Op 30 januari verschijnt Uitzicht genoeg, de nieuwe dichtbundel van Marjoleine de Vos. Bij ons kunt u alvast vijf gedichten uit de bundel lezen.
In haar gedichten lardeert Marjoleine de Vos bijna-persoonlijke elementen met klassieke namen en verhalen, beelden en patronen. Ze stelt het hier en nu centraal en zout het kleurloze met kleur.
Als krantenkok geniet De Vos al jaren grote bekendheid, en ook haar eerdere dichtbundels konden rekenen op een enthousiast onthaal. De Vos dicht zoals zij kookt: in beide disciplines zorgt ze met beproefde, verse ingrediënten voor oorspronkelijke smaaksensaties.
ruimtevrees.
Achter weilanden weiden, daar weer achterdijken, zee en Zweden. Waar zou je heen?De blik verliest je met zichzelf in ruimtewaar aankomst ver en ver te zoeken is.Niet voor de woerd die plotseling en onbedaarlijkgroen het zonlicht en je oog in zwemt.Kijk bij je voet, maant hij, waar speenkruidbloeit, de lucht gespiegeld blauw is in het diep.Voel warmte op je neus, zie ’t vroege bladvan vlier. Je keek te ver. Dat wat je zoekt is hier.
favourite things.
Op deze ochtend zit de lente aan de slooten Coltrane blaast zacht for loversa few van zijn favourite things:zilver van katjes en speenkruid in sterren.Wij zingen heimelijk mee maar pratenover het Niets dat ons draagt endat we niet begrijpen.
Mensenvragen, van geen belangvoor de verliefde hazen die zij aan zijover het veld rennen. Vrij zijn ze –niets draagt ze dan hun poten.
lente in groningen.
Ze moet teruggekomen zijn, Persefone,van diep verscholen koude koninginveranderd zijn in meisjeswarme mei.Onhandig en verliefd spruit oude grondineens het teerste groen, wil zoenen,zoenen, ja! lacht hij, vergeet hoe leeghij was en hult zich rijkelijk, om haar,in geur van koolzaad op zijn klei.
spreeuw.
Nu eeuwig niet bestaat, is uitzicht al genoeg.Zonlicht, wind, de mensen met hun levend lijf.Wat wil ik dat ik schrijf? Dat welbehagenals vanzelf de dagen vult zou wel iets zijn.Zie toch de spreeuw die, sleutel in zijn rug,voor lente in zijn vleugels klapt, spikkelsluidkeels op zijn borst. Nu ik. Een spreeuwdie uit het nieuwe nest naar buiten kijkt en zucht.Om liefde. Om lucht.
aanzie de vogels.
De mees op mijn vetbol waant zich vast wel behoed al kent ze niet het woord dat zegt dat vrij zijn, net als zij, van zorg omdat uw Vader immers alles geeft, het wenslijkst is voor al wat leeft. Ze denkt niet eens eraan mij te aanbidden die haar zaad en pinda’s schenkt. Maar o mijn meesje, jij leeft op de pof. Eerdaags vlieg ik naar Afrika en jij krijgt spijt van je klein mystiek ideaal: zo grondeloos opgaan in heden en almaar denken: nu, nu, nu.
appelgroen.
Hoor! Van de grond roept een appel.Wil zij geraapt? En of – in taart te eindigenis mooi voor fruit. Mij zelf maakt het niet uitof ik als taart dan wel verrot in ’t natte gras.Alleen dat ik dat was, die gave jonge bloszo kogelrond, vol sap – en dan het steeltje los.