Leesfragment: Vallen als het heet is

27 november 2015 , door Jelmer Jepsen

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. Deze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Peter Minten, Barry Smit, Jelmer Jepsen, Elisabeth van Nimwegen, Onno Wesseling, Lode Leenaerts en Kris Van Steenberge.

Op 31 oktober verschijnt de debuutroman van Jelmer Jepsen, Vallen als het heet is. Wij publiceren voor: 'Ik had voet bij stuk moeten houden. Gewoon nee moeten zeggen. Naar andere oplossingen moeten zoeken. Moniek had het me absoluut niet kwalijk genomen, maar toen ik haar zag rekenen en ze voorzichtig zei dat eind augustus het gips waarschijnlijk pas van haar been mocht, wist ik dat ik degene was die het verzoek van mijn tweeënnegentigjarige oma moest inwilligen. Eind augustus duurde nog zeven weken, en zo veel tijd hadden we niet. Mijn oma was bezig dood te gaan, en in rap tempo ook.'

Jelmer Jepsen studeerde communicatiewetenschap en werkte onder meer bij Muziekcentrum Vredenburg, Toneelgroep Amsterdam en RTV Utrecht. Tegenwoordig communiceert Jelmer er via zijn weblog lustig op los. Over cd's, Ellen ten Damme en Madonna, maar ook over de meer onaangename thema's des levens. Zo kampt hij sinds zijn dertigste verjaardag geregeld met paniekaanvallen en slapeloosheid, waar hij openlijk over vertelt. Vallen als het heet is is deels gebaseerd op Jepsens eigen ervaringen. Het gaat over een moeder, Fieke, die zonder tekst en uitleg zowel haar eigen moeder als haar zoon Morris in de steek laat. Als oma vijftien jaar later op sterven ligt is Morris degene die Fieke bij haar moet afleveren, zodat hij samen met een vrijwel wildvreemde naar Corsica vliegt. Een hachelijke onderneming, met vele verrassende en tragikomische momenten tot gevolg.

Ze rook aan een bloeiende rododendronstruik toen ik vanaf de muziekkoepel de hoek om kwam. We bleven allebei verstijfd staan. Ik vond mijn stem als eerste.
‘Hoi mam.’
De pupillen achter haar samengeknepen oogleden bewogen vliegensvlug heen en weer. Met haar hand veegde ze een pluk haar uit haar gezicht. Van haar ene been wipte ze op het andere.
Ze herkent me niet, dacht ik. Mijn eigen moeder herkent me niet. Het zal toch niet waar zijn? Haar ogen gleden van mijn hoofd naar mijn shirt, via mijn spijkerbroek naar mijn slippers, en toen weer terug, naar mijn gezicht. Haar blik zette zich vast ergens boven mijn voorhoofd, en langzaam begon mij iets te dagen. Een week geleden had ik een weddenschap verloren, en het halflange haar dat sinds mijn zesde beschermend voor mijn gezicht had gehangen was onder luid gejoel op de kroegvloer beland.
‘Het maakt je jonger,’ had iedereen gezegd.
‘Wat een oude kop heb je gekregen,’ zei mijn moeder.
Ik zakte door mijn knieën.
‘Hoe is het?’
Springer likte mijn hand en kroop weg tussen mijn gekromde lichaam.
‘Ik heb haast.’ Ze trok aan de riem. Springer belandde in het gras naast haar. ‘Ik ga lunchen met wat vrienden.’
‘Ik ook,’ loog ik, net als zij.
Springer braakte een witte kwijldraad uit.
‘Dat komt dan goed uit.’ Ze maakte aanstalten weer te gaan lopen.
‘Zullen we binnenkort wat afspreken?’
Amsterdam was groot. De kans dat ik haar snel weer zou zien klein.
‘Ja, wil jij verder?’ Met haar schoen duwde ze Springer de andere kant op. ‘Gaan we vlug verder?’
‘Ergens koffiedrinken of zo?’
‘Kom maar.’ In het kielzog van een jogger liet ze zich meevoeren.
‘Of dat je mijn kamer een keer komt bekijken? Ik zit er al bijna drie maanden.’
‘Ik bel je wel.’
‘Ik heb een nieuw nummer.’
Haar stem zong door de warme lucht. ‘Ik moet echt door anders kom ik te laat!’
En toen verdween ze, opgenomen in de zomerse stroom parkbezoekers die voorbij trok.
Een radio in het gras meldde dat het half een was. Mensen wezen naar een ooievaar aan de rand van de vijver. Een jongen met een gitaar zong ‘Hey Jude’.
En ik hakte eindelijk een knoop door.
 

EEN

 
 
 
Vijftien jaar later.
 
Mijn eerste impuls is dat ik mij aan haar voor wil stellen. Hand uitsteken en zeggen: ‘Ik ben Morris,’ maar voor ik ook maar een woord kan uitbrengen plaatst mijn moeder de eerste zet. Ze leunt tussen de stoelen door naar voren en draait met haar hand aan de volumeknop van de radio. Drop it like it’s hot van Snoop Dogg rolt uit de speakers en de jonge taxichauffeur begint net als mijn moeder swingend met de muziek mee te knikken.
‘Vakantie,’ roept ze. ‘We gaan op vakantie.’
Ik hou me vast aan de handgreep van de deur.
‘Mam,’ zeg ik, en ik merk dat het woord mij vreemd voorkomt. ‘Fieke,’ corrigeer ik. ‘Fieke, zouden we elkaar niet eerst even begroeten?’
‘Een moment,’ antwoordt ze met haar ogen dicht. ‘Dit is mijn lievelingsstuk.’ Met haar handen en hoofd maakt ze schokkerige bewegingen, helemaal in de maat van de muziek, en erg ingewikkeld.
Naar voren, snel.
Knikken, langzaam.
Een break: haar hand tikkend op haar knie, haar kin, slingerend als een slang.
De beat pakt weer op.
Oren richting schouder.
Links, rechts, links, rechts.
Omdat ik niet weet hoe ik hier op moet reageren kijk ik weg, naar buiten, naar het huis waar ik ben opgegroeid. De wild opgeschoten voortuin toont schuw een stukje van de voordeur. Het glas in lood in de waaiervormige ruit erboven is op sommige plekken beplakt met witte schilderstape. Ernaast de kleine maar statige serre, ingeklemd tussen twee dikbebuikte coniferen die inmiddels zo groot zijn geworden dat ze mijn oude slaapkamerraam afdekken.
Vanuit de dreunende taxi verdwijnt alles de hoek om, terug het verleden in.
Dit is het dus, realiseer ik me. Dit is hoe het gaat en dit is waar ik later aan zal terugdenken: de hereniging, en hoe die muzikaal ondersteund werd door alles overheersende hiphopbeats. Maar Moniek, mijn tante, heeft me nog zo gewaarschuwd. ‘Pas op hè?’ zei ze nog geen uur geleden aan de telefoon. ‘Je moeder is erg nerveus. Niet bepaald haar beste emotie.’
Zonder er al te veel aandacht aan te besteden had ik deze opmerking achter mij gelaten. Moniek overdreef wel vaker dingen.
Maar deze eerste inschattingsfout baart me inmiddels behoorlijk zorgen.
Mijn moeder is opgehouden met bewegen en overgegaan op geluidjes. Enthousiast fluit ze mee met het refrein van Snoop Dogg, en hierbij kijkt ze mij met grote ogen aan. Haar adem waait tegen mijn neus. De zoete, melkachtige geur ervan roept meteen associaties op. Samen in een tentje, achterin de tuin. Giechelen om de buren die op hun terras langzaam dronken werden. Ontbijten in het gras. We deden het zo vaak mogelijk.
Omdat mijn moeder maar doorgaat met fluiten overweeg ik om zelf nu ook tussen de stoelen door naar voren te duiken. Niet om de volumeknop van de radio terug naar zijn beginstand te draaien, maar om het ding in zijn geheel uit het dashboard te trekken. Ze moet normaal doen.
Ik had mijn geoefende woorden willen zeggen.
Voordat ik tot actie kan overgaan zet de chauffeur de radio jammer genoeg alweer zachter. Via het zendertje in zijn oor beantwoordt hij een oproep van de centrale, en mijn moeder zakt als een ballon die leegloopt achterover. Op haar wimpers ontdek ik dikke klonten mascara. Haar lippen heeft ze royaal besmeerd met rode lippenstift, en een satijnen sjaaltje bedekt subtiel haar rimpelige hals. Ook is ze dikker geworden.
Ik bedenk of ik het alsnog zal zeggen. Een valse start mag altijd over. Ik ga rechtop zitten, duw mijn voeten in de vloer en bal mijn vuisten, maar als ik mijn mond wil openen, is ze me weer voor.
‘Je moet niet zoveel aftershave gebruiken,’ zegt ze, waarna ze in de grote rode supermarkttas begint te graaien die ze bij het instappen stevig tussen ons in heeft gezet. ‘Wat een lucht.’
Soms vraag ik mij wel eens af hoe het kan dat ik zoveel vrienden heb. Ik lieg niet als ik zeg dat ik gezegend ben met minstens twaalf allerbeste vrienden. De meeste mensen hebben er drie of vier, schijnt, maar ik zit toch echt op twaalf. Het begint bij mezelf, concludeer ik meestal snel. Bij mijn vaardigheid om eigenaardigheden en tekortkomingen van anderen eindeloos te kunnen incasseren. Het is mijn best geconditioneerde reflex, en de karaktereigenschap die mensen het meest in mij prijzen, en terecht. De moeite die ik moet doen om dag in dag uit ogenschijnlijk achteloos andermans zwakheden weg te glimlachen, de energie die mij dat kost, is enorm, en mijn glimlach komt dus ook nu van ver. Overdreven grijst mijn moeder naar me terug. Daarna tilt ze uit haar tas een reisgids omhoog. Bij een geel papiertje slaat ze hem open.
‘Hier wil ik heen,’ zegt ze hard. Ze houdt het boekje voor mijn gezicht, en ik zie de zee, steile rotsen en een stadje. ‘De kliffen van Bonifacio,’ licht ze onnodig toe. ‘Moet je kijken hoe fantastisch.’
‘Oma woont in Porto-Vecchio,’ zeg ik kalm, terwijl ik mijn onuitgesproken zin definitief terugstop in mijn hoofd.
Ik heb je gemist.
Hoe kwam ik erbij?
‘Dat is een heel eind van ons vandaan,’ verduidelijk ik als ze me niet begrijpend aankijkt, en wanneer de volgende zin zich vormt in mijn hoofd weet ik even niet of ik in lachen moet uitbarsten of haar een corrigerende tik moet verkopen. ‘Ik denk niet dat we tijd hebben voor een uitstapje.’
Stoïcijns bladert ze naar de plattegrond van het eiland. In de hoek van de betreffende bladzijde zit een groot ezelsoor gevouwen. Bonifacio heeft ze met rode stift omcirkeld. Nauwgezet bestudeert ze het kaartje en bijbehorende legenda.
‘Ongeveer veertig kilometer,’ zegt ze dan. ‘Half uurtje rijden. Ik wil wel wat zien hoor. De laatste keer dat ik op vakantie ben geweest kan ik mij niet meer herinneren.’
Dit vind ik geen steekhoudend argument, en alsof hij aanvoelt dat er op zijn achterbank ieder moment een ordinaire ruzie kan uitbreken, hangt de chauffeur op, waarna hij ons geïnteresseerd bekijkt via de achteruitkijkspiegel. ‘Dus moeder en zoon gaan gezellig op vakantie,’ zegt hij. ‘Waar gaat de reis heen, als ik vragen mag?’
‘Naar mijn oma,’ zeg ik.
‘Corsica,’ zegt mijn moeder gelijktijdig. ‘Ik ga naar Corsica.’

Ik had voet bij stuk moeten houden. Gewoon nee moeten zeggen. Naar andere oplossingen moeten zoeken. Moniek had het me absoluut niet kwalijk genomen, maar toen ik haar zag rekenen en ze voorzichtig zei dat eind augustus het gips waarschijnlijk pas van haar been mocht, wist ik dat ik degene was die het verzoek van mijn tweeënnegentigjarige oma moest inwilligen. Eind augustus duurde nog zeven weken, en zo veel tijd hadden we niet. Mijn oma was bezig dood te gaan, en in rap tempo ook.
Vorige maand was de pijn begonnen, maar oma had gezegd: ‘Dat gaat wel weer over,’ want zo ging dat bij mijn oma. Kwaaltjes kwamen en kwaaltjes gingen: longontsteking, nierstenen, wondroos, tijdelijke blindheid, gevoelloze vingers, een hernia; oma was nergens bang voor en veerde na iedere aandoening sterker dan ooit terug het leven in.
Maar dit keer is het anders. Een gevaarlijke, agressieve bacterie heeft zich op een van oma’s hartkleppen genesteld. Verschillende antibiotica zijn niet aangeslagen en een operatie in dit gebied is op haar leeftijd uiterst gevaarlijk en gecompliceerd, als het al wat uithaalt.
Oma koos er daarom voor om de operatie te laten voor wat het was, maar met het nemen van dit besluit werd ook meteen haar eindlot bezegeld. De bacterie zal zich in een vernietigende weg door haar lichaam verspreiden, en het zal niet lang duren voor andere, fatale organen worden besmet.
‘Un mois,’ heeft de arts tegen haar gezegd. ‘Vous avez un mois. Au maximum.’
Na het horen van deze sombere diagnose belde oma Moniek, en daarna mij. ‘Fieke moet komen,’ bleef ze herhalen. ‘Dat is mijn laatste wens.’
Mijn moeder heeft mijn oma dertig jaar geleden hetzelfde als mij geflikt. Van de ene op de andere dag verdween ze uit haar leven. Geen reden. Geen verklaring. Geen communicatie.
‘Kunt u zich niet in Nederland laten verplegen,’ suggereerde ik in paniek, want ik vermoedde meteen waar het vervullen van deze laatste wens mogelijk op uit zou kunnen draaien. 
‘Dat heb ik al gevraagd,’ antwoordde ze bijna onhoorbaar. ‘Maar reizen is onmogelijk, gezien mijn situatie.’
‘Fieke heeft ja gezegd,’ mailde mijn tante even later, en nog diezelfde avond zat ik bij haar op de bank. Haar huis stond zoals altijd propvol planten. De vochtige lucht deed me denken aan het reptielenhuis van Artis.
‘Kunnen we niet iemand inhuren?’ was ik voortvarend begonnen. ‘Iemand van een uitzendbureau of zo?’ Mijn moeder heeft nog nooit gevlogen. Ze heeft geen rijbewijs en geen richtingsgevoel. Haar alleen naar haar moeder laten afreizen was dus geen optie, dat had ze zelf ook al bij Moniek aangegeven, en deze eigenhandige vondst had mij heel even ontroerd. Dat ze zelf geen oplossing voor haar probleem had aangedragen had de ontroering wel snel doen omslaan in ergernis. ‘Een student misschien?’
 ‘Dat kan toch helemaal niet?’ Moniek pakte een maatbeker van tafel en schonk iets donkerbruins voor me in. Ik vermoedde dat het koud geworden thee was. ‘Weet je wel wat dat kost?’
‘Voor het geld hoeft oma het niet te laten.’
Mijn tante zette mijn glas neer tussen een groepje cactussen en keek me lijdzaam aan.
‘Morris,’ zei ze zacht maar beslist. ‘Ze zien ons aankomen.’
‘Er zijn ergere klussen te bedenken dan twee dagen Corsica.’
‘Je weet heel goed dat dit geen plezierreisje wordt. Zo’n kind zal het niet overleven.’ Met een breinaald begon ze achter het gips dat om haar been zat te steken.
‘Een psychologiestudent kan er misschien nog studiepunten mee verdienen,’ ging ik door, maar ik wist dat mijn tante gelijk had, het bewijs voor haar voorspelling had mijn moeder niet zo heel lang geleden zelf nog geleverd.
Moniek had mijn moeder op een avond van het centraal station moeten ophalen nadat ze na haar wekelijkse uitstapje naar de markt per ongeluk in een verkeerde tram was gestapt. In de auto terug naar huis had ze tegen Moniek aan een stuk door herhaald dat het toch echt niet haar fout was geweest dat ze helemaal verkeerd was uitgekomen. De mensen van het trambedrijf waren de schuldigen. Zij hadden immers van de een op de andere dag de lijnnummers en de routes veranderd. Echt, mijn moeder had er helemaal niets aan kunnen doen. Toen ze dit ook bij een van de loketten duidelijk had proberen te maken, was haar op onbeschofte toon, althans zo beweerde ze zelf, verzocht een beetje rustig en normaal te doen. Er hadden affiches bij de haltes gehangen en de nieuwe dienstregeling was uitgebreid op internet gecommuniceerd.
Ze had geglunderd toen ze Moniek haar reactie had verteld. ‘En toen heb ik tegen die vrouw gezegd dat ze maar eens op dat internet van d’r moest opzoeken wat terminale obesitas is.’
Nee, in mijn moeder zijn alle uitwassen van de menselijke intolerantie verenigd, en mijn tante had gelijk. Haar met een wildvreemde van Amsterdam naar Corsica sturen zal eindigen in een niet te overzien drama, en dat willen we niemand aandoen.
‘De kans is groot dat oma volgende week niet haalt, Morris,’ vervolgde Moniek en de wanhoopstranen welden op in haar ogen. Een week geleden nog had ze samen met haar moeder in de Corsicaanse zon gezeten. De volgende morgen, terug in Nederland, had ze bij het verlaten van het vliegtuig een van de bovenste treden van de mobiele vliegtuigtrap over het hoofd gezien. Een dag later was de telefoon gegaan en had oma haar gitzwarte mededeling gedaan.
‘Een maand, hebben de doktoren dan wel gezegd, maar dat was een uiterste termijn.’
Ik keek mijn tante alleen maar indringend aan, en anticiperend op wat komen ging, begon ik alvast nee te schudden.
‘Het is echt haar laatste wens.’
Nee.
‘Een dezer dagen zul je zelf ook naar het eiland moeten om afscheid te nemen.’
Nee.
‘Fieke met je mee laten reizen zou de meest logische optie zijn.’
‘Fuck.’ Met vlakke hand had ik op de leuning van de bank geslagen. ‘Fuck, fuck, fuck.’
 

Uitgeverij Prometheus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum