafde. Zoals gewoonlijk wist hij niet of hij gefrustreerder was door Udayans durf, of door zijn eigen gebrek eraan. Subhash was dertien jaar, vijftien maanden ouder dan zijn broer. Maar hij had geen besef van zichzelf zonder Udayan. Voor zover hij zich kon herinneren was zijn broer altijd overal bij geweest.
Opeens waren ze niet meer in Tollygunge. Ze hoorden nog wel het verkeer in de straat, maar zagen het niet meer. Om hen heen stonden enorme kanonskogelbomen en eucalyptussen, flessenborstelbomen en frangipanes.
Subhash had nog nooit zulk gras gezien; gelijkmatig als een tapijt voegde het zich naar elke glooiing in het terrein. Golvend als zandduinen in een woestijn, of een zacht deinende zee. Het was op de green zo fijn geschoren dat het voelde als mos wanneer hij erop drukte. De grond eronder was glad als een schedel en het gras was er iets lichter van kleur.
Hij had nog nooit zoveel zilverreigers bij elkaar gezien; ze vlogen op toen hij te dichtbij kwam. De bomen wierpen middagschaduwen op het gras. Hun gladde takken splitsten zich als hij ertegenop keek, als de verboden zones van een vrouwenlichaam.
Ze waren allebei duizelig van opwinding om hun clandestiene avontuur, van de angst te worden betrapt. Maar geen bewaker te voet of te paard, geen terreinknecht die zich liet zien. Niemand die hen kwam wegjagen.
Ze begonnen zich wat meer op hun gemak te voelen en ontdekten een reeks vlaggen die langs het parcours waren geplaatst. De holes leken op navels in de aarde, voorzien van bekertjes waar de ballen in moesten. Hier en daar werd de baan onderbroken door ondiepe zandkuilen. In de fairway zaten plassen, grillig van vorm, zoals druppels onder een microscoop.
Ze bleven ver bij de hoofdingang vandaan en waagden zich niet in de buurt van het clubhuis, waar buitenlandse stellen gearmd liepen of op rieten stoelen onder de bomen zaten. Van tijd tot tijd, had Bismillah verteld, was er een verjaardagsfeestje voor het kind van een Britse familie die nog in India was gebleven, met ijsjes en ritjes op pony’s en een taart met brandende kaarsjes erop. En al was Nehru nu de premier van India, toch prijkte het portret van de nieuwe Engelse koningin, Elizabeth II, in de grote salon.
In hun vergeten hoekje, in het gezelschap van een loslopende waterbuffel, stond Udayan uit alle macht te zwaaien. Met zijn armen boven zijn hoofd, in allerlei poses, de putter hanterend als een zwaard. Hij sloeg gaten in de ongerepte grasmat en liet een paar golfballen in een waterpartij verdwijnen. Ze zochten naar vervangende ballen in de rough.
Subhash stond op de uitkijk en luisterde of hij geen paardenhoeven hoorde naderen op de brede rode paden. Hij hoorde het tikken van een specht. Het zachte geluid van een sikkel waarmee iemand elders op het terrein van de club het gras aan het maaien was.
Troepen jakhalzen zaten rechtop te wachten, hun geelbruine vacht gevlekt met grijs. Bij het vallen van de schemering begonnen er een paar al naar voedsel te zoeken en gingen hun slanke lijven over in gestrekte draf. Hun uitzinnige gehuil dat over het clubterrein klonk, gaf aan dat het al laat was en dat het voor de broers tijd was om naar huis te gaan.
Ze lieten de twee petroleumblikken staan, het ene buiten de muur om de plek te markeren, het andere binnen de muur, verstopt in de struiken.
Bij volgende bezoeken verzamelde Subhash veren en wilde amandelen. Hij zag gieren een bad nemen in de plassen en hun vleugels uitspreiden om ze te drogen.
Eens vond hij een eitje dat ongeschonden uit het nest van een tuinfluiter was gevallen. Hij droeg het voorzichtig naar huis, legde het in een terracotta bakje uit een snoepwinkel en bedekte het met takjes. Toen het eitje niet uit wilde komen, groef hij er een kuiltje voor onder de mangoboom achter het huis.

Op een avond, toen ze de putter van binnen de club over de muur hadden teruggegooid, zagen ze dat het petroleumblik aan de andere kant verdwenen was.
Iemand heeft het meegenomen, zei Udayan. Hij begon te zoeken. Het werd al donker.
Zoeken jullie soms dit hier, jongens?
Het was een politieagent, uit het niets opgedoken, die in de omgeving van de club patrouilleerde.
Ze konden zijn lengte en zijn uniform onderscheiden. Hij hield het blik omhoog.
De man kwam een paar passen naar hen toe. Hij zag de putter op de grond liggen, raapte hem op en bekeek hem. Hij zette het blik neer, knipte een zaklantaarn aan en richtte de lichtbundel op hun gezicht en daarna op de rest van hun lichaam.
Broers?
Subhash knikte.
Wat zit er in jullie zakken?
Ze haalden de golfballen tevoorschijn en overhandigden ze aan de agent. Ze keken toe terwijl de man ze in zijn eigen zak stopte. Hij hield er één in zijn hand, gooide hem omhoog en ving hem weer op.
Hoe komen jullie hieraan?
Ze zwegen.
Had iemand jullie uitgenodigd, vandaag, om hier te komen golfen?
Ze schudden van nee.
Ik hoef jullie niet te vertellen dat dit hier verboden terrein is, zei de agent. Hij liet de schacht van de putter lichtjes tegen Subhash’s arm leunen.
Waren jullie hier vandaag voor het eerst?
Nee.
Was dit jouw idee? Ben jij niet oud genoeg om beter te weten?
Het was mijn idee, zei Udayan.
Je hebt een loyale broer, zei de agent tegen Subhash. Hij wil je beschermen. De schuld op zich nemen.
Ik zal het goed met jullie maken, zei hij. Ik zal het niet melden aan de Club. Als jullie beloven dat jullie het niet meer zullen doen.
Dat beloven we, zei Subhash.
Goed dan. Zal ik met jullie meegaan naar jullie ouders, of zullen we dit gesprek hier maar beëindigen?
Hier.
Draai je dan maar om. Alleen jij.
Subhash draaide zich om naar de muur.
Een pas naar voren.
Hij voelde de stalen schacht tegen zijn heupen slaan en daarna tegen de achterkant van zijn benen. De kracht van de tweede slag, maar één moment van contact, deed hem op zijn handen en knieën belanden. De striemen zouden nog dagenlang zichtbaar zijn.
Zijn ouders hadden hem nooit geslagen. Eerst voelde hij niets, alleen een soort verdoving. Daarna was het alsof er een pan kokend water over zijn huid werd gegooid.
Hou op, schreeuwde Udayan naar de agent. Hij knielde naast Subhash neer en sloeg een arm om diens schouders in een poging hem te beschermen.
Samen, tegen elkaar aangedrukt, zetten ze zich schrap. Hun hoofden gebogen, hun ogen gesloten, Subhash nog duizelig van de pijn. Maar er gebeurde niets meer. Ze hoorden hoe de putter over de muur werd gesmeten en voor de laatste keer op het clubterrein belandde. Daarna de zich verwijderende voetstappen van de agent, die er genoeg van had.

3

Als kind was Subhash al voorzichtig geweest. Zijn moeder had nooit achter hem aan hoeven hollen. Hij hield haar gezelschap, keek toe als ze aan het koken was op het kolenfornuis, of sari’s en blouses borduurde in opdracht van de dameskleermaker in de buurt. Hij hielp zijn vader met het planten van dahlia’s, die hij in potten kweekte op de binnenplaats. De bolvormige bloemen, violet en oranje en roze, hadden soms witgepunte blaadjes. Hun levendigheid vormde een schril contrast met de grauwe muren eromheen.
Hij had een hekel aan chaotische spelletjes, aan geschreeuw. Hij was het gelukkigst als hij alleen was, of zich alleen voelde. ’s Ochtends in bed, als hij het zonlicht als een rusteloos vogeltje op de muur zag dansen.
Hij stopte insecten onder een vliegenkap om ze te bestuderen. Aan de rand van de vijvers in de buurt, waar zijn moeder soms de vaat waste als de meid er niet was, maakte hij met zijn handen een kommetje in het troebele water op zoek naar kikkers. Hij leeft in zijn eigen wereld, zeiden familieleden tijdens grote bijeenkomsten soms van hem, als ze geen reactie aan hem konden ontlokken.
Terwijl Subhash altijd duidelijk zichtbaar bleef, was Udayan voortdurend zoek; zelfs in hun tweekamerwoning kon hij het als klein jongetje niet laten zich te verstoppen, onder het bed, achter de deuren, in de kist waarin de winterdekens werden opgeborgen.
Hij speelde dit spelletje zonder vooraf iets te zeggen en kon van het ene moment op het andere verdwijnen, door ongezien de achtertuin in te glippen en daar in een boom te klimmen, daarmee zijn moeder, als ze hem riep en hij geen antwoord gaf, dwingend haar werk te onderbreken. Als ze hem ging zoeken en hem zijn zin gaf door zijn naam te roepen, zag Subhash heel even de paniek in haar gezicht, de angst dat ze hem misschien niet zou vinden.
Toen ze oud genoeg waren om alleen naar buiten te mogen, werd hun op het hart gedrukt elkaar niet uit het oog te verliezen. Samen zwierven ze door de bochtige straatjes van de enclave, achter de vijvers en door het lage veld, naar het speelterrein, waar ze soms andere jongens ontmoetten. Ze gingen naar de moskee op de hoek om op de koele marmeren trap te zitten, soms luisterend naar een voetbalwedstrijd op iemands radio. De bewaker van de moskee maakte geen bezwaar.
Uiteindelijk mochten ze ook buiten de enclave komen en de grote stad in gaan. Zo snel lopen als hun benen hen konden dragen en zelfstandig de bus en de tram nemen. Maar steeds bleef de moskee op de hoek, een gebedshuis voor mensen van een ander geloof, een oriëntatiepunt voor hun dagelijkse komen en gaan.
Op zeker moment begonnen ze, op voorstel van Udayan, rond te hangen bij de Technicians’ Studio, waar Satyajit Ray de speelfilm Pather Panchali had opgenomen en waar Bengaalse filmsterren hun tijd doorbrachten. Zo nu en dan mochten ze, als er iemand die hen kende bij de opname betrokken was, een kijkje nemen tussen de wirwar van kabels, snoeren en felle studiolampen. Nadat er om stilte was geroepen, nadat het bord was dichtgeklapt, zagen ze hoe de regisseur en zijn crew keer op keer een enkele dialoogscène opnamen, tot ze eindelijk tevreden waren. Een hele dag werk voor een ogenblik kijkplezier.
Ze vingen een glimp op van de beeldschone actrices als die uit hun kleedkamer kwamen, verscholen achter zonnebrillen, om in een gereedstaande auto te stappen. Udayan was degene die zo dapper was om naar hen toe te gaan en om een handtekening te vragen. Hij had geen besef van zelfbeperking, zoals een dier dat bepaalde kleuren niet kan onderscheiden. Subhash daarentegen probeerde altijd zijn bestaan te minimaliseren, zoals dieren die de kleur en de vorm aannamen van boombast of sprietjes gras.
Ondanks hun verschillen werden de broers voortdurend met elkaar verward, zodat ze, als een van hen werd geroepen, gewend waren allebei te antwoorden. Het viel trouwens vaak moeilijk te zeggen wie er geantwoord had, gezien het feit dat hun stemmen vrijwel identiek waren. Als ze tegenover elkaar over het schaakbord gebogen zaten, waren ze elkaars spiegelbeeld: één been gevouwen, het andere gestrekt, de kin op de knie.
Ze kwamen voldoende in bouw overeen om uit dezelfde voorraad kleren te kunnen putten. Hun huidskleur, een licht koperkleurige mengeling van die van hun ouders, was identiek. Hun uiterst beweeglijke vingers, hun scherp getekende gelaatstrekken, hun golvende haar.
Subhash vroeg zich af of zijn rustige aard door zijn ouders niet als een gebrek aan inventiviteit, misschien zelfs als een zwakheid werd opgevat. Ze hoefden zich over hem geen zorgen te maken, en toch genoot hij niet hun voorkeur. Het werd zijn taak hun te gehoorzamen, omdat hij hen niet kon verrassen of imponeren. Dat was Udayans terrein.
Op de binnenplaats van hun huis was het meest duurzame product van Udayans overtredingen te zien. Een spoor van zijn voetstappen, gemaakt op de dag dat de betonnen vloer van de binnenplaats werd gegoten. De dag dat ze niet naar buiten mochten tot het beton was gehard.
De hele ochtend hadden ze de metselaar bezig gezien met het mengen van het beton in een kruiwagen en het storten en afrijen van de vloer. Vierentwintig uur, had de metselaar hen gewaarschuwd, voor hij vertrok.
Subhash had goed geluisterd. Hij had toegekeken door het raam en was niet naar buiten gegaan. Maar toen hun moeder haar rug had gekeerd, rende Udayan over de lange houten plank die tijdelijk over de binnenplaats was gelegd om van de deur naar de straat te kunnen komen.
Halverwege de plank had hij zijn evenwicht verloren en hadden zijn voeten zandlopervormige indrukken in het beton achtergelaten, met de kuiltjes van zijn tenen los ervoor.
De volgende dag werd de metselaar teruggeroepen. Inmiddels was het beton droog en waren de indrukken van Udayans voeten onuitwisbaar. De enige manier om ze weg te krijgen was het aanbrengen van een nieuwe laag beton. Subhash vroeg zich af of zijn broer ditmaal toch niet te ver was gegaan. Maar hun vader zei tegen de metselaar dat hij het zo maar moest laten. Niet vanwege de extra kosten of moeite, maar omdat hij het verkeerd vond om stappen die zijn zoon genomen had uit te wissen.
Aldus werd de onvolkomenheid een onderscheidingsteken van hun huis. Iets wat bezoekers opviel. De eerste familieanekdote die verteld werd.

[...]

 

© 2013 by Jhumpa Lahiri. All rights reserved including the rights of reproduction in whole or in part or in any form.
© 2013 voor de Nederlandse taal Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam en Ko Kooman.

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum